Column | Totdat je opschrikt

Weemoed is een nogal verdachte gemoedsstemming, niet ver verwijderd van enige sentimentaliteit, maar daarom hoef je haar nog niet tot elke prijs te vermijden.

Herman de Coninck dichtte in ‘Foto’: Weemoed is een foto van voor 20 jaar. / Familie, nog samen, nog gezond./ Is toen. Met een lijst van nu errond./ Het nu houdt het verleden bij elkaar.

Het is de dood die zo’n familie op de foto weer even tot leven brengt, waarna de weemoed genadeloos toeslaat. Er zijn perioden waarin zulke foto’s zich te talrijk aan je opdringen. Dan wordt er gestorven alsof het leven ervan afhangt. Vooral in de laatste maanden van dit jaar zag ik te veel gezichten opdoemen die ik gekend had, soms persoonlijk, soms alleen als publieke figuur. Henry Kissinger? Jawel, maar dat is niet bepaald iemand die veel weemoed opwekt. Dan denk ik eerder aan Bobby Charlton, de Engelse voetbalheld, in alle opzichten voorbeeldig in een tijd dat voetbal nog tamelijk gewoon was, zonder aanstellerij na doelpunten en overtredingen. Ruud Gullit was „emotioneel” geworden van zijn dood, vertelde hij op tv. Het klonk als een ander woord voor weemoed.

In Nederland mogen we ook Ruud Geels niet vergeten, niet alleen omdat hij zo goed kon koppen, maar omdat hij een bescheiden man bleef, over wie we pas na zijn carrière hoorden dat hij bij het Nederlands elftal zo vreselijk getreiterd was door de Amsterdamse grapjassen Krol, Suurbier en Israël.

Op sportgebied moet ik nu helaas ook de hockeyer Paul Litjens vermelden. Een beer van een man, onverzettelijk en koelbloedig op het veld, daarbuiten openhartig en betrokken. Na de Palestijnse aanslag op de Israëlische ploeg tijdens de Olympische Spelen van München was hij een van de weinige deelnemers die vertrokken.

In het artistieke leven trof mij de dood van de acteurs Helmert Woudenberg en, onlangs, Jim van der Woude. Ik heb ze vaak gezien in de gezelschappen (Het Werkteater, Carver) waarin ze hun naam vestigden. Woudenberg, een rustige man zonder kapsones, zag ik de afgelopen jaren weleens op zijn fiets door Amsterdam-West rijden, een onopvallende burger van wie je weinig meer hoorde. Jim van der Woude, de komische mimespeler, was toen allang opgehouden, las ik in de necrologieën.

En terwijl ik dit schrijf – het houdt niet op – verneem ik dat ook Linda van Dyck is overleden, een ambitieuze, flamboyante actrice op wie de uitgever Geert van Oorschot nog eens hevig verliefd is geweest.

Eerder, in november, overleed al Ellen Jens, die ik als redactielid van het door haar bestierde boekenprogramma van Adriaan van Dis vaak heb meegemaakt. Een alerte, pientere vrouw die met zachte hand harde besluiten durfde nemen en uitvoeren.

Wie ik vooral moet noemen, is To Engelberts. Zij was geen bekende Nederlander, zoals veel van de hierboven genoemden. Toch zal ze voor mij de meest onvergetelijke blijven. Zij was lange tijd onze buurvrouw, wij bleven bevriend nadat we verhuisd waren. Een lieve, onbaatzuchtige vrouw. Zij ligt nu begraven naast haar man, wiens vroege dood ze zo hartverscheurend betreurd heeft.

Wat al deze mensen gemeen hebben, is dat ik ze vooral in de bloei van hun leven heb gekend, al of niet in persoon. Het verval voltrekt zich vaak buiten je waarneming. Totdat je opschrikt.



Leeslijst