Er bestaat geen blauwdruk voor de generaal die de oorlog wint

Recensie

Boeken

Militaire strategie De vermaarde Britse oorlogshistoricus Lawrence Freedman gaat in zijn nieuwe boek op zoek naar wat nodig is voor goed militair leiderschap.

Generaal-majoor Nick Carter, regionaal commandant van ISAF, en brigadegeneraal Larry Nicholson, in de Afghaanse provincie Helman in 2009. Foto Manpreet Romana/AFP
Generaal-majoor Nick Carter, regionaal commandant van ISAF, en brigadegeneraal Larry Nicholson, in de Afghaanse provincie Helman in 2009. Foto Manpreet Romana/AFP

Lawrence Freedman is onmogelijk te kwalificeren als ondeskundig op het terrein van oorlogsgeschiedenis. In boeken als Strategy, The Future of War, Nuclear Deterrence, en Ukraine and The Art of Strategy, heeft hij bewezen de grootste intellectueel op zijn vakgebied, de oorlog, te zijn. Dat blijkt ook uit zijn nieuwe boek Command, waarin hij na zijn pensionering als directeur van de afdeling ‘War Studies’ van King’s College in London, terugblikt op zijn carrière en hij de lezer laat meekijken in zijn schatkamer van oorlogvoering, vijftien oorlogen lang, vanaf de Korea-oorlog van 1950-1953.

Mag je na zo’n eerbetoon nog wat kleine bedenkingen hebben? Jazeker, want Freedmans boek is weliswaar historisch briljant en vooral doorwrocht, maar vergelijkend analytisch had het nog mooier gekund. Rode draad door alle oorlogshoofdstukken is wel dat ‘leiderschap’ vragen oproept die ook voor Freedman lastig te beantwoorden zijn. De ideale opperbevelhebber heeft oog voor allerlei subtiliteiten, een blauwdruk voor de goede generaal die de oorlog wint bestaat niet.

Om de wirwar enigszins te ordenen hanteert Freedman tal van dichotomieën, bekend uit de vakliteratuur, maar hij doet dat altijd met de waarschuwing dat de werkelijkheid natuurlijk genuanceerder is. Zo heeft een goede generaal oog voor het onderscheid tussen high en low politics: grofweg moet hij zijn boodschappenlijstje geopolitiek verkopen, maar ook door het bureaucratische doolhof van nationale ministeries en diensten zien te loodsen. Ook moet hij het verschil tussen policy making en policy execution aanvoelen. Hij zit niet aan de knoppen, maar is een dienaar die beleidsbesluiten uitvoert – zelfs al is hij het er zelf niet mee eens.

Hij (het is een mannenwereld) kan militair-technisch heel goed zijn (denk aan de generaals Montgomery of Patton) maar van politiek totaal geen kaas gegeten hebben, dus moet hij de domeinen van militairen en politici uit elkaar zien te houden. En daar komen de moeilijkheden al: ook het onderscheid militair-civiel moet hij goed aanvoelen, want veel beslissingen zijn meer ambtelijk dan politiek. Daar kun je nog het onderscheid tussen verticaal-hiërarchische en horizontaal-gespreide besluitvorming aan toevoegen.

Het eerste – letterlijk op je strepen staan – is nogal gebruikelijk in de militaire omgeving: een order van een hogergeplaatste moet onverkort uitgevoerd worden, terwijl gespreide besluitvorming geduld en begrip, maar niet zelden ook kwaliteitstoename impliceert. Het gelukkige resultaat daarvan is de goede en begripvolle bevelhebber, de ‘savvy’ leider die misschien wel als een nieuwe Eisenhower de geschiedenis ingaat. Voor de jongere lezer: Dwight Eisenhower was uitverkoren de NAVO te leiden maar werd ook de relatief milde president van de VS in de jaren veertig en vijftig.

Vredesoperaties

Zo’n vijftien jaar geleden verzeilde Freedman ook in een debat over de hype van die tijd, namelijk het voeren van wars of necessity dan wel wars of choice, zeg maar de vitale versus de vrijwillige oorlogen (in de praktijk vredesoperaties die je aan derde landen kunt overlaten). Wellicht heb je daar ook een ander type leiderschap voor nodig. In elk geval worstelde Freedman toen al met de beperkingen van een te populaire dichotomie, want hoewel hij in dat debat bewoog naar het niet onomstreden standpunt dat zelfs de Tweede Wereldoorlog een ‘war of choice’ voor de geallieerden was, zijn slotsom was toch dat de grijstinten de werkelijkheid het meeste recht deden.


Lees ook dit verhaal over de klassieke krijgskunde van Clausewitz

Leidinggeven aan een militaire operatie is dan ook steeds ingewikkelder geworden. Zo’n leider moet nu een duizendpoot zijn. De Britse generaal Nick Carter, die een tijdje vanuit Kandahar (Afghanistan) bevel voerde over alle operaties van de CJTF (Combat Joint Task Force) had een hoofdkwartier dat 24/7 in touw was, een arena bestreek van 125.000 vierkante kilometer en 4,4 miljoen inwoners besloeg, een kantoor waar 800 mannen en vrouwen werkten, en elf diverse nationaliteiten zijn bevelen moesten begrijpen en uitvoeren.

Van alle informatie die constant op zijn bureau binnenstroomde was 25 procent ‘intelligence’, en alleen al daarom deed het begrip ‘info-overload’ een stormachtige intrede in het moderne oorlogsjargon. In de nog altijd hiërarchische besluitvormingspiramide van de militaire wereld zijn decentralisatie (eigen verantwoordelijkheid van onderofficieren) en delegatie van snelle beslissingen vaak een kwestie van leven en dood. En bijna onvermijdelijk.

De ‘info-overload’ heeft de bevelvoering onvermijdelijk vanaf de jaren negentig naar beneden geduwd. Dat heeft veel goeds maar ook risico’s voor de onderofficieren met zich meegebracht. Alleen al in 2003 (Iraqi Freedom) waren er bij de dagelijkse Operations and Intelligence Briefing zo’n zevenduizend mannen en vrouwen betrokken. Freedman wijdt er ook twee aparte paragraafjes aan: ‘The Changing Character of Command’ en ‘Delegated Decision-Making’. Dat bracht veel goeds, maar de eindverantwoordelijke was en bleef de bevelhebber, ook voor fouten. Ook qua voorlichting. ‘Het is makkelijker om maar een bom te gooien dan een tweet te verzenden’, laat Freedman een kolonel zeggen.

Hoewel de oorlog in en tegen Oekraïne nog gaande is en Freedman vooral de gebeurtenissen sinds 2014 (de Russische annexatie van de Krim en de controle van de Donbas) behandelt, is hij over de huidige ‘speciale militaire operatie’ van Poetin – opmerkelijk genoeg hanteert Freedman hier het jargon van Poetin – kritisch, hard en eenduidig. Een compleet falen, een totale strategische mislukking. Waar je de Krim misschien nog een geslaagde actie zou kunnen noemen, was Russisch leiderschap in Oost-Oekraïne na 2014 volstrekt afwezig, met als gevolg elkaar beconcurrerende, slecht georganiseerde en beroerd uitgeruste separatisten die hun eigen gang gingen.

MH17

Dit hoofdstuk trekt de aandacht door het chaotische optreden van Igor Girkin. Hem kennen we van zijn ‘aansturende’ rol bij het neerhalen van de MH17 en ook nu weer van zijn ultra-nationalistische aansporingen van de Russische agressie vanaf de zijlijn. Girkin heeft geen goed woord voor het Russische leger over. Zelf zou hij het heel anders aanpakken.

Zelfs Poetin was sinds 2014 bijkans doof voor deze zelfbenoemde ‘leider’. Girkins drieste pogingen om de Donbas maar meteen te annexeren hield hij na 2014 af. Maar later zwichtte hij hier toch voor, al bleef hij Girkin wantrouwen en uit het Kremlin weren. Nog onlangs, direct na het afkondigen van een eenzijdig kerstbestand door Poetin, betitelde Girkin dit besluit in zijn blog als een beslissende stap naar een Russische nederlaag en capitulatie.

De ongelukkigste combinatie is een slechte generaal die ook nog eens met een slechte politieke leider te maken heeft. Een dichotomie die in Rusland een jammerlijke culminatie vindt.