Bas Rodenburg, hoogleraar dierenwelzijn aan de Universiteit Utrecht, weet hoe tevreden kippen klinken. „Dan hoor je dat zachte gebrabbel, van: wrr… pooh… poh… poh… wrrr… poh… pooh… poh”, imiteert hij op zijn werkkamer.
Rodenburg doet onderzoek naar het welzijn van onder meer kippen en varkens in de veehouderij. Dat welzijn is de afgelopen 25 jaar vooruit gegaan, zegt hij. „Maar tegelijk valt er nog heel veel te verbeteren.”
De intensieve veehouderij in Europa staat onder grote druk om te veranderen, Nederland voorop. Om de uitstoot van ammoniak en het broeikasgas methaan fors terug te brengen, om stankoverlast te verminderen, om mee te werken aan schoner water en meer biodiversiteit. En sinds de lente van 2021 ook om het dierenwelzijn drastisch te verbeteren. Toen diende Tweede Kamerlid Leonie Vestering (Partij voor de Dieren) een amendement in, dat vervolgens door de Tweede en de Eerste Kamer is aangenomen, en de veehouderij de schrik op het lijf joeg. Het amendement stelt dat het „niet langer is toegestaan om een dier pijn te doen of bij een dier letsel te veroorzaken, dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen”. Zodra het amendement van kracht wordt, naar verwachting zomer 2024, zou dat de huidige intensieve veehouderij onmogelijk maken. In reactie zijn veehouderij, overheid, supermarkten en ngo’s met elkaar om tafel gaan zitten om, als alternatief voor het amendement, langetermijnafspraken te maken voor ‘een dierwaardige veehouderij’. Maar op 11 december schreef minister Adema (Landbouw, ChristenUnie) dat het „nu helaas niet [is] gelukt om een convenant af te sluiten”. De politieke situatie is te onzeker voor boeren om grote investeringen te doen. Intussen werkt de minister aan regelgeving die het amendement moet vervangen.
Ondanks het uitblijven van een convenant, is Rodenburg optimistisch. „Ik hoor hoopvolle verhalen dat de Dierenbescherming en in ieder geval de kippen- en varkenssector elkaar hebben gevonden om het dierenwelzijn drastisch te verbeteren.” De tijd is er ook naar, zegt Rodenburg. „De samenleving heeft meer oog voor dierenwelzijn.”
Een jaar geleden inventariseerde Rodenburg met twee collega’s de problemen in de huidige intensieve veehouderij. Het was een lange lijst. „Of je nou kijkt naar kippen, varkens, koeien, kalveren, eenden, geiten”, zegt Rodenburg. „De rode draad is dat de dieren te weinig ruimte hebben, dat hun omgeving te saai is en onvoldoende aansluit bij hun natuurlijke behoeftes om bijvoorbeeld te scharrelen of te wroeten. Er is ook nauwelijks aandacht voor de relatie tussen moeder en jongen.”
Aantal biggen per worp
Kern van het probleem, zegt Rodenburg, is dat de dieren worden aangepast aan het systeem. „Na de Tweede Wereldoorlog is een systeem opgezet dat zich richtte op verhogen van de productie en verbeteren van de efficiëntie.” Hij noemt varkens als voorbeeld. Er is bijvoorbeeld gefokt op een toenemend aantal biggen per worp. Een zeug krijgt inmiddels meer biggen dan ze spenen heeft. Emeritus hoogleraar dierethiek Bart Gremmen spreekt in zijn eerder dit jaar verschenen boek Dierethiek & veehouderij van een uitval van ruim 13 procent, omgerekend ongeveer 5 miljoen biggen per jaar, en noemt dat „immoreel”. Rodenburg: „Het idee is: ook al gaat een deel van de biggen dood, dit is economisch nog steeds het optimale systeem. Maar vanuit dierenwelzijn is dit natuurlijk van de zotte.”
Sinds de jaren 90 is de opvatting steeds sterker dat niet de dieren aan het systeem moeten worden aangepast, maar omgekeerd, dat het systeem om de dieren wordt gebouwd. Daarbij wordt uitgegaan van zes principes: goede voeding, een goede omgeving, een goede gezondheid, de intrinsieke waarde en de integriteit van het dier worden erkend, dieren moeten hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen, en ze kunnen een positieve emotionele toestand bereiken. Het zijn deze principes op basis waarvan Rodenburg een jaar geleden de huidige intensieve veehouderij inventariseerde. En aan de hand van dezelfde principes had de Raad voor Dieraangelegenheden (waarvan Rodenburg lid is) drie jaar geleden, in opdracht van toenmalig landbouwminister Carola Schouten (ChristenUnie), al beschreven hoe een dierwaardige veehouderij eruitziet. Zo betekent de erkenning van de integriteit van een dier dat er geen ingrepen aan het lichaam meer mogen plaatsvinden, zoals het onthoornen van koeien of het staartknippen bij biggen. De principes zijn opgesteld door de Australische onderzoeker David Mellor (inmiddels emeritus hoogleraar). „Daarvóór golden de vijf vrijheden”, zegt Rodenburg. Die waren in 1965 opgesteld door de Britse hoogleraar Roger Brambell, en gaan er vooral van uit dat een dier vrij is van ziekte, pijn, honger, angst.
Het gevoelsleven van dieren
Rodenburg: „Maar het werd gaandeweg duidelijk dat die vrijheden ook van invloed zijn op de gemoedstoestand van dieren. Als je ziek bent, voel je je niet lekker. Als je honger hebt, leidt dat tot een negatieve toestand. Bovendien groeide in de samenleving het verzet tegen batterijkippen, kistkalveren en zeugen in voerligboxen. Men vroeg zich af: wat doen we de dieren in de veehouderij eigenlijk aan? Kan een kip nog wel kip zijn, en een varken nog wel varken? Dat heeft in de jaren 80 en 90 tot een snelle groei van ons vakgebied geleid. Er kwam meer aandacht voor het gevoelsleven van dieren. Ze moeten zich lekker voelen, en zichzelf kunnen zijn. Liefst hebben ze keuzevrijheid en autonomie. Daarop kwamen in de jaren 90 de eerste kooiloze systemen voor kippen, en rond 2000 zag je de eerste groepshuisvesting voor zeugen.”
Maar hoe weet je of een dier zich lekker voelt? Rodenburg: „Je kunt een dier niet vragen hoe hij z’n omgeving waardeert, en hoe hij zich erin voelt. Maar we kennen inmiddels de geluiden die dieren maken en wat ze betekenen. Is het frustratie, paniek, plezier? Hoe een dier zich toont, zegt ook veel. Staan de oren overeind, of liggen ze plat? Hoe is de houding van de staart? Heeft een varken een krulstaart dan is hij tevreden. En in bloed, haren of veren kun je de hoeveelheid stresshormoon of knuffelhormoon afmeten.”
In zijn onderzoek is Rodenburg veel bezig om gedrag en welzijn beter meetbaar te maken, en ook continu te kunnen meten. Met camera’s, microfoons, sensoren. „Bij varkens hebben we aangetoond dat een dier minder beweeglijk wordt bij een infectie.” Dus als je in een stal meet dat een dier minder beweegt, zou er iets aan de hand kunnen zijn. Daarbij moet je wel rekening houden met individuele variatie, zegt Rodenburg. „De ene kip houdt zich het liefst de hele dag op de bovenste twee niveau’s in een stal op, terwijl de andere de hele dag door de hele stal aan het hoppen is.”
Dierwaardige stallen houden met deze individuele voorkeuren rekening, zegt Rodenburg. „Ik ben een groot voorstander van gradiënten in schaduw, licht, warm en koud. Een dier moet, als het wil, beschutting kunnen zoeken, en naar buiten kunnen.”
Tienduizend pleegmoeders
En het ras speelt ook een rol. „Als je zegt dat dieren hun natuurlijke gedrag moeten kunnen ontplooien, zou je denken dat jongen bij hun moeder moeten kunnen schuilen. Maar bij de moderne leghen is broedzorg eruit gefokt. Een moeder doet niks met de kuikens, ze kan ze zelfs aanvallen. We hebben onderzocht of je pleegmoeders kunt inzetten. Chinese zijdehoenders bijvoorbeeld, die worden heel makkelijk broeds. Maar dan moet je bij honderdduizend kuikens wel iets van tienduizend pleegmoeders zetten. Dat is weer een flinke extra investering. En je kunt je ook afvragen of dit het welzijn van de zijdehoenders ten goede komt. Je zou als alternatief kunnen nadenken over kunstmoeders, donkere warme schuilplekken. Dat vinden de kuikens heel prettig. Je zou ook nog geluiden van een moederkloek kunnen afspelen. Je moet kijken wat haalbaar is.”
Over de veehouderij in Nederland is Rodenburg niet eens zo heel negatief. „We horen bij de kopgroep van landen die veel aandacht hebben voor dierenwelzijn, samen met Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België en de Scandinavische landen. Het bij ons in 2007 ingevoerde Beter Leven-keurmerk wordt goed opgepikt door de consument. Dat keurmerk vind ik een goede basis voor dierenwelzijn.”
Maar hij ziet ook dat veranderingen niet snel gaan. „De economische belangen zijn groot”, zegt Rodenburg. Van de veevoerindustrie, van banken, van techbedrijven, van de Rotterdamse haven. „Voor deze grote, intensieve keten is het niet heel eenvoudig om wendbaar te zijn. Die spanning zie ik wel. Daarom is het zo belangrijk dat boeren weten waar ze aan toe zijn, zodat ze durven investeren in nieuwe stallen. En daarom is het zo belangrijk dat banken en supermarkten ook de beweging naar meer dierenwelzijn maken.”