Socioloog Michael Mann laat zien dat er steeds meer oorlogen zijn en er steeds meer slachtoffers vallen

Al een jaar of twee is de oorlog weer dichtbij, aan de rand van Europa, bedreigend en ontstellend. Eind februari 2022 begon de Russische invasie van Oekraïne, die is vastgelopen in een slopende patstelling. Aan de Oostkust van de Middellandse Zee is nu een nog bloediger strijd gaande nadat Hamas op 7 oktober vanuit Gaza een uitval deed en in naburig Israëlisch gebied een bloedbad aanrichtte. Israël reageerde daarop met vernietigende luchtbombardementen en grondgevechten in dichtbewoond gebied, die nu al een veelvoud aan slachtoffers onder de Gazanen hebben gekost.

Het is dus tijd voor een groot overzichtswerk over oorlogen door de eeuwen heen en over de hele wereld. Dat is wat Michael Mann heeft aangedurfd met zijn laatste boek, On wars. Daar was hij klaar voor. Mann heeft een indrukwekkende staat van publicaties. Hij schreef eerder zijn voornaamste studie, A History of power, die de geschiedenis behandelt van de heerschappij van de weinigen over de velen, en van de prehistorie tot heden. Een sleutelbegrip in dat boek was ‘caging’, letterlijk ‘kooien’, of opsluiten. Militair agrarische regimes slaagden er vaak in om het de boeren binnen hun bereik onmogelijk te maken weg te trekken, zodat soldaten hun alles konden ontnemen behalve een restant dat nodig was om te overleven en een volgende gekooide generatie groot te brengen. Van die buit werd het hof onderhouden en het leger uitgestuurd op de volgende rooftocht.

Manns aanpak volgt de brede benadering van een reeks historisch sociologen en sociologische historici die elk een breed thema behandelden op wereldschaal van het begin der geschiedenis tot de huidige tijd. Zo schreef William McNeill over de voortgaande strijd tussen mensen en micro-organismen van de eerste kostgrondjes tot de huidige mondiale economie (Plagues and peoples) en over de bewapeningswedloop sinds het jaar 1000 (The pursuit of power). Randall Collins publiceerde zijn Sociology of philosophies, over denkers op alle continenten van de vroegste wijsgeren tot de fenomenologen en existentialisten van de twintigste eeuw. In Nederland was het Johan Goudsblom die een boek van vergelijkbare reikwijdte en diepgang wijdde aan de samenhang tussen vuurbeheersing en beschavingsproces: Vuur en beschaving. De uitdaging voor al deze auteurs was om een patroon te signaleren dat de chaotische veelheid van feiten over een lang verloop van tijd althans enigszins kan ordenen; of beter nog, om een mechanisme aan te wijzen waarmee de opeenvolging van historische gebeurtenissen verklaard kan worden. Dat is ook onmiskenbaar de ambitie van Mann, die hij in dat eerdere boek goeddeels heeft weten te realiseren. Maar is het hem dit keer ook gelukt?

Verschillende tijdperken

Michael Mann past ervoor om de oorlogen sinds het begin der tijden te behandelen als afzonderlijke, grofweg gelijksoortige episodes die dan in tabellen opgeteld kunnen worden tot statistieken met enige significantie maar zonder veel betekenis, zoals dat in de politicologische oorlogskunde maar al te vaak geprobeerd is. Mann ziet iedere oorlog als sterk bepaald door voorafgaande conflicten binnen eenzelfde strijdgebied. Vandaar dat hij zijn materie indeelt in grote regio’s waarbinnen oorlogen elkaar gedurende vele eeuwen opvolgden in één historische samenhang: de Romeinse Republiek en haar invloedssferen; het oude China, het keizerlijke China, middeleeuws en modern Japan, zeven eeuwen Zuid-Amerika. Deze hoofdstukken vormen tezamen een handzaam compendium met beknopte en heldere beschrijvingen van de opeenvolging van oorlogen in verschillende tijdperken en regio’s.

Mann begint zijn boek met de vraag of oorlogvoering van alle tijden is. De oudste aanwijzingen uit opgravingen en bodemvondsten voor groepsgewijze gevechten dateren van tienduizend jaar terug, sinds de opkomst van de vroegste militair-agrarische regimes. Vóór dat stadium leefden mensen in kleine groepen die de strijd maar kort konden volhouden en na het eerste bloedvergieten met veel ritueel het conflict bijlegden. Er werd veel en vaak gemoord, maar vooral door enkelingen binnen de eigen groep. Mann citeert antropologische verslagen van gewapend conflict tussen volkeren in Nieuw-Guinea, die nog maar pas contact hadden met blanken. Zulke confrontaties duren maar heel kort, gingen gepaard met veel vertoon en ceremonieel, maar bij de eerste verwondingen hielden de beide partijen ermee op. Ik heb zelf ooit zo’n treffen meegemaakt tussen twee buurvolkjes in Papoea Nieuw-Guinea. En inderdaad, het bleef beperkt tot ijzingwekkend krijgshaftig vertoon van krijgers in vol ornaat, dat nog net niet uitliep op een groepsgevecht omdat de stamoudsten op en neer schrijdend tussen de partijen imposante redevoeringen hielden die na uren uitliepen op een precair vergelijk.

Ophitsende machthebbers

Er zijn in alle samenlevingen heel lange periodes geweest van vrede, althans zonder georganiseerd groepsgeweld. Blijkbaar konden en kunnen mensen heel goed (zelfs veel beter) leven zonder gewapende strijd tussen groepen. Mann concludeert daaruit dat mensen blijkbaar niet genetisch voorgeprogrammeerd zijn voor oorlogsgeweld. Het zijn de sociale en politieke omstandigheden die tot oorlog leiden. Maar toch barsten telkens weer oorlogen uit, meestal onvoorspelbaar, en dan onbeheersbaar.

Een constante in het uitbreken van oorlogen is het aandeel van de machthebbers: zij zijn het die oorlogen beginnen en meestal lukt het hun om de bevolking daarin mee te slepen en op te hitsen tegen een vijandige macht. De leiders doen dat meestal uit kortzichtig eigenbelang, maar dat maakt hen nog niet tot rationeel calculerende spelers die passen in de ‘realistische’ theorie van machtsuitoefening en oorlogvoering tussen staten. Integendeel, schrijft Mann, de leiders zijn veelal (misschien wel bijna altijd) in hoge mate irrationeel. Zij overschatten, strijk en zet, hun eigen kansen op succes, onderschatten dus met grote regelmaat het potentieel van de tegenstander. Dat geldt zeker ook nu nog. Zowel Vladimir Poetin als Benjamin Netanyahu heeft zijn tegenstander zwaar onderschat. Daar wordt een hoge prijs voor betaald, niet door de verblinde leiders, wel door de soldaten en de burgerbevolking.

Oorlogsrecht

De oorlogen zijn in de loop der tijd destructiever geworden, maken meer en meer slachtoffers, juist onder burgers. Dat komt door de technische vooruitgang en de inzet van massavernietigingswapens. Het oorlogsrecht, een tamelijk recent fenomeen, kan daar maar weinig tegen uitrichten. De oorlog wordt niet meer gevoerd binnen een overzichtelijk strijdperk, maar woedt ter land, ter zee en in de lucht, overal waar mobiele strijdkrachten kunnen worden ingezet, ook boven en binnen steden waar nu miljoenen mensen bijeen wonen.

In latere hoofdstukken behandelt Michael Mann die moderne oorlogvoering. Daar verschuift de aandacht naar de beleving van de soldaten en burgers die in de strijd betrokken raken: fear and loathing, angst en walging. Het gaat dan over de twee Wereldoorlogen, over de ‘communistische’ oorlogen (Korea en Vietnam) en de recente oorlogen in islamitische landen. Hij gaat kort in op de veranderende opvattingen over de psychische beschadiging door het oorlogsgeweld onder militairen: van ‘lafheid’ en ‘verraad’ naar ‘melancholie’ en ‘nostalgie’ onder soldaten in de Amerikaanse burgeroorlog, later de psychiatrische diagnose van ‘shellshock’ (onder verdenking van simulatie) in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog, dan de ‘oorlogsmoeheid’ in de Tweede Wereldoorlog en sinds de oorlog in Vietnam PTSS, posttraumatische stress stoornis, die naar schatting 31 procent van de veteranen soms nog tientallen jaren kwelde. De psychische schade die de overlevenden van de Duitse concentratie- en vernietigingskampen ondervonden werd pas na vele jaren herkend als een psychiatrisch probleem: het kampsyndroom. De kennis die bij de behandeling van die chronische stoornis werd opgedaan werd later ook toegepast op militairen. PTSS is een medisch erkende aandoening die in westerse landen bij steeds meer oud-strijders en ook civiele oorlogsslachtoffers wordt geconstateerd, soms al na betrekkelijk korte en relatief ‘lichte’ blootstelling aan wapengeweld. Daar is aan toe te voegen dat aan die diagnose materiële voordelen verbonden zijn, uitkeringen en therapieën, maar belangrijker is de acceptatie van de PTSS-lijder door zijn omgeving en door gezaghebbende experts als iemand met een objectief vastgestelde kwaal, geen karakterfalen, maar een psychiatrische aandoening. In de sociale ruimte die daardoor ontstaat krijgen oorlogsgetroffenen de psychische ruimte om de doorstane verschrikkingen te kunnen beleven en te kunnen uiten. Dat is vooruitgang. Maar elders leven de oorlogsveteranen nog jarenlang voort in psychische verdringing en sociale verstarring.

Oerneiging

Michael Mann haalt hier zoals vaker Randall Collins aan, een van de meest gelezen sociologen in de VS (hij ontving in 2008 een eredoctoraat van de Universiteit van Amsterdam). Collins heeft uitvoerig over geweld geschreven, over kleinschalig geweld in Violence. A microsociological theory en over het verloop van grootscheepse geweldsuitbarstingen in het vorig jaar verscheen Explosive conflict. Time dynamics of violence. Een these van Collins is dat geweld bij mensen niet zozeer komt van een oerneiging en dat het dan ook niet wordt getemd door de beschaving, integendeel. En Mann schrijft dat door het beschavingsproces het doden juist makkelijker wordt, beter georganiseerd, legitiemer en efficiënter. Terloops komt hier ook Het civilisatieproces van Norbert Elias ter sprake, maar uit de paar regels die Mann daaraan wijdt blijkt dat hij geen idee heeft waar het bij Elias het over gaat.

Michael Mann is in deze passages niet precies genoeg. Het beschavingsproces verloopt in samenhang met het proces van statenvorming. Het leidt dan wel degelijk tot regulering van de aanvalsdrift (en andere aanvechtingen) en dus tot minder impulsieve en meer vreedzame manieren van alledaags samenleven in een burgermaatschappij. Maar in de loop van diezelfde statenvorming ontstaan in een samenleving gespecialiseerde geweldsinstituties, bij uitstek het leger, waar die geweldsneigingen worden gereguleerd en ingebouwd in een vrij starre routine (‘gedrild’), en op het juiste moment in een heel specifieke situatie worden aangejaagd en opgezweept: op het slagveld, tegen vijanden. Soldaten hebben moeten leren om onder die omstandigheden nog een andere oermenselijke aandoening te bedwingen: de doodsangst. Dat lukt beter in een extatische uitbarsting van strijdlust. Maar die gevoelsexplosie speelt zich wel af onder regie van de militaire meerderen, in een compartiment van vernietiging.

Het gaat hier over het nabije gevecht, wanneer strijders elkaar letterlijk te na komen. Dit is wat Mann, alweer in navolging van Randall Collins, ‘ferocious’ of woest geweld noemt: Het gevecht van man tegen man zoals het ook nu plaats vindt in Oekraïne en in Gaza. Maar met de inzet van lange-afstandsgeschut, bommenwerpers, intercontinentale raketten en nu ook de alomtegenwoordige drones kunnen mensen elkaar op steeds grotere afstand doden, ver voorbij gehoorsafstand en buiten zicht. Dat is ‘callous’ of kil geweld, zoals het de oorlogvoering in onze tijd kenmerkt. En ook dat gedistantieerd geweld blijkt de afstandelijke daders te kunnen traumatiseren.

Michael Mann bestrijdt nog een andere generalisatie: dat in de loop der millennia oorlogen zeldzamer zijn geworden en het aantal slachtoffers kleiner. Dat, schrijft hij, is de opvatting van westerse ‘liberals’ en marxisten, die na 1945 eensgezind waren in hun afwijzing van oorlog en vervuld van vooruitgangsoptimisme. Er bestond, met name in Nederland, een nu vrijwel vergeten academische discipline, de ‘polemologie’ of oorlogskunde, die nooit veel anders was dan een onderdeel van de vredesbeweging onder universitaire dekking. Maar Mann heeft het tegen de verre erfgenamen van de ‘liberale’ traditie, zoals de ook in Nederland veelgelezen Steven Pinker met zijn The better angels of our nature en de wat minder bekende Azar Gat, auteur van War in human civilization. Manns kritische analyse van Pinkers cijfers laat zien hoe moeilijk het is om dodencijfers te vergelijken over de millennia en tussen heel verschillende landen en continenten. Alleen van de laatste eeuwen zijn enigszins betrouwbare statistieken beschikbaar. Moeten alleen gesneuvelden geteld worden, of ook gewonden, en ook burgerdoden? Moeten die cijfers betrokken worden op de bevolkingsaantallen van de strijdende landen, het totaal aantal aardbewoners toentertijd, of dat aantal vandaag de dag? Elke keuze is te rechtvaardigen, maar iedere keuze geeft een heel ander beeld.

Vaak is er hierbij sprake van de ‘vreedzame negentiende eeuw.’ Daar moet dan wel het krijgshaftig intermezzo tussen 1848 en 1871 van uitgezonderd worden. Maar zelfs dan is hier niet zozeer sprake van een blinde vlek als wel van stijf toegeknepen ogen. Zoals Mann ook aanvoert, de negentiende eeuw, vooral in de tweede helft, was een periode van uiterst gewelddadige koloniale expansie door Europese mogendheden in Afrika en Azië, van de genocidale deportatie en concentratie van inheemse bewoners in Noord-Amerika, Australië en andere vestigingskoloniën. De westerse mogendheden voerden toentertijd inderdaad geen oorlogen tegen elkaar, ze hadden het veel te druk met moorden elders. Daarginds hoefden ze niet tegen evenzeer weerbare staten te vechten, maar troffen ze veel minder georganiseerde en bewapende tegenstanders.

Al is het oorlogsgeweld in de loop de eeuwen niet aantoonbaar afgenomen, onmiskenbaar toegenomen is het ook niet. Michael Mann die in eerdere boeken zocht naar grote generalisaties weet in dit boek vooral de algemene uitspraken van andere auteurs te weerleggen. Dat ruimt op. Maar het laat ook een leegte achter. Daardoor blijft zijn boek een compendium, een voortreffelijk overzicht van wat er over oorlogen bekend is in de vakliteratuur. Toch behelst het één universele stelling die onverminderd geldig blijft. In deze tijd wordt die nog eens gruwelijk bevestigd: War is hell.


Lees ook
dit artikel over de Spaanse burgeroorlog.

Na de slag bij Teruel treffen Republikeinse soldaten in december 1937 burgerslachtoffers aan.