Dat de column Wakker worden in een guur land van Arjen van Veelen, die vorige week inviel voor Floor Rusman in de zaterdagkrant, een snaar raakte, is een understatement. Dat de reacties in twee kampen uiteenvielen, school al in de vorm, die een tweedeling was: een opsomming van wat een ‘zij’ was overkomen en wat een ‘wij’ had gedaan en nagelaten. „Ze zeiden dat hun kinderen naar school moesten met lege trommels; we troostten ze met een regenboogvlag.”
Het leverde een kolkende stroom aan reacties op. Beter gezegd: twee stromen. Er was een ‘zij-stroom’ waarin Van Veelen lof kreeg toegezwaaid voor de wijze waarop hij invoelbaar maakte wat een grote groep kiezers richting PVV had gedreven. Daarnaast was er de ‘wij-stroom’ van lezers die zich in een ‘wij’ getrokken voelden waar ze zich niet prettig bij voelden: mensen die, globaal genomen, zich wél identificeren met een regenboogvlag, maar niet met de afbraak van de verzorgingsstaat.
In de maandagkrant zette columnist Stephan Sanders („Het is één ding de PVV-stemmers in bescherming te willen nemen, een ander om ze collectief wilsonbekwaam te verklaren”) zich af tegen het „j’accuse” van Van Veelen en dan vooral tegen wat zijn collega-columnist aan elkaar had geknoopt: „Wat is het verband tussen regenboogvlaggen en lege trommels van schoolkinderen? Eten die regenboogvlaggen de bammetjes op?”
Nu is in de verslaggeving ‘wij’ een problematisch begrip: je weet immers nooit wie die ‘wij’ zijn; zo maakte een Schipholmijdende lezer onlangs bezwaar tegen de vaststelling (in een kop) dat ‘we’ gewoon bleven vliegen ondanks de evidente klimaatschade. Dan gebruikt NRC liever een precieze, feitelijke term, zoals ook „ons land” voor Nederland wordt vermeden. Voor een column geldt die beperking dan weer niet; een columnist heeft recht op zijn eigen retorica. Zoals ook een versimpelde weergave in een column duidelijk kan maken hoe ingewikkeld de situatie in werkelijkheid is – al is het maar door de reacties die een verhaal uitlokt.
Het relaas van Van Veelen sloot aan bij een reeks aanmerkingen die abonnees hadden op de krant in de weken na de verkiezingen. Zij klaagden, veelal vergezeld van de verzekering dat zij „geen PVV-stemmer” waren, erover dat NRC zich unisono keerde tegen de winnaar van de verkiezingen: „Van de columnisten/opniemakers tot Fokke en Sukke: de 2,4 miljoen PVV-stemmers worden weggezet als egoïstische, asociale […] vanuit de onderbuik stemmende cultuurbarbaren.”
Dat de lezers die zich storen aan de Wildersweerzin zich met name richten op columnisten en opiniemakers, is geen toeval. Ik bekeek de columns die er sinds 22 november over Wilders verschenen. Tv-recensies telde ik mee, net als opiniebijdragen van NRC-redacteuren. Die van buitenstaanders en ingezonden brieven niet. Het resultaat was overzichtelijk: ik vond 26 columns waarin de auteur zich expliciet tegen de winnaar van de verkiezingen keerde. Soms uitgesproken scherp, in andere gevallen meer analytisch of juist spottend. In twee gevallen was de kritiek impliciet: bij Christiaan Weijts die tot zijn ‘verbazing’ met de PVV-leider te doen had en bij wetenschapscolumnist Mariska Kret die de populistenstem in een interessant evolutionair perspectief plaatste. En er was dus de column van Arjen van Veelen.
Die globale overeenstemming is – wat de gelovers in wereldwijze aansturing ook mogen vermoeden – geen zaak van oekazes van leidende krachten. NRC-columnisten zijn all individuals die telkens weer proberen iets origineels en eigens over de wereld te zeggen. Daarbij lopen hun meningen uiteen, maar het lastige van Wilders en zijn PVV is dat hij juist morrelt aan de beginselen van de rechtsstaat die voor de liberale NRC, nu ja, heilig zijn. Dat columnisten die beginselen ook als vaststaande randvoorwaarde voor het debat zien, ligt voor de hand. Net als dat zij zich roeren als de verkiezingen worden gewonnen door een politicus die daar een relativerende blik op heeft. Voeg daarbij een collectieve schrikreactie en je hebt een koor dat afschuw zingt.
Maar ja, wat kan de krant doen? Men heeft zijn columnisten nu eenmaal niet aan een touwtje, sterker, de krant wíl ze niet aan een touwtje hebben. Overigens kreeg NRC Handelsblad eerder deze eeuw veel kritiek op columns van de jonge Thierry Baudet en de huidige Kamervoorzitter Martin Bosma, die laatste in wisseldienst met Femke Halsema (later Jolande Sap) en Ton Elias. Bosma begon zijn eerste column op 24 november 2010 met een u/ik tegenstelling: „Laten we elkaar niets wijsmaken: we liggen elkaar niet. Volgens u ben ik een populist, extreem-rechts, zet ik groepen tegen elkaar op, ben ik stiekem tegen de democratie en eigenlijk deep down inside een fascist.” De column zou acht maanden bestaan.
Dat een krant vaak nadrukkelijker wordt geïdentificeerd met wat er aan columns en opinies wordt afgedrukt dan met de verslaggeving, is intussen een feit – nog los van de omstandigheid dat in een verhit opinieklimaat feitelijke vaststellingen maar al te vaak als opinie worden beschouwd.
In de beeldvorming onttrekt de ogenschijnlijke collectiviteit van het columnistenleger de verslaggeving weleens uit zicht. Zo ook nu. Want in de brievenrubriek en op de opiniepagina’s verschenen wel enkele andere geluiden En de ‘ze’ uit de column van Van Veelen zijn op de nieuwspagina’s niet veronachtzaamd of ‘weggezet’. Er werd geduid op basis van data-onderzoek, oud-politici en wetenschappers werden bezocht en verslaggevers trokken naar onder meer de Hondsrug, Borne, Almere, Wageningen, Rotterdam en Amsterdam – volgens de stelregel dat waar ‘ze’ ook zijn, ‘wij’ moeten er gaan kijken en terug blijven komen.
Arjen Fortuin
Reacties: [email protected]
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.
Leeslijst