De duivel zit in de details. Iedereen die zich ooit aan een verbouwing waagde weet dat. Zo is ons huis een kop groter geworden, door een nieuwe verdieping met badkamer, slaapkamers, balkon, een dakterras met pergola erboven, maar: geen plinten.
Hoe dat komt, vertel ik straks. Het is des te pijnlijker omdat de verbouwing zelf zo vlekkeloos verliep. Bij aanvang vreesde ik de horrorverhalen zoals Japke-d. Bouma die eens opsomde in NRC . Maar wij hadden die ene aannemer die wél binnen het tijdpad en het budget bleef.
Het enige struikelblok was een gemeente-inspecteur. Van tijd tot tijd verscheen hij bovenaan de steigers, iPad in de ene hand, rolmaat in de andere. Bij alles wat ook maar een centimeter afweek van de vergunningstekening deed hij alsof hij ons betrapte op kolossale fraude.
Zo had mijn aannemer een oplossing gevonden voor een praktisch probleem, met extra verstevigende balken. De constructeur had ons gemaild dat die oplossing perfect was, en het dak zelfs steviger maakte dan op zijn tekening.
Daar nam de inspecteur geen genoegen mee. Hij keek de aannemer aan en zei: „Jij bouwt in afwijking van de vergunning, dus moet je daar een nieuwe berekening voor laten zien, en een nieuwe aanvraag doen bij het omgevingsloket. Tot die tijd mag deze vloer absoluut niet dicht.”
Toen hij vertrokken was, en ik achter mijn laptop de bouwtekeningen opende, merkte ik dat mijn handen trilden. Ik verwelkomde een golf moedeloosheid gevolgd door woede en zelfs een scheut tranen. De heftigheid van mijn emoties verbaasde me. Kwam het door de extra kosten, de vertraging? Dat ook, maar de bron lag duidelijk dieper.
Ik sloot mijn ogen en draaide de scène van zojuist, in het houtskelet van mijn dakopbouw, opnieuw af. Toen wist ik het: het gezicht van mijn aannemer. Toen die woorden vielen, met een misprijzende toon, waren in zijn ogen verbazing en ontsteltenis te lezen, meteen overschaduwd door ingehouden, gekrenkte trots. Hij bleef professioneel, maar hij was aangevallen in zijn vakmanschap, zijn beroepseer, en dat snijdt door je ziel.
Feodale samenlevingen
Eer heeft iets ouderwets, dat je eerder associeert met ridders, feodale samenlevingen en rabiate geloofsgemeenschappen, waardoor het dezelfde wat ridicule bijsmaak heeft als ‘kuisheid’. Eer in je werk leggen gaat verder dan het eigentijdse ‘werkplezier’, dat zich beperkt tot de eigen beleving en de vraag op feestjes: „Vind je je baan nog leuk?”
Eergevoel richt zich op externe normen, waarbij je je werk altijd mede bekijkt door de beoordelende blik van de grotere gemeenschap. Je zou zeggen dat we aan die houding geen gebrek hebben, in onze selfie- en Instagramlevens, maar bij eer gaat het niet om de bewondering van jou als persoon, niet om de vind-ik-leuks, maar om de erkenning dat jouw werk van waarde is voor anderen.
Dat die verbouwing zo op rolletjes liep, kwam voor een groot deel doordat mijn aannemer zelf dagelijks met twee tot vijf van zijn vaste mannen aan het werk was. Tegen de tijdgeest in was hij niet in de rol gekropen van procesmanager die het werk delegeert aan onderaannemers.
Dat brengt mij op die plinten. Drie jaar terug had een vloerbedrijfje uit de buurt onze woonkamer nog prima aangepakt. Hun vaste stoffeerder kwam langs. Koffie, een praatje, over de buurt, de scholen, kinderen. Hij werkte met zichtbaar plezier. Maar de vloerenboer heeft een efficiencyslag gemaakt, en dat blijft niet zonder gevolgen.
Bedrijfsbusje
Na het uitzoeken van laminaat en plinten reed er een bedrijfsbusje voor. Een kibbelend echtpaar stapte uit, belde aan, en stormde binnen. Al bekvechtend keken ze hooguit drie minuten rond – „ja, we hebben het wel” – en waren weer weg. Na dit ‘inmeten’ door dit ‘externe bedrijf’ vergat de vloerenboer een bezorgafspraak te plannen, zodat ik de laminaatpakken zelf maar ophaalde uit het magazijn. Mijn gezinsauto zakte bijna door zijn assen. Daarna verscheen er een andere meneer, ingehuurd door het echtpaar, die de vloer legde en constateerde dat er te weinig plinten waren. Drie weken later: een nieuwe meneer. Zonder plinten. Vergeten te bestellen. Vier weken daarna keerde de tweede meneer weder. Mét plinten zowaar. Drie keer zoveel als nodig. Jammer genoeg allemaal in de verkeerde maat. Bovendien waren er dilatatieprofielen nodig, dacht hij. Nee, de deuren moeten worden ingekort, oordeelde een oudere kerel in sjofel leren jack drie weken later, maar ja, het was half zes, hij moest naar moeder de vrouw.
Hoe kun je nog eer in je werk leggen als het opgeknipt is in kleine schakeltjes? De vloerenboer heeft zijn dienstverlening vermarkt en is nu alleen nog maar een administratief en logistiek schakeltje tussen fabriek en zzp’ers in. En ook onze gemeente-inspecteur opereert precies als de vloerenlegger, de thuiszorgmedewerker of de pakketbezorger. Hij heeft adressen en checklijsten.
„Zijn we hier op de eerste of de tweede verdieping?”, vroeg hij mij boven zijn iPad-formulier. Hij had werkelijk geen idee. Zijn enige taak was opmeten, vergelijken en afwijkingen rapporteren.
„Kan die koekenbakker voortaan niet bellen voor een afspraak?”, vroeg mijn aannemer, tijdens ons vaste koffiemoment om zeven uur ’s ochtends. „Straks staat hij naast ons, schrikt iemand zich de pleuris en dan lazert hij van de steiger. Wie is er dan verantwoordelijk?”
Tragikomedie
Tussen mijn muren in aanbouw werd een tragikomedie opgevoerd die wel een kritische satire leek op onze samenleving. Ondernemer, overheid, bedrijfsleven en burger rolden over elkaar heen in mijn nieuwe vierkante meters.
Mijn geval is piepklein maar wel exemplarisch voor hoe het op grotere schaal gaat. Probeer maar eens een groter bouwproject te realiseren. Dan krijg je een hele zwerm van die koekenbakkers achter je aan die vertragen, traineren, dwarsliggen en vooral: je benaderen met wantrouwen.
„Snap je nu hoe die boeren zich voelen?”, vroeg een van de metselaars. Hij zong altijd keihard André Hazes als hij op het dak was. Soms maakte hij ‘proefmuurtjes’ voor de NAM, vertelde hij, met metselwerk uit verschillende historische perioden, waar aardbevingsschade op werd gesimuleerd. Geweldig, ik wilde er alles over weten, of beter gezegd: ik hoor vakmensen enorm graag vertellen over hun werk. Dat doen ze altijd bevlogen, en daarom stemt het zo verdrietig om te zien wat de efficiencyslagen allemaal aanrichten. In de zorg, het onderwijs, de rechtspraak, de ambtenarij… overal veranderen vakmensen in eerloze afvinkers.
Met die vakmensen had ik al gauw een meer persoonlijke band, terwijl de plintenleggers en koekenbakkers mijn huis kwamen binnenstiefelen alsof het een willekeurige bouwplaats was, een huisnummer op een algoritmisch uitgeknobbelde route. Mijn gemeente, Den Haag, zet tegenwoordig drones in bij dit soort bouwinspecties. Daarmee is het laatste risico op intermenselijk contact uitgebannen. De snorrende anonieme surveillancerobot maakt de scheiding resoluut. Vanaf nu is het wij, de burgers, tegenover zij, de overheid.
Afgehakte paardenhoofden
Maar eergevoel heeft ook een keerzijde. Eerlijk gezegd was het niet alleen die gekrenkte beroepseer die me plaatsvervangend raakte, daar in het houtskelet. Er welde een primitiever soort toorn op – het type dat afgehakte paardenhoofden in bedden laat belanden.
In culturen waarin mensen zich in eerste instantie identificeren als lid van een familie of religieuze gemeenschap (in het overgrote deel van de wereld dus dat niet behoort tot onze uitzondering van rijk, geïndustrialiseerd, democratisch en hoogopgeleid), spelen eergevoel, schaamte en wraak een veel grotere rol. Dat leer ik uit het dit jaar verschenen boek Moraal waarin de Duitse filosoof Hanno Sauer de geschiedenis van de menselijke moraal vertelt, van de vroege prehistorie tot de huidige woke-golf.
Moderne westerse mensen, stelt hij, kennen minder schaamte. „Ze neigen in plaats daarvan naar schuldgevoelens”, als ze niet aan hun eigen morele normen voldoen. Ze voelen zich bijvoorbeeld schuldig als ze er niet in slagen vegetarisch te eten.
Net als bij het werkplezier gaat het om de eigen subjectieve beleving. Schaamte en eer hebben met de blik van de gemeenschap te maken. Die blik hebben westerse democratieën vervangen door formele regels, afvinklijsten, en tot op zekere hoogte is dat vooruitgang. We hebben een welstandscommissie, toetsingskaders voor omgevingsvergunningen, en zijn niet langer overgeleverd aan willekeur en subjectieve gevoelens.
Doordat ik een bezwaarschrift kan schrijven, hoef ik onze koekenbakker niet uit te dagen voor een sabelduel bij zonsopkomst op het dak van het gemeentehuis. De moderne westerling is minder geneigd tot wraak en andere barbaarse wreedheden onder de klinische noemer ‘eergerelateerd geweld’.
Surveillancedrone
Maar er zit nog best een groot gebied tussen het sabelduel en de surveillancedrone. Neem opnieuw die balkenconstructie. De gemeente-inspecteur koos hier voor de afvinklogica en stuurde ons een procedure in. Maar zijn e-mails ondertekende hij met een ingenieurstitel. Hij was dus technisch voldoende geschoold om die balkenconstructie zelf te kunnen beoordelen. Of de bevestiging van het balkonhek. Of de dikte van de isolatie. Want daar was ook allemaal gedoe over. In een enkel geval was de kritiek zelfs terecht, en pasten we het aan.
Als zijn management de inspecteur de autonomie had gegeven om met ons in gesprek te gaan, dan denk ik dat we er heel goed uit waren gekomen, zonder prijzig extern constructiebureau, zonder de bureaucratie van het digitale omgevingsloket te hoeven afwachten, zónder alle frustratie en rompslomp. Sterker nog, dan was hij welkom geweest bij ons vrijdagmiddagbiertje. Dan hadden we het gevoel gehad dat we allemaal onderdeel waren van dezelfde gemeenschap, en boven dit alles had hij meer voldoening en eer aan zijn werk beleefd.
De geschiedenis leert dat het onverstandig is om een hele samenleving in te richten volgens de principes van eer. Maar dat betekent niet dat we dit domein in het geheel hoeven te verwerpen. We zouden, nu we zo reikhalzen naar een nieuwe bestuurscultuur, kunnen werken aan eerherstel van het gezonde eergevoel.
De verkiezingsuitslag, al op tientallen manieren uitgelegd, kun je ook in dit licht duiden. Het eergevoel is stukgelopen op de procesmanagers. Mark Rutte was het zinnebeeld van het bedrijfsmatige management van onze gemeenschap, waar de ziel uit verdween. Een nieuw sociaal contract, de hardwerkende Nederlander weer op één, noaberschap en boerenverstand: het zijn allemaal varianten van de belofte op eerherstel.
Is dit nog mogelijk? Ik denk dat je met heel eenvoudige veranderingen al veel kunt bereiken. Bijvoorbeeld in de manier waarop de overheid communiceert. Wat me van meet af aan dwarszat was de wantrouwende toon vanuit de gemeente. Het eerste mailbericht na de vergunningstoekenning was meteen een waslijst aan voorschriften, restricties en ‘aanvullende eisen’, ‘Plaatselijke Verordeningen’, ‘Asbestreportage’, ‘sloopmelding’, ‘tevens is het aanbrengen van rookmelders volgens de NEN2555 verplicht’. Voldeden wij hier niet aan, dan kon de bouw worden stilgelegd.
Zelfgebakken koekjes
Men had ook iets kunnen schrijven in deze geest: wat mooi dat u waarde wilt toevoegen aan de buurt en aan onze stad. Wat fijn dat u een vakkundig architect inschakelde die overduidelijk helemaal thuis is in de vormtaal van de Nieuwe Haagse School, inclusief details zoals die houten pergola. Wij dragen er graag aan bij om de bouw hiervan zo optimaal mogelijk te laten verlopen. Laten we een kop koffie drinken. Onze inspecteur zal zelfgebakken koekjes meebrengen.
Helaas, dat is niet de taal van de overheid, zo leerde ik in alle mailwisselingen en bezwaren die ik de afgelopen tijd heb getikt. Daar zat overigens wel één voordeel aan. Ik voelde me altijd lichtelijk ongemakkelijk als ‘de mannen’ boven met zaagmachines en loodzwaar bouwmateriaal in de weer waren en André Hazes zongen. Want wat deed ik nu eigenlijk de hele dag beneden? Ik zat Worddocumentjes met lettertjes vol te tikken. Ineens was ik van direct praktisch nut, en ik kon het aan al die vakmannen laten zien. Ik zal niet ontkennen dat ik ook lol beleefde aan het tikken van die mailtjes, aan het vermengen van scherpe redeneringen met ironische plaagstootjes. Die mailtjes waren mijn dwarsbalken en pergola’s.
Mijn ambacht is de retorica, en het raakte me dat mijn aannemer me na afloop hiervoor nog bedankte. Erkenning dat je werk van belang is, is een belangrijke voorwaarde voor beroepseer, en ook daar schort het vaak aan. Erkenning is in de vinkjeswereld vervangen door financiële honorering.
Met die dakopbouw is het, zoals gezegd, helemaal goed gekomen. Bovendien heb ik er veel van geleerd. Ik weet nu van alles over Rc-waarden, dwarskrachten, stijlbreedtes en het omgevingsrecht inzake het vervangen van houten kozijnen door kunststof en de bijbehorende jurisprudentie.
Maar plinten liggen er nog altijd niet.