Miljarden naar Bermuda sluizen? Het minimumtarief moet belastingontwijking voor multinationals lastiger maken

Marnix van Rij (CDA), demissionair staatssecretaris Fiscaliteit en voormalig fiscalist, deed eerder deze maand in de Eerste Kamer een bijzondere ontboezeming. De wet die in de senaat voorlag en kort erna werd aangenomen, was „de meest complexe wetgeving” die hij ooit had gezien. „Hier gaan nog hele generaties fiscalisten en accountants mee bezig zijn.”

Het pakket wetgeving betrof de invoering van een minimumtarief voor winstbelasting voor bedrijven in de Europese Unie met een omzet boven de 750 miljoen euro per jaar. Simpel gezegd: Europese multinationals moeten vanaf 1 januari 2024 in elk land waar ze actief zijn – dus wereldwijd – minimaal 15 procent winstbelasting gaan betalen. Doen ze dat niet, dan kan de Belastingdienst in het EU-land waar hun hoofdkantoor staat, de te weinig betaalde belasting ‘bijheffen’.

Voor bedrijven betekent dat veel extra werk. Multinationals bestaan vaak uit honderden vennootschappen in tientallen landen, die vaak verschillende boekhoudregels kennen. In al die landen, en van al die bedrijfsonderdelen, moeten ze straks gaan rapporteren dat er minimaal 15 procent winstbelasting is afgedragen. Tot nu toe hoefden bedrijven vaak niet van elke dochtervennootschap een aparte jaarrekening op te maken.

Dat extra werk is wel precies de bedoeling. De nieuwe EU-wetgeving komt voort uit afspraken die 136 landen in 2021 maakten om wereldwijde belastingontwijking tegen te gaan. Een van die maatregelen was de invoering van een wereldwijd minimumtarief voor winstbelasting. Als bedrijven nergens ter wereld meer hun belastingplicht kunnen ontlopen, dan loont het niet meer om winsten naar een belastingparadijs te sluizen, is het idee.

Volgens berekeningen van Tax Justice Network ontwijken bedrijven en rijke individuen nu wereldwijd 427 miljard euro aan belastingen per jaar. Nederland speelt daarbij een rol als ‘doorsluisland’: veel bedrijven sturen winsten van dochterondernemingen via Nederland naar een land zonder winstbelasting, zoals Bermuda of de Kaaimaneilanden. Zo sluisde bijvoorbeeld het Amerikaanse techbedrijf Google tussen 2012 en 2019 zeker 128 miljard euro via Nederland naar Bermuda, vrijwel onbelast.

Een deel van de betrokken landen krabbelde de afgelopen twee jaar terug. Een aantal opkomende economieën – waaronder India, Brazilië en Zuid-Afrika – vreest bij nader inzien dat de plannen geen extra inkomsten opleveren. De Verenigde Staten en China besloten het minimumtarief later in te voeren. Wanneer precies is onzeker. De EU nam daarop het voortouw en voert de maatregel nu als eerste ter wereld in.

Verschillen tussen landen

Net als staatssecretaris Van Rij vindt ook de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) de nieuwe wetgeving complex. „Er zitten verschrikkelijk veel verschillen tussen landen in de manier waarop jaarrekeningen worden opgesteld. Soms heeft een vennootschap in het geheel geen jaarrekeningplicht. Bedrijven moeten alles naar deze nieuwe wetgeving gaan vertalen”, zegt Aart Nolten, voorzitter van de sectie internationale fiscale zaken van de NOB. „Het gaat multinationals tijd kosten om zich hieraan aan te passen. Over tien jaar is het misschien ingeburgerd, maar de komende jaren zal dit zeker complex zijn.”

Volgens Tim van Brederode, verbonden aan de afdeling belastingrecht van de Universiteit Leiden, zitten multinationals behoorlijk met de nieuwe verplichting in hun maag. „Bedrijven moeten echt in elk land gaan kijken: heb ik wel 15 procent belasting betaald? Dat is inderdaad meer werk.”

Dat de wetgeving te ingewikkeld zou zijn, neemt hij wel met een korreltje zout. „Deze bedrijven en hun fiscaal adviseurs zetten zelf vaak de meest complexe structuren op. Een hybride ontwijkingsstructuur via Ierland inrichten is geen enkel probleem. Ze zeggen dat vooral omdat ze het eigenlijk niet willen.”

Van Brederode ziet wel een ander nadeel van het minimumtarief: groeiende ongelijkheid. „Niet alle landen hebben de controlecapaciteit of het kennisniveau om met dit type multinationals om te gaan.” Met name in ontwikkelingslanden blijft bovendien de invoering van wetgeving om het minimumtarief op te leggen, achter. Hierdoor bestaat het risico dat de extra belastingopbrengsten voornamelijk in de EU-landen terecht zullen komen, zegt hij.

De Belastingdienst verwacht in elk geval dat de opbrengsten voor de schatkist zullen toenemen: dankzij het minimumtarief komt straks 466 miljoen euro per jaar extra de schatkist binnen, denkt het ministerie van Financiën. Het merendeel daarvan komt doordat bedrijven hun winsten vaker in Nederland zullen laten staan, in plaats van ze door te sluizen naar een belastingparadijs, aldus het ministerie.

Op tijd klaar

De Belastingdienst is op tijd klaar voor de nieuwe wetgeving, zegt de woordvoerder van Financiën: de benodigde aanpassingen aan computersystemen zullen zijn doorgevoerd voordat de eerste aangiften binnenkomen. De dienst heeft daarnaast een centraal expertiseteam ingericht om vragen van bedrijven te beantwoorden en informatie uit te wisselen met belastingdiensten in andere landen. Het team bestaat nu nog uit zeven mensen, maar moet uiteindelijk uitgroeien tot negentien werknemers.

Aart Nolten, tevens partner bij Deloitte, denkt dat de Nederlandse Belastingdienst vergeleken met andere landen misschien wel het beste is voorbereid. Hij denkt dat „veel andere overheden, vooral in kleinere landen” de invoering van de wetgeving en de latere controle „minder makkelijk” aankunnen. „Uiteindelijk zullen alle landen die hieraan deelnemen op dezelfde manier moeten leren omgaan met de regels.”

Daarnaast, zegt Nolten, moet er nog een systeem worden ontwikkeld om geschillen tussen landen te beslechten, in het geval er bijvoorbeeld onenigheid ontstaat over welk land er bij een bepaald bedrijf winstbelasting mag bijheffen. „Zo’n systeem is er nu nog niet. Het is ook iets waar we met zijn allen de weg in moeten vinden.”