Het indrukwekkende verhaal van een Srebrenica-overlevende over zijn leven na de genocide

Recensie

Boeken

Bosnië Srebrenica-overlevende Emir Suljagićc maakt indruk met een intens treurig boek, dat de lezer ervan doordringt dat sommige wonden nooit zullen helen.

Emir Suljagic in Potocari, waar het Servische leger 8000 moslims uit Srebrenica van hun vrouwen scheidde.
Emir Suljagic in Potocari, waar het Servische leger 8000 moslims uit Srebrenica van hun vrouwen scheidde.

Foto Andrew Testa

‘Op de plek waar ik geboren en getogen ben, was er eind mei 1992 bijna geen huis meer over waar niet iemand was weggevoerd of vermoord.’ Het is nogal een zin, waar de Bosnische schrijver Emir Suljagic zijn boek Een landkaart van het verdwijnen mee begint. Maar wat zou het ook voor zin hebben om de brute waarheid er zachtjes en voorzichtig in te masseren? Het blijkt al snel dat Suljagic er, ondanks zijn bij vlagen lyrische schrijfstijl, de man niet naar is om zaken nodeloos op te fleuren.

Suljagic was zeventien toen hij in 1992 in de enclave in Srebrenica terecht kwam, en drie jaar later overleefde hij de genocide omdat hij als tolk voor de VN-waarnemers op een levensreddende lijst belandde. Over die periode schreef hij eerder een van de eerste ooggetuigenverslagen: Briefkaarten uit het graf, dat wereldwijd werd vertaald en geroemd. ‘Een boek vol verdriet’, noemde de recensent van NRC het destijds. Suljagićc werd journalist en deed verslag het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag. Daarna volgde de politiek, hij werd in 2011 minister van Onderwijs en is nu directeur van het Srebrenica Memorial Center. Inmiddels werkt hij aan een ambitieuzer boek over de genocide in Srebrenica dat over twee jaar moet verschijnen, in navolging van de meerstemmige, groots opgezette werken van Nobelprijswinnares Svetlana Aleksijevitsj. Een landkaart van het verdwijnen is bescheidener, een persoonlijke vingeroefening. Maar laat de geringe omvang van het werk de lezer niet bedriegen: het is verbazingwekkend hoeveel inhoud zo’n klein boekje kan dragen.

In de kern is het een verslag van Suljagicć’ worsteling met verder leven na de oorlog. Aanleiding en rode draad is het feit dat hij na de dood van zijn moeder is teruggegaan naar hun familiehuis in Voljavica, aan de Bosnische grens met Servië. Die terugkeer maakt het nodige bij hem los. Verder leven na een genocide is een onderwerp dat minder sensationeel is – en daardoor wellicht minder tot de verbeelding spreekt – dan de moordpartijen zelf. Er zijn maar weinig films over. Maar voor de overlevenden is het een reële en harde opgave. Vooral als daders en slachtoffers door elkaar heen wonen.

Voor Suljagic is het gebied waar hij naar terugkeert een andere wereld. ‘Nu de bewoners er niet meer zijn, bepaalt de natuur hoe het dorp eruit ziet. Ik herken de plekken uit mijn jeugd niet meer terug: het veld waar we vroeger voetbalden ligt er helemaal overwoekerd bij, de grond is veranderd, lijkt wel misvormd.’ Aan zowat alle herkenningspunten uit zijn jeugd zijn gewelddadige herinneringen verbonden. Maar zijn geheugen is niet zo goed als hij zou willen, zijn herinneringen ontglippen hem. De vergeefsheid van het herinneren van het verleden geldt op den duur natuurlijk voor ons allemaal, maar voor hem nog meer: ‘Ik vergeet voorwerpen en mensen. Ik vecht voor die herinneringen, ik zou ze zo graag bewaren, maar het leven verplettert me telkens weer.’

De pasfoto van zijn vader

Natuurlijk gaat het bij herinneren ook om geuren, die hij vaak beschrijft. En het turen naar foto’s komt meermaals aan de orde. Van zijn vader, al vermoord aan het begin van de oorlog toen hij op zoek was naar voedsel, heeft hij alleen nog maar een pasfoto. Niet alle herinneringen zijn aan zijn familie zijn trouwens even warm, zoals dat zijn vader zijn moeder sloeg, en hem ooit ook. Maar het is alles wat hij heeft. ‘Ik denk er met een soort weemoed aan terug. Zelfs aan dergelijke herinneringen klamp ik me nog vast, omdat ik me de mooiere momenten niet meer voor de geest kan halen.’

Heeft hij het wel echt overleefd, kun je je afvragen. Is een deel van hem niet gestorven? Hijzelf is daar vrij eenduidig over. ‘Ik had geen tijd om te huilen en te rouwen. Ik moest het leven zien in te halen. En dat is hoe ik mezelf herinner, in die naoorlogse jaren, terwijl de smet die ik met me meedroeg overduidelijk zichtbaar was. Misschien nog steeds wel. En daarom was het beter geweest als ik het niet had overleefd. Dat was beter geweest, omdat ik toch al dood was.’

Hij is ontworteld, eenzaam, moeilijk in staat liefdesrelaties aan te gaan. ‘Ik droom niet van huisje-boompje-beestje en ik wil ook geen wereldreis maken. Ik heb de wereld op zijn allerergst meegemaakt.’ Overigens heeft hij inmiddels wel een gezin, en post hij schattige foto’s van zijn dochtertje op Twitter. Maar zij staat niet expliciet in het boek.

Een andere opvallende afwezige in deze mozaïekvertelling, die Suljagic secuur in elkaar legt met flarden van persoonlijke indrukken, overdenkingen over overleven, herinneringen aan slachtoffers en daders afgewisseld met passages uit officiële verslagen en juridische documenten, is het VN-bataljon Dutchbat. We zijn in Nederland zo gewend de genocide in Srebrenica te bekijken door de lens van die gefaalde missie, dat de terloopsheid waarmee de Dutchbat-manschappen hier door Suljagic genoemd worden haast verrassend is. Er komt een ‘witte Dutchbat-vrachtwagen op het punt vuilnis te storten’ voor op een foto, dat is het wel zo’n beetje. Maar zo vreemd is Suljagic gekozen focus uiteraard niet: de ervaring van genocide in Srebrenica is veel groter dan het hoofdstuk Dutchbat. En die genocide zelf is op zijn beurt, zoals dit boek goed doet voelen, ingebed in het grotere verhaal van de Bosnische Oorlog.

Schrijversvakschool

Door de hoeveelheid grootse literatuur die inmiddels door genocide-overlevenden is achtergelaten, zou je haast denken dat genocide een soort schrijversvakschool is, maar dat is natuurlijk kul. Niet elke genocide-overlevende is een goede schrijver. Suljagic is dat wel. Hij veronderstelt de nodige voorkennis en spelt de gebeurtenissen niet voor je uit. Het boekje is ontzettend gecondenseerd, en vergt best wat van de lezer: concentratie, aandacht. Maar dat is het waard. Het is een intens treurig boek, opnieuw vol verdriet, dat de lezer ervan doordringt dat sommige wonden nooit zullen helen. De doden komen niet meer terug, er zijn slechts de herinneringen, en die vervagen onherroepelijk. Want niet wil zeggen dat het niet onze taak is dat proces zo lang mogelijk tegen te gaan en te vertragen, en Suljagic doet dat hier op een indrukwekkende manier.

Guido Snel, vertaler van de Briefkaarten uit het graf en vriend van Suljagicć, legt in zijn nawoord uit waarom de lezer die een coherent verhaal met een strik erom verwacht, van een koude kermis thuiskomt. ‘Evenals bij een opgraving de stoffelijke resten van sommige slachtoffers over meerdere massagraven verspreid liggen, zo liggen in de herinnering de fragmenten hopeloos dooreen.’ De geschiedenis van de oorlog en de genocide is nog niet afgehecht, te veel daders lopen nog rond, sommige lichamen zijn nog steeds niet gevonden. En zelfs al was dat anders, wanneer is dit soort geweld ooit uitgewerkt?

In Bosnië en Herzegovina sluimert de mogelijkheid van geweld nog altijd. We zitten midden in een heropleving van genocide-ontkenning door Servische nationalisten, en Suljagic schreef recent in deze krant een alarmerend opiniestuk over de kans op een herhaling van zetten. Die context maakt zijn boek extra onheilspellend. En dan ligt er ook nog de sluier van de huidige oorlog in Oekraïne overheen. Het boek herinnert je er pijnlijk aan dat, anders dan sommigen soms beweren, die oorlog helemaal niet het eerste bloedvergieten op Europees grondgebied sinds de Tweede Wereldoorlog was. Maar het is ook een verontrustende getuigenis van hoe lang zo’n oorlog nawerkt in de levens van de overlevenden. Ook als het vechten in Oekraïne morgen zou stoppen, gaat de oorlog voor de overlevenden nog decennia door.


Lees ook: Dit Screbrenica-boek blijft je bij