Café Dorian is ouderwets, verwelkomend, knus. Het is een café waar de drankjes geturfd worden achter de bar, waar je gewoon binnen een sigaretje kunt opsteken en waar studenten samen met hun docenten komen en dan dronken gevoerd worden. Gevolgen doen er niet toe. Alleen het nu telt, het nu van de plek buiten de alledaagse orde, van het liederlijke nachtleven.
Café Dorian is een ideaalbeeld, een wens – en niet waar, niet echt. Zo voelt dat nochtans helemaal niet, als je de nieuwe roman van Gilles van der Loo (1973) gelezen hebt. Je ziet dat café nog meteen op je netvlies, in de herinnering eraan nestel je je als in een warme trui, of aan een gezellig tafeltje. Maar letterlijk staat het er, op de eerste bladzijden van Café Dorian: het is een verzonnen plek. En zelfs binnen de fictieve literaire roman die dit is, bestaat het café niet. ‘Dit is wat ik voor je schrijf, hopend dat het optelt tot een thuis: een stad met een café om naartoe te lopen op een vroege ochtend in oktober.’
Hoe zit dit? En wie is die ‘ik’? Dat doet er nog even niet zo toe, omdat we zo makkelijk meegevoerd worden. Kijk, zie hoe het er binnen uitziet: ‘Links van de ingang staat de bar, een oud meubel van gegoten aluminium dat zo sterk gekrast is dat het van kunstijs lijkt. Tien tafels zijn verdeeld over een sleetse mozaïekvloer met een draak erin.’
Maar wie is die ‘je’, die in dat café met die stad eromheen zijn thuis heeft gevonden? Het is de uitbater van Café Dorian, Guillaume, al kent niemand die naam, want de mensen in die naamloze, fictieve, Zuid-Europees aandoende stad houdt hij een beetje op afstand. In de lokale volksmond is het ‘Hollander’. Prima naam voor een caféuitbater: het roept gemakkelijk aan, tussen het glazen spoelen door, het is informeel en vluchtig. Er kleeft een gevoel van tijdelijkheid aan zijn leven – hij weet dat de stad zo weg kan spoelen, ‘alsof er golven onder rollen’, en op een dag ‘die kabbeling weer aanzwelt, een golf wordt die groeit tot hij boven de linden uitkomt en jouw café met alle huizen van het blok wegvaagt’.
Weet hij dat? Denkt hij dat? Eigenlijk niet: deze gedachten zijn in zijn hoofd geplant door die verteller, die hem schiep en zich hem dus vóórstelt als losbol. Wat hij misschien niet is.
IJsvogeltje
Maar hoe zat het nou: bestaat hij eigenlijk wel? Van der Loo koos in zijn vierde roman voor een ongewone, op het oog vrij ingewikkelde vertelconstructie. Café Dorian heeft een je-perspectief, met een ik-verteller van wie we niet precies weten wie het is, en die een verzonnen verhaal vertelt over die ‘jij’. Literair lef moet je Van der Loo dus nageven – opnieuw, na zijn vorige roman Dorp (2021), waarin een ijsvogeltje de verteller was. Die roman was mooi (en belandde op de longlist bij zowel Libris- als Boekenbonprijs), al was dat misschien eerder in weerwil van dat perspectief; in deze roman is de bijzondere verteller echter precies op zijn plaats, die uiteindelijk bijdraagt aan de grote triomf ervan.
Wie die verteller is, blijkt gauw genoeg in grote lijnen (niet echt een spoiler dus). Ze is de vrouw die Guillaume verliet, toen zij ongepland zwanger was van hun kind. Ze waren nog maar net samen, hij wilde geen vader zijn, maar kon haar het moederschap niet ontzeggen en vertrok met de noorderzon, zij bleef achter in Amsterdam. Inmiddels stelt ze zich schrijvend voor hoe hij leeft én hoe hij fantaseert over hun zoon, nu tien jaar geleden verwekt. Dat is wat we lezen: haar verhaal.
Het knappe, eigenlijk wel ontzagwekkende aan Café Dorian is dat die constructie niet tot afstandelijkheid leidt. Dat is te danken aan de toverachtig krachtige stijl van Van der Loo. Met spaarzame woorden schept hij beelden met grote intensiteit, of hij dat nu doet ‘terwijl het donkerde boven de stad en de nachtkou glinsterende melk maakte van het raam’, wat je meteen ziet en voelt, of wanneer drie mensen heel dicht bij elkaar staan als ze poseren voor een foto en je de plotse intimiteit mee ervaart: ‘De warmte van zijn nek tegen je hand, het hintje komijn onder haar deodorant.’ Ook de bijfiguren krijgen zo reliëf, in een handomdraai hebben ze vanzelfsprekende diepte.
Het gevolg is dat je de verhaalontwikkelingen in het café – nieuw personeel, een juichende restaurantrecensie, een kaper op de kust – evenzeer serieus kunt nemen en in het tastende psychologische portret van Guillaume kunt geloven, als dat je de verzonnenheid ervan onthoudt. Je kunt je telkens verliezen in de momenten én die voorstelling van zaken met een korrel zout nemen, peinzen over wat Van der Loo’s verteller nu echt zeggen wil.
Een veel jonger lijf
Dat is een vernuft dat doet denken aan recente romans als Tussentijds van Peter Zantingh of Liefde, als dat het is van Marijke Schermer – boeken die, net als deze nieuwe van Gilles van der Loo, verbluffend en gevoelig zijn, die evenzeer imponeren met hun literaire techniek als je midscheeps weten te raken. Met het verschil dat je in die romans pas gaandeweg kon inzien hoe het zat, terwijl je hier van aanvang weet dat je een constructie leest.
Toch stoort die wetenschap niet, misschien omdat de verteller zich er ook van bewust is dat ze zich moet overgeven aan het verhaal dat ze optuigt. Want ‘die personages kunnen alleen maar overtuigen als de schrijfster hun een volmacht geeft’, als zij hen hun gang laat gaan en zich beperkt ‘tot het optekenen van wat ze doen en wat hun overkomt’.
Wraakzucht blijft dus achterwege, ook als ze een knappe jonge vrouw op Guillaume af laat komen, tijdens een wilde nazit – ‘haar dij drukt tegen de jouwe met de oppervlaktespanning van een veel jonger lijf. Ik wil dat je het allemaal voelt, ook als dat betekent dat je verhaal onder me vandaan schiet, een kant op gaat die moeilijk voor me is.’
Ja, zo gaat dat, of zo kán dat gaan, wanneer je fantaseert over wat een ex-geliefde nu aan het doen zou zijn. Met een mengeling van de pijn van het gemis en de liefde die nog voortduurt: je wenst hem of haar toch vooral het leven toe. Wat heeft Van der Loo dat, die gelaagde liefde, mooi en waarachtig gevangen!
Sentimenteel visioen
Tegelijk schiet het verhaal inderdaad soms onder haar vandaan. Bijvoorbeeld als ze haar barman een sentimenteel visioen laat hebben over de verjaardag van zijn tienjarige zoon, of als ze een schurkachtig figuur laat opdraven in Café Dorian. Dan vraag je je af: in wat voor verhaal zijn we nu beland? Maar het klopt, Van der Loo heeft dat allemaal zo bedoeld, uitgekiend en vooral doorvoeld. Want die vraag stelt zijn verteller zich ook, en geeft er een existentiële lading aan. Waarom vertelt ze dit verhaal nu echt? De gelaagdheid van het antwoord doet de roman in de ontknoping nog boven zichzelf uitstijgen.
Terwijl de verteller het zo lang zo goed laat gaan in het café, ze Guillaume omringt met fijne mensen en hen zo weldadig laat verwijlen in successen en mooie momenten, valt de tijdelijkheid niet te ontkennen. De breekbaarheid van alles, van het leven. De grote golf die alles kan wegvagen.