N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Arboreta In een geslaagde bomentuin waan je je in een andere wereld, zeggen de makers van een speciale gids over zulke tuinen. „Ik was geraakt door de magie die een arboretum kan uitstralen.”
Terwijl ze in arboretum De Dreijen in Wageningen lopen, ontstaat een discussie tussen de hoofdauteur en de uitgever van de Gids voor Nederlandse en Vlaamse arboreta. Daar is het echte arboretum, zegt René Siemens, die tientallen bomentuinen bezocht en beschreef, en hij wijst op een hoek van het terrein. Waarom noem je dat het echte arboretum, vraagt Harry Harsema die de uitgave verzorgde. Daar gaat het om de bomen en struiken, zegt Siemens, niet om andere planten.
Jarenlang werkten ze, met hulp van dendroloog Wilbert Hetterscheid, aan de kloeke gids, die afgelopen najaar verscheen. Die voert van de Notoarestoen (Notaristuin) in de provincie Groningen tot het Arboretum van Koekelare, ten zuiden van Brugge. De foto’s in het boek tonen schitterende doorkijkjes langs alle soorten groen, lommerrijke paden, imposante bomen en bloeiende blauwe regen en magnolia’s.
En hoewel deze gids geen ‘sterren’ uitdeelt, lijkt een deel van de geselecteerde tuinen de reis zeker waard. Het zijn plekken waar je uren kunt dwalen, die in meerdere seizoenen te bezoeken zijn en dan steeds een andere ervaring geven.
Een arboretum moet aan een aantal kenmerken voldoen, vinden Siemens en Harsema. Uiteraard is er een verzameling bomen, het Latijnse arbor betekent immers boom. De bomen moeten voorzien zijn van een naam, met liefst de Nederlandse en de wetenschappelijke aanduiding. En ze staan in een door mensen gevormde omgeving, vaak een soort park. Dat ruimtelijke aspect vinden de twee, beiden opgeleid tot landschapsarchitect in Wageningen, echt belangrijk. „De bomen komen beter tot hun recht als je ook let op de vormgeving van het geheel, als niet alle bomen op elkaar zijn gepropt.”
Een arboretum kun je vergelijken met een dierentuin, zegt Harsema. Net als zoölogische tuinen ontstonden de botanische tuinen en arboreta toen Europeanen andere delen van de wereld gingen verkennen en voor hen onbekende dieren en planten meenamen en tentoon gingen stellen. Exoten horen dan ook echt thuis in een bomentuin, met alleen inheemse bomen kun je die niet maken, vinden de twee kenners. Siemens: „Dan heb je een heemtuin. Dat is ook oké, maar dat zou ik geen arboretum noemen.” En iedere tuin heeft wel zijn unieke soorten, zoals een beuk met gestreepte blaadjes in Oudenbosch en een Siberische iep in Losser.
Wespelaar, Haacht (België)
Walhalla
Bij de ruim veertig uitgebreid beschreven bomentuinen valt de variëteit op. Er zijn openbare en privétuinen, grote van meer dan honderd hectare en kleine van nog geen twee. Sommige herbergen honderden soorten uit verschillende delen van de wereld, andere hebben vele varianten van een geslacht, zoals het Lindenarboretum in Winterswijk of de esdoorns in het Arboretum Esveld in Boskoop. Er zijn arboreta die voortkomen uit de wetenschap of het onderwijs, maar ook die zijn ontstaan als liefhebberij. Sommige zijn uitgegroeid tot ‘botanisch attractiepark’, op andere plekken zijn het vooral proeftuinen voor kwekers of bosbouwers.
Lees ook de bomenserie die Addie Schulte samen met Monique van Hoogstraten voor NRC maakte: Boommens.
Dat Harsema op het idee kwam deze gids te maken, is niet zo vreemd. Zijn uitgeverij is midden tussen drie arboreta gevestigd. „Dit is het walhalla van de bomenwereld”, zegt hij over dit gebied in Wageningen. Maar er kwam iets bij. „Ik was geraakt door de magie die een arboretum kan uitstralen. Het is er een beetje donker, er staan grote, bijzondere bomen, al die namen. Daar begeef je je in een andere wereld.”
Siemens en Harsema zijn – met tussenpozen – twaalf jaar bezig geweest met het maken van deze gids, waarin zo’n honderd arboreta vermeld staan. Harsema: „We zijn een kleine uitgeverij en ik wilde hoge eisen stellen. Op een gegeven moment kwamen de Vlaamse arboreta erbij.” Siemens: „We voelen ons toch verwant met Vlaanderen. Het is één taalgebied. Er zijn fantastische arboreta, van een schaal die we hier niet kennen.”
Trompenburg, Rotterdam
Tuinkunstenaar
Vroeger hadden de bomentuinen hier in Wageningen een heel direct praktisch nut. Medewerkers van de universiteit sneden takjes af van de bomen, zodat studenten die konden determineren. Maar het wetenschappelijk belang nam af, de zakelijkheid nam toe en de meeste universiteiten besloten hun bomentuinen af te stoten. In Wageningen ontfermde een mecenas zich over twee tuinen en combineerde die met een beeldengalerij. De Universteit Utrecht stootte het Van Gimborn Arboretum af, de grootste bomentuin van Nederland. Daar nam een stichting het eigendom en beheer over.
Siemens: „Een heel beperkt aantal is nog van de universiteit, maar ze hebben allemaal een nieuw verdienmodel. De meeste hebben er een party-functie bij gekregen.” Want zo’n fraai aangelegde tuin kan een uitstekend decor vormen voor horeca, feesten of concerten. Maar als het aan Harsema ligt, worden het niet allemaal nette tuinen die door horeca overheerst worden. „Het moet niet te luxe of te aangeharkt zijn. De magie raakt maar al te gauw verloren.”
Naast die inkomsten uit allerlei bronnen is het werk van vrijwilligers essentieel voor het voortbestaan van de arboreta. „Je merkt die betrokkenheid als je er rondloopt. Als het droog is, brengen ze de bomen water met een kruiwagen”, zegt Harmsma over de vrijwilligers op het nabije Belmonte. Siemens, zelf actief bij dat grote arboretum, praat hem bij. Er is, dankzij een legaat, een computergestuurd waterleidingsysteem aangelegd. Zo kunnen bomen beter beschermd worden tegen de droogte, die de afgelopen jaren hard heeft toegeslagen. Maar er blijft genoeg werk over. Ook bomen en struiken hebben voortdurend aandacht en verzorging nodig.
Meanderende beek in Trompenburg
In de gids duikt steeds de naam van tuinarchitect Leonard Springer (1855-1940) op. Hij ontwierp gedurende een lange loopbaan diverse arboreta, maar ook parken en begraafplaatsen zoals De Nieuwe Ooster in Amsterdam die niet zo mochten heten, maar het eigenlijk toch waren. Siemens: „Hij bouwde een decorum met bijzondere bomen. Hij wilde de bomen laten zien in hun glorie.” Tegelijk was hij onderwijzer. „Hij wilde laten zien hoe het in elkaar zit. Misschien hebben wij dat ook wel.”
In een in de gids opgenomen essay legt kunsthistoricus Martine Bakker uit dat Springer kennis over bomen en heesters wilde verspreiden. Hij ordende de bomen in groepen uit dezelfde families. Ook vond hij de naamgeving belangrijk. Tegelijkertijd was hij sterk esthetisch gericht: een tuinarchitect heette in die tijd een tuinkunstenaar.
Harsema’s favoriet onder de arboreta is een ontwerp van Springer. „Het is lastig, maar als ik het nu moet zeggen, kies ik Singraven in Denekamp. Eigenlijk niet meer dan een strook in een bos met heesters en bomen, maar in zijn eenvoud en bescheidenheid zo mooi. Het was voor mij een verrassing: wow, dit hier.”
Siemens is zeer enthousiast over Arboretum Wespelaar in Vlaams-Brabant. In de gids noemt hij dat „een heerlijke dwaaltuin” met een bos met „kathedraalachtige ruimtes” die worden gevormd door eiken met rechte stammen. Er staan 283 verschillende magnolia’s en 208 esdoornsoorten. Hij wijst ook op Trompenburg, in Rotterdam. Dat heeft een serie na elkaar aangelegde en verworven tuinen, die niet tot één geheel zijn gevormd. „Elke tuin is zorgvuldig ontworpen en heeft een eigenheid, de structuur van het oude polderlandschap is gebleven met sloten en witte bruggetjes. Van tuin op tuin heb je daar een verrassingseffect.”
‘Mijn ouders zijn allebei in de jaren dertig van de vorige eeuw geboren in Surabaya, voormalig Nederlands-Indië. Ze ontmoetten elkaar echter pas in 1960 in een pension in Haarlem. Beiden waren vlak daarvoor als ‘nieuwkomers’ met hun families per boot naar Nederland gekomen. Mijn moeder zette in februari 1958 voet aan wal in Amsterdam, waar ze in ballerina’s haar allereerste sneeuw trotseerde.
Mijn moeder, tante en grootmoeder woonden in hetzelfde pension als mijn vaders broer en zijn gezin. Mijn vader, die op de grote vaart werkte, logeerde daar wanneer hij in Nederland was. Mijn moeders droom om naar Amerika te emigreren, iets dat ze veel Indische vriendinnen zag doen in die tijd, verdween als sneeuw voor de zon toen ze hem ontmoette.
Een tijd van intensieve overzeese correspondentie volgde. Flinterdunne blauwe velletjes volgeschreven vanuit exotische havens, van Calcutta en Basra tot Montevideo en Buenos Aires, maar ook een ansichtkaart met groeten uit Marseille. Op haar beurt zorgde mijn moeder, met behulp van de vaarschema’s van de Nautische Dienst, dat er in elke haven waar mijn vader aanlegde een brief op hem lag te wachten. Dit vaak maanden achtereen, tot zijn paar weken verlof in Nederland weer begon.
Ze trouwden in 1962, en toen mijn oudste broer in 1964 werd geboren, besloot mijn vader een baan ‘aan wal’ te zoeken. Terwijl het gezin groeide – ik was de jongste van vier – verdween de reislust nooit. Elke zomer vertrokken we vier tot zes weken met een volgepakte auto richting Spanje of Frankrijk, maar altijd met een omweg: via het Zwarte Woud, de Zwitserse bergen of Noord-Italië. Mijn ouders – hier op de foto in 1978 in Playa de Aro, in Spanje – wisten als geen ander dat niet de bestemming telt, maar de reis ernaartoe.”
Nieuw licht op gedane zaken is altijd opwindend. Daar stond het, met grote letters in het Amerikaanse tijdschrift Rolling Stone: „Charlotte York is het coolste en meest herkenbare personage van Sex and the City.”
De hitserie van 94 afleveringen, oorspronkelijk uitgezonden tussen 1998 en 2004, heeft vier hoofdpersonages: Carrie Bradshaw, Miranda Hobbes, Samantha Jones en Charlotte York. Charlotte, gespeeld door Kristin Davis, was eerder nooit de publiekslieveling. Nu wel. Gen Z’er Alaina Demopoulos schreef in The Guardian dat de „onderschatte steunpilaar” van de groep de wijste van het hele stel is. Volgens modetijdschrift Glamour is 2025 hét jaar van het Charlotte-kapsel.
Sinds de originele serie een tweede leven kreeg op de streamingdiensten – samen met het vervolg And Just Like That… (2021) – wordt ‘meisjesmeisje’ Charlotte op socialemediakanalen geprezen om haar positieve blik en vrouwelijkheid. „Ze is precies zoals ik”, echoot het op TikTok. Of: „Charlotte leeft haar leven als een romcom. Wat een icoon!” „Ik zit in mijn Charlotte York-fase”, schrijft de Deense influencer Freya Bryndorf op Instagram. Sommige filmpjes oogsten een half miljoen likes. Meesurfend op al die nieuwe belangstelling, besloot actrice Kristin Davis in januari de podcast Are You a Charlotte? te beginnen.
Buitenbeentje
Toen de HBO-serie Sex and the City in 1998 het licht zag, was het ingetogen personage Charlotte een buitenbeentje. The New York Times zette haar weg als een „traditionele vrouw, die doodsbang is dat ze geen man kan vinden en vervolgens oud en alleen achterblijft”. Net als bij een kind bevolken sprookjesachtige, maar vaak onrealistische ideeën over de toekomst de wereld van Charlotte. Ze kent maar één doel: het huwelijk. Onvermoeibaar speurt ze cocktailbars, huisfeestjes en countryclubs af op zoek naar de perfecte echtgenoot.
Cynthia Nixon, Kristin Davis, Kim Cattrall en Sarah Jessica Parker in 1999, tweede seizoen van Sex and the City, 1999.
Foto Paramount Pictures
Als eerste-generatiekijker wilde je beslist geen Charlotte zijn. Haar preutse, statusgerichte personage paste niet bij het postfeminisme dat de show destijds zoveel succes bracht: die draaide geheel om de seksuele escapades en de garderobes van de vier vrolijke, vrije New Yorkse vrouwen.
Bij Gen Z (geboren tussen 1997 en 2012) lijkt dat anders. Deze jongere kijkers identificeren zich met Charlotte, haar klassieke wereldbeeld en haar zweverige hartstocht.
Waarom? De droom die Charlotte najaagt lijkt veel onbereikbaarder voor deze generatie. Haar ‘lang en gelukkig’ is een anachronisme. Al jaren neemt in het Westen het aantal mensen zonder partner toe, het is de bevolkingsgroep die het hardst stijgt. Scandinavische landen als Zweden staan in de top van de ‘sololanden’, maar ook in Nederland is de liefde steeds vaker een nevenkwestie.
Deze ‘singleficatie’ zorgt dat de vraag naar geschikte woningen toeneemt. Alleen zijn die er amper, onder meer omdat de maatschappij nog steeds ingericht is op het klassieke gezin. En de huizen die er zijn, zijn vaak onbetaalbaar. Ruim 10 procent van de jongeren in de Europese Unie spendeert 40 procent van hun inkomen aan hun huis. De weelde aan late etentjes, Cosmopolitans en Upper East Side-appartementen die voorbijkomen in Sex and the City is voor Gen Z’ers onhaalbaar en onbetaalbaar.
De genderkloof komt daar nog bij. Algoritmes duwen jonge mannen en vrouwen tegengestelde kanten op. Dat maakt relatievorming moeilijker, want manfluencer Andrew Tate en feministisch actrice Emma Watson tref je nu eenmaal niet snel samen op een kussen. Mannen stemmen vaker rechts; vrouwen stemmen juist (veel) progressiever dan voorgaande generaties. Deze trend staat haaks op het Oilily-conservatisme van Charlotte, een ‘tradwife light’ uit een Republikeins gezin.
Puppy-ogen
Het lijkt paradoxaal dat juist een generatie vol progressieve jonge vrouwen die brave, conservatieve Charlotte verheerlijkt. Waarom blijven deze vrije vrouwen achter Charlottes puppy-ogen, witte kraagjes en hallucinante droomwereld aanlopen?
Zou het kunnen dat jongeren dagdromen nodig hebben? Gen Z is een generatie die moeilijk aansluiting lijkt te vinden bij de maatschappij. Ze zijn idealistisch (denk aan thema’s als het klimaat), maar zien hun ideeën niet terug in de politiek. Dit voedt politieke apathie. Slechts 12 procent van de Amerikaanse jongeren heeft vertrouwen in het parlement. Een luttele 15 procent vertrouwt de media.
Of het nu gaat om de huizenmarkt, mentaal welzijn of sociale armoede: Gen Z wordt weinig gehoord. Cultuurcriticus Rayne Fisher-Quann (geboren in 2001) spreekt in The New York Times van opkomend ‘Gen Z-nihilisme’. Door ideële en financiële tegenslag denkt deze generatie allang niet meer dat ‘normale dingen’ als een huis en een partner mogelijk zijn. Wat ligt dan meer voor de hand dan maatschappelijke onthechting en escapisme?
Kristin Davis, circa 1986.
Foto Getty Images
En dan herkennen Gen Z’ers zich nog in Charlottes terughoudendheid qua seks („mannen trouwen niet met het ‘up the butt’-meisje”). Deze generatie is conservatiever. Jongeren worden steeds moralistischer over seks, blijkt bijvoorbeeld uit een recente enquête van The Times. De Gen Z-generatie begint later met seks en heeft minder behoefte aan naakt op tv.
Het personage Charlotte, eerder verguisd om haar preutsheid, past daar wonderwel bij. Kuis of niet, zij wil als vrouw zelf haar seksleven kunnen begrenzen. Je kunt deze seksuele omslag zien als herpakte autonomie, schrijft journalist Sophie Gilbert in The Atlantic: „Deze generatie hunkert weer naar echte intimiteit.”
De nieuwe generatie vindt Charlottes zachte ziel niet verwerpelijk, maar ontwapenend. Wat maakt het uit dat zij haar leven romantiseert? Dat ze zich al zwijmelend verzet tegen de morsige realiteit waarin het vinden van een liefdespartner lastiger is dan ooit? Smachtende Charlotte belichaamt de onvervulbare verlangens van hun generatie.
Ja, slecht nieuws en tegenslagen zijn alomtegenwoordig. En nee, op Park Avenue (waar Charlotte resideert) zullen Gen Z’ers niet snel belanden. Maar zijn de onvervalst hartstochtelijke dromen van Charlotte niet gewoon verrukkelijk?
Op een veel te warme dag in het voorjaar bellen we aan bij een statig herenhuis in Nijmegen. De roos in de voortuin is al ontloken, de blauwe regen tegen de gevel loopt op z’n eind. Johan Vollenbroek (76), in kanariegele broek en blouse, doet breed lachend open. Anne, zijn vrouw, staat in de keuken en vraagt of we de koffie zwart drinken of met plantenmelk. Frans Vollenbroek (74) zit in de achtertuin met voor zich op de plastic tuintafel een stapel A4’tjes, een thermoskan en een zakje stroopwafels. Hij wijst naar het open raampje op één-hoog. Hij woont in Tervuren, nabij Brussel, maar voor hem is er altijd een bed bij zijn broer thuis.
Naar dit huis waren in 2020 honderd woedende boeren uit de Achterhoek onderweg met hun tractors. Ze wilden Johan Vollenbroek laten weten dat zij, hun bedrijven en gezinnen ‘monddood en kapot’ werden gemaakt door zijn rechtszaken tegen het stikstofbeleid van de overheid. Een jaar eerder, in 2019, had Johan Vollenbroek na jaren procederen gelijk gekregen van de Raad van State: Nederland deed volgens Europese wetgeving te weinig om de achteruitgang van de natuur tegen te gaan. De stichting Mobilisation for the Environment (MOB) van Johan Vollenbroek had overtuigend aangetoond dat het stikstofbeleid (PAS) van de Nederlandse overheid niet deugde.
Johan Vollenbroek zei tegen iedereen die dat niet wilde horen dat de „ammoniakdeken” boven Nederland niet veroorzaakt werd door de industrie of het verkeer, maar door de landbouw. En dat het feit dat boeren almaar vergunningen kregen om te blijven uitbreiden en bemesten, bewees dat Nederland „een boerenkalifaat” is. De politie kon de colonne tractors op de snelweg nèt voor de afrit Nijmegen tegenhouden.
Dat NRC vandaag ook voor Johan komt, is logisch, zegt Frans Vollenbroek. Sinds zijn broer de rechtszaak won, zit Nederland in een stikstofcrisis. Bouwen en boeren gaan niet tegelijk, ergens moet iemand zorgen voor minder stikstofuitstoot. Alle plannen die landbouwministers daar de afgelopen zes jaar voor bedachten, mislukten. ‘Stikstofstrijder’ Johan van Vollenbroek, de ‘pitbull’ van milieuclub MOB saboteert de overheid, vinden ministers, Kamerleden en bestuurders en met zijn ‘dreigende oorlogstaal’ wakkert hij de woede aan van activisten van Farmers Defence Force. En steeds weer belooft én begint Johan Vollenbroek een ‘tsunami aan rechtszaken’ – die hij keer op keer wint.
„Johan is veel in de pers”, zegt Frans Vollenbroek. „Ik ben de stille kracht op de achtergrond.” We beginnen over de brief aan de Koning die ze samen schreven in 2021, gepubliceerd in dagblad Trouw. Naar voorbeeld van de open brief J’accuse…! van schrijver Émile Zola uit 1898 gericht aan de Franse regering, uitten de broers hun beschuldigingen jegens de Nederlandse regering: de kabinetten Lubbers en Rutte I tot en met IV hebben slecht gezorgd voor het klimaat, het milieu en de mensen. Ze schetsen wat ze zien gebeuren: Nederland is circa 85 procent van zijn biodiversiteit kwijt. Nederland is ecologisch gezien een rampgebied. Er is een massa-extinctie aan de gang en de aarde en alles wat erop leeft, is stervende. Ze schrijven hoe zij denken dat dit komt: Schiphol en Lelystad mogen ten koste van alles groeien. Economie wordt belangrijker gevonden dan ecologie. Consumenten kopen, vliegen, rijden en verbruiken zonder rem. De vee-industrie is uit z’n krachten gegroeid. Er wordt aangerommeld met megastallen, vervuilingsrechten en mestvergisting en de overheid staat dat toe. Ze sluiten de brief af met elf aanbevelingen: hoe zij vinden dat het beter kan en moet.
Johan: „Die brief heeft Frans geschreven, hoor.”
Frans: „Dat vind ik wel leuk, brieven schrijven. Maar om meteen het verschil aan te geven: Johan strijdt ervoor dat de overheid zich aan de eigen wetten houdt, ik zat aan de beleidskant wetten te maken die vervolgens niet werden nageleefd.” Hij is gepromoveerd scheikundige en ooit bij Philips begonnen op het natuurkundig laboratorium. Maar toen werd hij vader van een zoon en een dochter. „Ik was veertig en zag de wereld kapotgaan, ik vond dat ik iets moest doen.” Hij deed eerst een studie milieufilosofie aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en werd milieuambtenaar bij het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), daarna bij de Europese Commissie. „In 2014 ging ik met pensioen en dacht: ik laat de boel mooi aan de volgende generatie over. Maar toen werd ik grootvader, en je wil toch een goede toekomst achterlaten. Johan won toen in 2019 ook nog met MOB die grote rechtszaak.” Hij sloot zich aan bij de actiegroep ‘Grootouders voor het klimaat’ en hij richtte ‘Advocaat van de aarde’ op, een fonds dat aanvankelijk bedoeld was om geld in te zamelen voor de milieustichting van zijn broer. „Johan krijgt zoveel mails van mensen die hem willen helpen. Soms zit er iemand tussen, die stuurt hij dan naar mij.”
Johan: „Zo van: kan jij er wat mee?”
Frans: „En zo kwam ik aan Robert Amelung. Hij zei: ik ben geen jurist, ik ben geen chemicus, maar ik ben wel fondsenwerver geweest, heb je daar wat aan? We zijn ondertussen twee jaar onderweg en we steunen nu ook burgers bij hun juridische aanpak. Geen NIMBY-kwesties hoor [not-in-my-backyard], maar mensen die naar de rechter stappen omdat er in hun omgeving met chemicaliën wordt gespoten, of die zien dat de natuur naar de knoppen gaat en dat een halt willen toeroepen.”
Johan: „Wij van MOB zijn maar een klein clubje, vijf freelance juristen en een handvol vrijwilligers. Zoveel mensen vragen hoe ze ons kunnen helpen, ook grote partijen hè. Ze zeggen: roep maar wat je nodig hebt. Nu hebben we een button op de website staan en regent het giften en donaties. Een heel gedoe hoor, als eens per maand de boekhouder komt.” Hij spreidt lachend zijn armen. „Zó’n lijst met donaties.”
Johan Vollenbroek heeft een auto gehuurd en tassen gepakt – morgen vertrekken Anne en hij voor een maand naar Frankrijk en als het hem bevalt blijven ze langer.
Frans: „We hebben een jaar of zeven geleden een huis gekocht in de Morvan. Johan, ik en een zus, Ans.”
Johan: „We hebben nog een oudere broer, Henk, maar die mocht niet meedoen van ons. Hij heeft vroeger een bouwbedrijf gehad en begon meteen van: we kunnen een weg aanleggen door het bos en dan kan daar een ingang. Dat strookte niet helemaal met onze ideeën.”
Frans: „Het huis staat in een beschermd natuurgebied, het is heerlijk vertoeven daar.”
Johan: „Flink stuk grond eromheen, we hebben er een stukje bos bij kunnen kopen. We hebben er een wildcamera neergezet. Op een nacht zagen we 30, 35 wilde varkens door de tuin banjeren. Reeën, vossen, dassen. Prachtig.”
Frans: „Henk kwam ook kijken toen ik destijds mijn huis kocht in Tervuren. Hij zegt: schuif maar aan de grond en bouw een leuk bungalowtje. Ben je gek, het is een historisch pand, meer dan honderd jaar oud. Het moest opgeknapt worden, maar dat vind ik nou juist leuk.”
Johan: „Het was gebouwd als woning voor een maîtresse van de koning.”
Frans: „Leopold de Tweede.”
Johan: „Eronder zou een onderaardse gang lopen, rechtstreeks naar het paleis. Ik sprak Frans Timmermans [nu fractievoorzitter GroenLinks-Pvda, tot 2023 Eurocommissaris] en die wist dat verhaal nog precies.”
Frans: „Timmermans woonde ook in Tervuren toen hij in Brussel zat.”
Johan: „Prachtig mooi daar.”
Frans: „We hebben besloten het huis niet op onze oude dag te verkopen. We laten het aan de volgende generaties, zij zoeken maar uit wat ze ermee willen. Met het oog op de klimaatverandering zitten ze goed. Het ligt vijfhonderd meter hoog, dus als het hier te nat wordt…”
Johan: „Anne en ik wilden eigenlijk met de fiets, maar het weer is nu niet zo best daar.” Bij de voordeur staat een lavendelblauwe velomobiel, een ligfiets die eruitziet als een racewagentje. In de zitkamer staat er ook één, in de achtertuin twee. „Gisteren zijn we op en neer naar Dronten gefietst, tweehonderd kilometer.”
Zit er elektrische ondersteuning in?
Frans: „Ooooh.”
Johan: „Nee, gewoon trappen. De Pyreneeën over was een eitje. Sierra Nevada, 2.500 meter hoog, dat was pittig.”
Frans: „Johan is een echte sportman, hoor.”
Johan: „Vroeger heb ik marathons gelopen, redelijk vlot in 2,5 uur. Ik ben wat later dan Frans gaan studeren. Scheikunde, want dat is het makkelijkste vak als je er een beetje kijk op hebt. In die tijd trainde ik voor college zo een kilometer of veertig.”
Frans: „Hier ligt natuurlijk een mooie parallel, Johan. Jij kan marathons volhouden, je kunt ook jouw rechtszaken volhouden.”
Johan: „Ja, voor marathons moet je een doorzetter zijn.”
Frans: „Voor rechtszaken ook.”
Zijn rechtszaken de manier om het milieu te redden?
Johan: „Hoe wil je het anders doen?”
Frans: „De milieubeweging doet al heel lang haar best om invloed uit te oefenen op het beleid, maar Den Haag luistert niet. Tot Urgenda een rechtszaak begon, en Johan de stikstofzaak. Dát heeft tot geweldige successen geleid. Het lijkt of de regering, zeker die van nu, alleen vatbaar is voor juridische procedures. Het is zoals een Amerikaanse president [Roosevelt] zei: speak softly, but carry a big stick. Zonder juridische stok kom je gewoon niet aan tafel. Je bent geen gesprekspartner.”
Johan: „Zo ging het nu ook met het landbouwakkoord. De LTO’s, de FrieslandCampina’s en de Agracties lopen de deur plat bij Wiersma [minister van Landbouw]. Wij zijn nog nooit uitgenodigd. Met de vorige kabinetten was dat niet anders.”
Frans: „Jawel, je bent bij Christianne van der Wal geweest [stikstofminister in Rutte IV].”
Johan: „O ja. Toen hebben we samen met Urgenda een staakt-het-vuren voorgesteld aan drie ministers tegelijk. Als zij beloofden dat de stikstofuitstoot in 2030 gehalveerd zou zijn, zouden wij onze procedures on hold zetten. Hahaha, ze vonden het chantage.”
De fotograaf heeft de geïnterviewden foto’s laten maken met een zelfontspanner.
Frans pakt het stapeltje papieren dat al op tafel lag. „Ik heb een tijdlijn gemaakt, ik noem dit de opkomst en ondergang van het Nederlandse milieubeleid, van 1970 tot nu. De kabinetten van toen begonnen optimistisch; ze zouden de aarde beter maken, de mensen gezonder. Kijk, op het hoogtepunt van de curve, zo rond 2000, zie je rapporten verschijnen die ‘milieu als maatstaf’ heten. Geweldig. Economische activiteiten binnen ecologische grenzen houden, precies wat de wetenschap zei. Maar dan, Balkenende, Rutte. Zie je de grafiek dalen naar ver onder de nullijn? Na 9/11, na de moord op Pim Fortuyn, was de aandacht voor milieu ineens helemaal weg.”
Johan: „Finaal ingestort.”
Frans: „O, dat wil ik ook even aankaarten. Hier, ik heb de brief voor de gein meegenomen. Balkenende vraagt in 2009 aan de Europese Commissie of het niet een tandje minder kan met dat milieu en die Natura2000 [Europees netwerk van beschermde natuurgebieden]. Hij schrijft: we zitten in een ecologisch keurslijf. En dit is het antwoord van Barroso [voorzitter José Manuel Barroso van de Europese Commissie]: Dear Jan-Peter, geen sprake van. Nederland is innovatief genoeg om de milieuproblemen anders op te lossen. Als je dan bekijkt wat Nederland na 2009 gedaan heeft. Het ministerie van VROM werd gewoon afgeschaft, dan hadden ze daar geen last meer van. En in 2015 kwam de regering met de PAS-regeling om het stikstofprobleem kalt te stellen. Ik heb deze ook meegenomen, Johan, dit artikeltje uit de Boerderij waarin jij zegt, in 2015 al: wij gaan die PAS aanvallen.”
Johan: „De beuk erin.”
Frans: „En toen de Raad van State in 2019 de PAS onderuithaalde, zei Mark Rutte: dit is de grootste crisis in mijn regering, dit had ik niet zien aankomen. Hahaha, hij had de Boerderij zeker niet gelezen. Sindsdien zitten we in een impasse.”
Johan: „Gigantisch op slot.”
Frans: „Maar Rutte heeft tegen jou gezegd: ik ga dat stikstofprobleem niet oplossen.”
Johan: „O ja, dat was in het Catshuis. Ik had hem een brief geschreven, De Telegraaf noemde het een oorlogsverklaring en ja, toen kreeg ik een gesprek met Rutte en Carola Schouten [vicepremier]. Ik zeg: Mark, je bent geschiedenisleraar. Jij kunt de geschiedenis in gaan als de premier die de ecologie redt en het stikstofprobleem oplost. Dat ga ik niet doen, zei hij. En waarom niet? Het kostte hem te veel stemmen op rechts, dat was zijn antwoord. Het landsbelang interesseerde hem geen fuck.”
Frans: „Rutte straalde uit dat Brussel maar lastig was met al die rottige milieuregels. Was hij nou met een positief verhaal gekomen, als een staatsman, zo van: we kunnen Nederland mooier maken en duurzamer, gezonder. Dat kán gewoon, hè. Met technologische oplossingen, vliegen op synthetische kerosine, warmtepompen, elektrische auto’s. Een energietransitie én een eiwittransitie. Niet nul, maar minder vlees eten, zou al zo gigantisch schelen.”
Foto Merlijn Doomernik
Boven onze hoofden in de achtertuin in Nijmegen cirkelt een politiehelikopter. „De AIVD”, grapt Johan. „Om ons in de gaten te houden.”
Jullie doen niet mee met acties van Extinction Rebellion. Jullie bezetten geen snelwegen.
Johan: „Nee, maar ik ben wel fan van ze. Twee jonge mensen van Extinction zijn net bij ons als jurist begonnen.”
Frans: „Als je niet de middelen of de kennis hebt, is de snelweg je enige optie. Jij hebt de kennis, Johan, en een hoop juristen voor je werken. Johan wordt vaak activist genoemd. Hij is helemaal geen activist. Als je de regering dwingt zich aan de wet te houden en de regering zich gedraagt als een …”
Johan: „Halve crimineel.”
Frans: „Ik wil nog net niet zeggen: terrorist. Kijk, als de Tweede Kamer besluit dat Nederland één groot agrarisch terrein mag worden, dan is dát de wet, dan moeten wij ons daarbij neerleggen. Moeten ze wel eerst uit de Europese Unie, eerst een Nexit.”
Johan: „Precies.”
We hebben nooit gezegd: minder boeren. We zeggen: minder vee
Frans: „En het is echt niet alleen het verhaal van de boeren, hè. We hebben nooit gezegd: minder boeren. We zeggen: minder vee. Betaal boeren voor het beheren van het landschap. Laat consumenten meer betalen voor voedsel als boeren kleinschaliger moeten boeren. Maar de veevoederindustrie is tegen, de vleesindustrie ook.”
Johan: „Die zijn heel machtig.”
Frans: „Die stoken de boeren op om op de tractor naar Den Haag te gaan. Of naar jou.”
Jullie zijn opgegroeid op een boerderij, in Langerak bij Doetinchem.
Johan: „O, gaan we op de psychologische toer?”
Frans: „Onze moeder was de boer. Ja, vader ook, maar niet in hart en nieren. Die was liever een autohandel begonnen.”
Johan: „Slimme vent hoor. Al toen ik klein was, zei hij, Johan, die olie, daar zijn we veel te afhankelijk van. Een paar jaar later was de oliecrisis.”
Frans: „Ze hadden een gemengd bedrijf. Wat varkens, wat kippen, tien koeien; die molken we nog met de hand.”
Johan: „Frans heeft nog geleerd te melken. Ik verdomde het. Het zijn jouw koeien, zei ik tegen mijn vader.”
Frans: „Dat laat onze rolverdeling zien. Johan was altijd nogal opstandig, recalcitrant, kont tegen de krib. Ik was in die jaren meer van de harmonie. Geen trammelant maken. We kunnen goed good cop en bad cop spelen.”
Johan: „Kinderarbeid was het. Op het land werken deed ik wel, knollen trekken, bieten op een rij zetten. Zwaar werk, zo heb ik mijn onderrugwervels versleten.”
Frans: „Toen kwam Mansholt [minister van Landbouw tussen 1945 en 1958 met de schaalvergroting. Pa zei altijd dat hij tot de jaren zestig prima aan de boerderij kon verdienen. Maar toen moest hij uitbreiden en dat heeft hij nooit gedaan. De boerderij is gestopt, Henk wilde geen boer zijn, jij ook niet. Ik heb er nog over gedacht om boer te worden, maar dan in Brazilië. Je hebt daar Holambra, een Nederlandse nederzetting, daar ben ik later nog eens op bezoek geweest. Ze bleken er kamerplanten te telen die in Nederland niet meer geteeld mogen worden vanwege het gifgebruik.”
Toen dat idiote PAS-beleid werd ingevoerd, wist ik: nu moet ik er fulltime tegenaan
Johan: „Ik heb bewust meegemaakt dat pa begon met gifspuiten. Glyfosaat, denk ik. Daarvoor schoffelden wij alles, maar toen de kinderen uit huis waren, had hij geen handjes meer. Dus kwam er een loonwerker op een grote tractor. Aan het eind van de dag zag het gewas geel en die man ook. Als dat spul giftig is voor beestjes, dan kan dat toch niet gezond zijn?”
Frans: „Vader zei tegen ons: zie dat je wat leert. Kennis is belangrijk. Ik mocht als eerste naar de hbs. Allemaal bekakte jongetjes uit de stad die zeiden: dit is de Hogere Burgerschool, geen Hogere Boerenschool. Maar ik haalde hogere cijfers dan zij.”
Johan: „Haha.”
Frans: „Hoe ging jij ook alweer studeren na de mulo?”
Johan: „Ik was op mijn zestiende uit huis gegaan, ik kon niet goed opschieten met mijn vader en toen was het: tabee, ik ga werken. Ik heb de avond-hts gedaan. Dat had ik in 2,5 jaar klaar.” Daarna was hij twintig jaar ingenieur bij Royal Haskoning. „Ik zat in India, Amerika, daarna jarenlang in voormalige Oostbloklanden. Om lid te worden van de Europese Unie moest hun industrie aan de hoogste eisen voldoen. Er was in het verleden veel verkloot aan het milieu, maar ze hadden de spirit van: we gaan het beter doen. Hun water, luchtkwaliteit, emissiereductie; ze deden het in één keer goed. Daarbij vergeleken was het in Nederland een flutboel. Ik ben ook procestechnoloog, voor de gein ging ik eens kijken naar de vergunningen van Shell en Exxon en BP in Nederland. Leek nergens op. Van milieu- en bestuursrecht had ik geen verstand, dus ik heb een cursus van zes weken gedaan aan de UvA en ben aan de bak gegaan tegen die bedrijven. Tot mijn stomme verbazing wónnen we die procedures en hielp het. De fossiele industrie schroefde de stikstofuitstoot echt flink terug, alleen de vee-industrie bleef hardnekkig rotzooi uitstoten. En toen in 2015 ook nog dat idiote PAS-beleid werd ingevoerd, wist ik: nu moet ik er fulltime tegenaan.”
Frans: „Zeg, zullen we een broodje gaan eten?”
Bij de broodjeszaak om de hoek bestelt Johan een broodje hummus, hij is sinds z’n 23ste vegetariër en is alweer een tijdje veganist.
Frans neemt een broodje mozzarella, hij is nog geen vegetariër, zegt hij. Johan vertelt dat hij op zijn fietstocht op de Veluwe precies één insect is tegengekomen. De boomtoppen waren dor door de droogte, de bodem zo zuur als cola, het landschap doods. „Meneer Vollenbroek wil zeker dat de natuur er weer uitziet als honderd jaar geleden, zegt zo’n Kamerlid dan.” Hij bedoelt Rosanne Hertzberger, ex-Tweede Kamerlid voor NSC. „Naar de rechter stappen, het land op slot gooien, zij vindt het verderfelijk wat ik doe.”
Frans: „Dan krijg je toch niet zo vaak gelijk van de rechter, als het zo verderfelijk is.”
Johan: „Ik waarschuw alleen dat een stervende natuur ook een bedreiging is voor de economie.”
Frans: „En dan moet het tipping point nog komen. Smeltende gletsjers. Stijgende oceanen. Overstromingen.”
De broers kunnen er nog bij lachen. Ze zeggen: „Je moet niet verzuren.” En nee, zij nemen niemand de maat.
Frans: „Machiavelli zei al dat de mensen die het meeste voordeel bij verandering hebben vaak de meeste weerstand bieden.”
Johan: „Ik hoor van kennissen dat onze broer Henk me tegenwoordig zelfs verdedigt als anderen kritiek hebben. Vroeger reed hij in van die grote dieselbakken, nu zegt hij ook dat de wereld anders naar de knoppen gaat. ”
Frans: „Hij rijdt elektrisch en thuis is hij van het gas en lichtnet af, overal heeft-ie accu’s staan en een warmtepomp.”