Stefan van Raay was 63 toen wij elkaar vijf jaar geleden leerden kennen voor een artikel in NRC. Hij was net interim-directeur geworden van het Cobra Museum in Amstelveen, dat toen in zwaar weer verkeerde: steeds minder bezoekers, een oplopend exploitatietekort. Met zijn jarenlange ervaring in de kunstwereld – senior curator of art in Glasgow, directeur van Pallant House Gallery in Chichester, Zuid-Engeland, curator voor het Museo Arte Moderno in Mexico-Stad – moest hij daar in anderhalf à twee jaar wat aan doen.
‘Het Cobra Museum heeft een jonge directeur nodig’ luidde de kop boven het artikel, het was een citaat van hemzelf. Want dat was de bedoeling: de problemen oplossen, een opvolger klaarstomen. Maar zijn opvolger kreeg een ernstige vorm van long covid, waardoor zij moest afhaken. Hem werd gevraagd terug te komen. Stefan van Raay (68) blééf directeur van het Cobra Museum.
Begin augustus van dit jaar spraken wij elkaar weer, nu voor een interview in deze serie over wat het leven de moeite waard maakt. Want het maakte nieuwsgierig: hij was misschien wel de oudste museumdirecteur van het land, hoe blijf je als directeur op leeftijd gevoelig voor de tijdgeest, wat wordt belangrijk als je geen carrière meer hoeft te maken, waar wil je dat mensen je aan herinneren als je straks vertrekt? We zaten in zijn kamer, op tafel lagen boeken en catalogi waar hij aan meeschreef, zoals over de twee tentoonstellingen die toen liepen, ‘Cobra 75, grenzeloos en vrij’ en ‘De andere Picasso’, naar aanleiding van diens 50ste sterfdag. Het Cobra Museum is gewijd aan de in 1948 opgerichte Cobra Beweging, met kunstenaars als Karel Appel, Asger Jorn, Constant, Corneille en Lucebert.
Het was die augustusdag bewolkt, na wekenlang zonneschijn; in die weken kwamen er minder bezoekers naar de tentoonstellingen dan voorzien. En met hun talloze bruiklenen uit het buitenland waren juist die twee tentoonstellingen duurder dan gebruikelijk, op een entreekaartje zat een toeslag van 10 euro. Een vraag luidde:
Had je stress van die tegenvallende bezoekersaantallen?
Hij antwoordde: „Toch wel. Maar niet voor mezelf, vooral omdat ik het vervelend vind voor mijn collega’s – die maken zich dan echt zorgen. Gelukkig is het rotweer geworden, dus er komen al weer veel meer bezoekers.” Wat hij ook had gemerkt, zei hij: „Met name Museumkaarthouders zijn kritisch over die toeslag. Die vinden: we hebben een kaart, dus mogen we gratis naar binnen.”
Het gesprek duurde een paar uur, maar het interview verscheen niet in NRC. Want dat leek misplaatst, toen tien dagen nadat we om de tafel hadden gezeten, B en W van Amstelveen bekendmaakte dat het Cobra Museum in een „acute, zorgelijke financiële situatie” verkeerde. In 2023 werd een tekort van 700.000 euro verwacht, de gemeente vroeg zich openlijk af of ze wel door moest gaan met subsidie verstrekken. Een besluit daarover werd uitgesteld: „Het risico om voor vier jaar subsidie toe te kennen, wat jaarlijks neerkomt op ruim 1,2 miljoen euro, wordt vooralsnog te groot geacht.”
Vanaf dat moment buitelden de slechte nieuwsberichten over elkaar heen (‘Gemeente beslist volgende week over voortbestaan’, ‘Gemeenteraad negatief over reddingsplan’), eind november pas kwam er een ander geluid: ‘Gemeente Amstelveen trekt 1,4 miljoen uit voor Cobra Museum.’ De strekking van dat bericht: twee vermogende ondernemers waren het museum financieel te hulp gekomen, de gemeente had er voor het komende jaar vertrouwen in, er ging gewerkt worden aan een toekomstplan.
We zitten weer aan zijn tafel, dezelfde boeken liggen er nog. Maar anders dan de vorige keer liggen er nu ook krantenknipsels. Zoals een artikel uit de Volkskrant, waarin wordt voorgerekend dat de rode cijfers van het museum ook te maken zouden hebben met structureel te weinig subsidie.
Hij is opgelucht, is het eerste wat hij zegt. „Het was natuurlijk best zwaar, een bijna fysiek proces met veel stress en spanning. En het ging niet over mezelf hè, het ging over de toekomst van het museum en de mensen die er werken. Maar sinds kort is het helder, daar ben ik echt blij mee. Ik blijf directeur tot er een opvolger is, waarschijnlijk uiterlijk over een half jaar. Misschien dat ik daarna betrokken blijf als artistiek adviseur.”
Toen wij elkaar in augustus spraken, had je het wel over tegenvallende bezoekersaantallen maar leek je niet echt ongerust.
„We waren bezig uit te zoeken hoe het precies zat met de cijfers, dat wisten we nog niet. En dat was moeilijk want het was vakantietijd, veel mensen waren weg. Dus dat is allemaal pas later precies aan het licht gekomen. Ik wist wel dat het lastig zou worden, maar nee: ik was niet heel ongerust.”
En nu?
„Nu is het simpel: we moeten binnen de zwarte cijfers blijven.”
Tot nu toe was dat niet simpel. Deel je analyses dat dit museum te weinig subsidie krijgt?
„Haha, ik zie de krantenkoppen al. Kijk, ons budget bestaat voor 40 procent uit subsidie, 60 procent van de inkomsten verdienen we zelf: kaartverkoop, restaurant, winkel, verhuur, sponsors. Bij vergelijkbare musea is het vaak andersom, 60 procent subsidie, 40 procent eigen inkomsten. Maar het is zoals het is, dit is het geld dat we krijgen, met dat bedrag moeten we werken. Gáán we werken.”
Wat opvalt terwijl we aan tafel zitten: hij lijkt nog even energiek en bevlogen als een paar maanden geleden, al pratend over komende tentoonstellingen en manieren waarop het museum geld binnen gaat halen. Ook een uitspraak als dat „de doorstart mogelijkheden biedt om een frisse wind door het museum te laten waaien”, lijkt hem niet van zijn stuk te brengen.
Dat zeiden de verantwoordelijke wethouders. Ze hadden het in het persbericht ook over een ‘nieuwe generatie, nieuwe energie’.
„Ik hou volgend jaar op als directeur, zo bezien klopt het wat daar staat. Los daarvan: zo’n opmerking steekt me niet, ik ken mijn eigen waarde heus wel.”
Je leest zoiets als een politieke uitspraak in plaats van…
„Ik denk het wel, ja. En ik hoef ook niet geprezen te worden.”
Wat ons brengt bij het vorige gesprek, waar leeftijd en ervaring als een rode draad doorheen liepen. Een vraag in dat verband was: hoe is het om samen te werken met mensen die per definitie jonger zijn dan jijzelf, is dat niet moeilijk? Stefan van Raay: „Dat vind ik vooral ontzettend leuk. Maar het kan denk ik alleen als je inhoudelijk en qua opvattingen nét voor de troepen uit loopt. Als dat niet meer gaat, is het mooi geweest – dan is het afgelopen. Maar dat gevoel heb ik niet. En die feedback krijg ik ook niet.” Let je daar extra op, was de volgende vraag.
„Zeker.”
Hoe dan?
„Ik toets het gedachtegoed van het museum elke keer opnieuw aan de vraag: is het urgent genoeg voor nu, kunnen we met dat gedachtegoed als uitgangspunt een activiteit of een tentoonstelling organiseren. Cobra staat voor expressiviteit en spontaniteit, voor een andere, alternatieve cultuur, voor kunst uit andere delen van de wereld. En natuurlijk voor ruimte voor vrouwelijke kunstenaars – het gelijkstellen van hun kunst aan de klassieke canon. Je moet als bezoeker van onze tentoonstellingen altijd iets herkennen van dingen die nu spelen, zaken waar we ons in deze tijd druk over maken.”
Zoals?
„Bijvoorbeeld onze tentoonstelling van begin dit jaar, Becoming Overtaci. Overtaci is een Deense transgender vrouw die in 1894 werd geboren als Louis Marcussen. Maar het Overtaci Museum in Aarhus, de bruikleengever, noemt Overtaci altijd ‘hij’. Dus zijn we hier om de tafel gaan zitten: hoe zullen we dit gaan organiseren? Samen praten vind ik belangrijk, ik probeer een omgeving te creëren die veilig is – waarin mensen durven te zeggen wat ze vinden, in plaats van hun mond te houden omdat ze een keer iets verkeerds hebben gezegd. Met z’n allen hebben we toen besloten: wíj gaan het hebben over ‘zij’ en ‘haar werk’. Waarna je dus wel in conflict komt met je bruikleengever, maar dat vind ik minder belangrijk dan dat je het samen eens bent over wat je doet.”
Soortgelijke initiatieven nam Stefan van Raay in Groot-Brittannië en Mexico, waar hij een aantal keren tot dan toe nauwelijks opgemerkte vrouwelijke kunstenaars voor het voetlicht haalde: surrealistisch beeldend kunstenaar Leonora Carrington, fotograaf Lee Miller. In Glasgow en Chichester kwam hij openlijk uit voor zijn homoseksualiteit. „Glasgow heeft een grote Irish community, met dezelfde scheidslijnen als in Noord-Ierland. Ik werd daar een keer gebeld, ‘wilt u lid worden van onze lodge’. Eerst had ik het niet door, maar in de loop van het gesprek begreep ik: ze willen mij bij de protestanten trekken. Ik zei: I’m of catholic origin and I’m gay – nooit meer wat van gehoord. Zo stond ik ook in lokale tabloids, the homosexual senior curator of art. Mij maakte het niet uit, ik was gewoon mezelf. Maar toen ik afscheid nam, zeiden mensen tegen mij dat ik hen geholpen had door het zo te doen. Dus als je zegt: wat maakt het leven de moeite waard, dan had ik op dat moment wel zo’n gevoel.”
En terugkijkend op je carrière?
„Daar heb ik denk ik alles gedaan wat ik wilde doen. Na Glasgow Museums, wat een hele grote organisatie is, werd ik directeur van een klein historisch huis, Pallant House. Dat hebben we toen uitgebouwd met een nieuwe vleugel, nieuwbouw aan oudbouw. Het was een experiment, maar ik dacht: ‘dat gaan we gewoon doen’. En het lukte. Wat ook lukte: het opzetten van een fonds dat het museum onafhankelijk zou maken van subsidies en overheidssteun. Daarvoor heb ik toen ik begon meteen een legacy-campagne opgezet, laat iets na aan het museum. Maar zo’n fonds gaat natuurlijk pas na een aantal jaren lopen: veel mensen die meededen waren pakweg zestig, dus hun legacy’s zouden zo’n twintig jaar later komen. Ik herinner me een hele lieve man die vrijwilliger was in het museum, hij zat op zaal, vulde enveloppen. Maar hij was ook rijk en had zelf veel kunst in huis. Soms kwam ik op kantoor en had hij uit zijn collectie alvast een mooie pot van een of andere kunstenaar neergezet: hup, naar het museum. Toen hij doodging liet hij drie miljoen pond aan het museum na.
„Van mijn opvolger hoorde ik dat ze dankzij dat fonds moeiteloos de coronacrisis door zijn gekomen. Dus dat zie je niet, dat hoor je niet, maar als je vraagt: wat maakt je professionele leven de moeite waard, dan is dat iets waar ik met veel plezier aan denk. Dat dat is gelukt.”
En hier? Heb je de afgelopen tijd niet gedacht: was ik maar nooit teruggekomen?
„Welnee. Nee, joh. Ik heb hier zoveel leuke dingen gedaan. Ik heb natuurlijk… Ik had mijn eigen netwerk meegenomen, ook daardoor konden we een aantal bijzondere tentoonstellingen maken. Ik bedoel… Bijvoorbeeld ‘Kunst uit het Marokkaanse Modernisme’, die tentoonstelling hadden we vorig jaar. Fantastisch gewoon, echt een feest. En dat wilde ik ook, ik wilde er een feestje van maken. We hadden voor die tentoonstelling 35 procent nieuwe bezoekers – een dérde. Allemaal met een Nederlands-Marokkaanse achtergrond. We zijn ook bewust veel met de lokale gemeenschap gaan doen, de mensen die hier wonen. Misschien dat de marketing richting de gemeente niet altijd even goed was, maar echt: we hebben onze activiteiten enorm uitgebreid, er waren hier de afgelopen jaren zoveel mooie dingen.”
Dus als we hier over anderhalf jaar terugkomen is het museum nog open? Daar ben je van overtuigd?
„Ja hoor, dat denk ik wel. Maar ik ben een optimist. Als je een pessimist bent, moet je geen museumdirecteur worden.”
Met medewerking van Arjen Ribbens
Leeslijst