Geloof het of niet – in de Nederlandse literatuur is méér tussen hemel en aarde

Geloof het of niet, maar het afgelopen jaar, in tijden van bloeiend rechts-populisme, van woekerende crypto currency en ook nog hemeltergend aardse en reële oorlogen, was dit een van de grote onderwerpen in de Nederlandse literatuur: geloof. En dan heb ik het niet over geloof in de literaire roman zelf (hem doodverklaren kan altijd nog), maar over geloven als onderwerp in romans. Geloof in de metafysische zin van het woord: de handeling die wil reiken voorbij het zichtbare en tastbare hier en nu. Het vast vertrouwen in en het voor waar houden van iets wat niet bewezen is of vastgesteld kan worden.

‘Heeft God nog een toekomst in Nederland?’, vroeg deze krant zich af in de donkere dagen rond de jaarwisseling, een jaar geleden. Het land seculariseerde voort, een minderheid van 42 procent van de Nederlanders rekende zich nog tot een kerkgenootschap, volgens cijfers van het CBS. Daarvan zou je kunnen stellen dat dat toch ook weer niet zo weinig is, vier op tien. (Het percentage PVV-stemmers is kleiner, om een dit jaar zo toonaangevende groep even in perspectief te plaatsen.)

Tegelijk gelooft meer dan de helft van de Nederlanders in ‘iets bovennatuurlijks’, bleek uit onderzoek deze zomer. Slechts 19 procent van de ondervraagden, een representatieve afspiegeling van de bevolking, geloofde in helemaal niets van de genoemde 28 bovennatuurlijke verschijnselen. God daargelaten; dit ging om spoken, engelen, voorspellende dromen, rondwarende zielen, reïncarnatie, et cetera.

Over een van die verschijnselen – helderziendheid – ging het bijvoorbeeld in dé onverwachte succesroman van dit jaar, Luister van Sacha Bronwasser. Philippe Lambert raakt daarin bevangen door het voorgevoel dat een groot gevaar zijn au pair op de hielen zit, als een duistere schaduw. Hij moet eraan toegeven: ‘Dat de angst voor die schaduw hem bestuurt en dat hij, om die angst de baas te worden, júíst die schaduw moet volgen, naar die ruis moet luisteren. Zijn verzet moet opgeven.’

Hij kon zijn rationaliserende verzet inderdaad maar beter opgeven, want de werkelijkheid gaf hem gelijk. In Luister speelt zijn verzet, zijn ongeloof, gaandeweg geen rol meer. Net als bij Rob Hollander, die in Ik kom hier nog op terug van Rob van Essen zijn argwaan tegen een tijdreismachine maar laat varen. Die machine stáát daar en Hollander stapt letterlijk door een poort naar het verleden, kan daar de terugweg naar het heden creëren door met een doodleuk krijtje een cirkel op de grond te tekenen – het werkt. Zo ga je als lezer ook mee, naar waar het verhaal je brengt.

In een verhaal, een fictief verhaal, kan dat tenslotte, omdat de vragen er interessanter zijn dan de antwoorden, het onderzoek belangrijker dan de uitkomst. Literatuur is dé plek waar zoiets geoorloofd voor mogelijk gehouden kan worden – waar je je kunt voorstellen wat het zou betekenen als het rationele what-you-see-is-what-you-get-wereldbeeld niet zaligmakend is.

Bevalling

Zo was er een roman over het geloof van een vrouw die zich, tijdens het moment dat ze nieuw leven voortbrengt – haar bevalling – in contact voelt staan met een wereld achter de zichtbare wereld. Ze ervaart een ‘gevoel van lichtheid en ruimte dat zich uit mijn rug tevoorschijn vouwt’, een gevoel dat ‘stroomt en ribbelt, onbelemmerd, jubelend, jubelend’, schrijft Bregje Hofstede in Oersoep.

En wat als de tijd in werkelijkheid niet lineair verloopt, maar heden, verleden en toekomst allemaal tegelijk bestaan? Alles is er al, en nog? We konden dit jaar lezen over een vrouw die verdwaald raakt in de jungle van Congo én in haar hoofd. Ze voelt zich één worden met de natuur, een blad in de stroom, roept zich tot de orde (‘Dingen gebeuren zonder reden. Geen God, geen plan, geen tijd. Geen betekenis’), maar ze gelooft vervolgens in een hallucinatie toch een diepe, vredige waarheid te horen. ‘Wij zijn niet alleen in het woud. Onze voorouders omringen ons, onze kindskinderen zijn reeds bij ons. Ze zijn in de lucht, in de stroom, in de grond’, en overal in Richard Osinga’s roman Munt.

Sceptisch? Het levert op z’n minst een intrigerend literair gedachte-experiment op.

Want het blijft een strijd, de ratio blijft toch het kompas. Het ging dit jaar ook over een man, een neurochirurg, ogenschijnlijk volkomen rationeel, die toch de intensiteit moet erkennen van zijn gevoel, voorafgaand aan een levensbepalende operatie. ‘Alles komt samen, dacht Jaap, alsof hij geloofde – hij geloofde daar niets van – dat er meer was tussen hemel en aarde dan zijn handen konden beroeren’, schrijft Leon de Winter in Stad van honden.

Er komen pratende honden voor in die roman, er vindt een reis plaats die tijd en ruimte tart – maar (spoiler) het blijkt een hallucinatie, heisa in de hersenen. ‘Elektrochemie was het geheim van zijn belevenissen. Het zij zo’, relativeert de neurochirurg. Maar toch, ‘hij wist niet of een illusie meer waarheid kon bevatten dan de werkelijkheid’. De pratende hond kan dan wel weggerationaliseerd worden, invloed heeft de ervaring toch.

Het bovennatuurlijke

Dat is ook het uitgangspunt van de Podimo-podcast Er is iets vreemds gebeurd, waarin dit jaar in iedere aflevering twee mensen vertelden over een ervaring die zij ooit hadden met het bovennatuurlijke. Intieme monologen zijn het, waarin de spreker vaak ook even meldt hoe broodnuchter en niet-zweverig hij of zij altijd was, waarna het verhaal vervolgens toch komt op spookverschijningen. Griezelig voorspellende dromen hadden ze, er werd onbegrijpelijk gemorreld aan de elektriciteit of er klonk onverklaarbaar gebonk op zolder. Ze wéten dat wat ze beschrijven eigenlijk niet kan, maar logisch sluitend krijgen ze hun verhaal niet.

Zoals het meisje dat op een avond een gestalte in haar slaapkamer zag, en met haar beschrijving daarvan later haar grootmoeder in tranen bracht. Tot in detail had het meisje de kleding beschreven waar haar overgrootmoeder ooit in begraven was.

Het is de combinatie van nuchter ongeloof en onrijmbare details die maakt dat je de spookverhalen toch gaat geloven. Nota bene: de spookverhalen in Er is iets vreemds gebeurd zijn geen fictie. Of wat is fictie? In elk geval: de verhalen zijn als niet-fictief ervaren door (de hersenen van) de sprekers. Wat betekent dat? Dat ze vooral denken dat er iets is, of dat er toch echt iets is – omdat er nu eenmaal van alles bestaat wat we niet kunnen zien? Het zou, ook met dat laatste uitgangspunt, misschien allemaal rationeler verklaard kunnen worden. Er verscheen dit jaar ook een roman over een vrouw die gelooft in haar intense band met het kopieerapparaat op het kantoor waar ze werkt. Ze gelooft dat ze elkaar voelen, elkaar begrijpen. ‘Hij staat op stand-by. Mijn energie wordt geabsorbeerd door het apparaat, de elektrische signalen uit mijn zenuwstelsel worden door hem begrepen’, aldus de hoofdpersoon van Fien Veldmans Xerox.

Het hoogtepunt in die roman was hoe dat absurde gegeven, van het contact met de kopieermachine, door die elektrische signalen toch nog een zinnig kantje kreeg – vergelijkbaar met de verklaring van Leon de Winters hoofdpersoon. ‘Ik heb kennis van dat wat er om mij heen gebeurt op elektromagnetisch niveau’, meldt de kopieermachine op een zeker punt (zelf, ja, dat moeten we de romanschrijver maar toestaan).

De machine werkt op elektriciteit, dus registreert de spanning, ‘voelt’ de stroom. ‘Zoals een vleermuis de wereld in kaart brengt door middel van echolocatie, zo doe ik dat door mijn gevoeligheid voor elektromagnetische straling te vervolmaken. Ik weet hoe objecten, mensen, dieren en andere wezens ten opzichte van elkaar door de ruimte bewegen’, verklaart de machine. Dat geesten en spoken graag aan lampen morrelen, krijgt zo een heel nieuwe lading.

Illustratie Leonieke Fontijn

En denk aan bijen, die navigeren op de magnetische energie van de aarde. ‘Ze hebben ijzer in hun buikjes, een ingebouwd kompas, en mogelijk voelen ze ook via het dons op hun poten de veranderende lading van bijvoorbeeld een bloem, die geaard is en dus anders geladen dan zijzelf’, schrijft Hofstede in Oersoep: zij blijft toch ook verklaringen zoeken. En haar hoofdpersoon fantaseert lustig verder: ‘Misschien heb ik eenzelfde soort gevoeligheid voor het verborgene opgepikt.’

De ervaringen die Hofstede beschrijft – tijdens de bevalling, maar ook tijdens een drugstrip – staan niet op zichzelf, ze stroken bijvoorbeeld met gangbare beschrijvingen van ayahuasca-trips, inclusief dat gevoelde contact met de werkelijkheid achter de dingen, ‘achter de coulissen, waar je kunt zien hoe die wereld wordt gemaakt’.

Het is een trip, maar is het dan ook onecht? Kijk je dan naar binnen, naar een chemische illusie die zich binnenin jezelf afspeelt, of toch naar buiten, naar wat doorgaans buiten zicht blijft? ‘Ben ik nou dom als ik het wel geloof, of dom als ik het niet geloof?’ vraagt hoofdpersoon Tomas van Esther Gerritsens Gebied 19, de ultieme roman over ongeloof die dit jaar verscheen. Die roman ging over het vertrek van een deel van de mensheid naar een surrogaat-aarde, maar ook over een hersengebied dat cognitieve processen reguleert. Aan dat gebied werd gesleuteld – naar verluidt om mensen gelukkiger te maken. Ben je gelukkiger als je gelooft (in die nieuwe planeet), of als je niet gelooft? De meerderheid van de mensheid weet het wel, in Gerritsens roman: die wenst liever geen moeilijke vragen en gelooft maar al te graag. Maar Tomas blijft ongelovig. Is dat dom?

In ‘Het advies’, mijn favoriete verhaal uit de bundel Een stroopgraf voor de bij van Tom Hofland, komt Elsie langs bij Maria om te bedanken voor het relatieadvies dat ze van haar kreeg. Maar, wil ze weten, hoe kwam Maria bij dat heldere, duidelijke, directe antwoord? Het antwoord is verrassend direct: ‘Aliens.’ Die ‘landen hier om de zoveel tijd’, vertelt ze. ‘Dan geven ze me praktische adviezen. Hoe ik mijn leven moet leiden. Hoe mensen in mijn omgeving geholpen kunnen worden. Ze hebben altijd de beste ideeën.’ Elsie begint ongemakkelijk te lachen, maar Maria blijkt bloedserieus.

Daar is iets vreemds gebeurd en Elsie zit ermee. Het serene einde van het verhaal beschrijft hoe ze een tijdlang in haar auto blijft zitten, voor ze weer wegrijdt. De lezer piekert mee. Het advies wás zinvol, dus dan maakt het niet meer uit waar dat vandaan kwam. Toch? Maar wat nou als je daarin, in dat ‘daar’, niet gelooft, als je weet dat dat fictie is? Kun je dat maar beter wel doen?




Leeslijst