Column | Altijd op weg naar meer inzicht

Denken gaat wel vaak zo, denk ik, dat je iets vindt of oppert en het dan voor jezelf weer tegenspreekt.

Denk je dat? Welnee.

Zo dus.

En je verbeeldt je dat je zo, stap voor stap, verder komt. Verder waarheen? Verder. Altijd op weg immers, naar verbetering, groter inzicht, meer waarheid – vooruitgang. Vaak denk je dat je behoorlijk vooruitgegaan bent met je gedachten, en dan lees je een brief van twintig jaar geleden, en daar staan precies diezelfde gedachten in, misschien iets beter verwoord.

Zelfs als je zegt dat je niet in vooruitgang gelooft, zoek je toch altijd iets, dan noem je het misschien verdieping of verrijking – dat is ook vooruitgang.

Bij heel oude mensen raakt het verleden zoek. Nu ja, het verre verleden niet per se, al wordt dat vager, maar wat je ze de vorige keer verteld hebt, nog maar kort geleden, een weekje nog maar, dat houden ze niet vast. „Het is ook niet belangrijk”, zeg je dan.

Als je je zelf bijna niets meer zou herinneren, of als de mensen om je heen zich bijna niets meer zouden herinneren, blijf je je dan nog verbeelden dat je ergens naartoe op weg bent, of geef je dat dan eindelijk eens op? Niemand hoeft zich trouwens te verbeelden, zolang-ie nog jong is of gewoon in het bezit van een geheugen voor gezamenlijke dingen in plaats van voor, bijvoorbeeld, de omstandigheden die tot een conflict hebben geleid in de vorige eeuw, dat-ie zelf zoveel onthoudt van alle interactie waar we ons steeds weer instorten.

Je hebt een heerlijke avond met vrienden – ik herinner me die avond nog precies, inééns was het al half drie, we maken het nooit meer zó laat, maar we hadden zo’n plezier. Geen idee meer om wat, wat we met elkaar bespraken. Alleen een beeld van een tafel laat in de nacht, licht erboven, lege glazen, de verbaasde blik op het horloge, de aandrang die klinkt in de stemmen om veel te zeggen, nog meer, nog lang niet te stoppen.

Is het erg dat de inhoud zoek is geraakt? Nee. Welnee. Echt niet.

Wat is gebleven is de herinnering dat het zo leuk was, dat is belangrijk, dat we leefden en genoten van elkaars gezelschap.

Toch lijkt het soms alsof alle betekenis verdwijnt als de herinnering verschimt. De ijver waarmee je dingen wilde. Ik las een geestig fragmentje van Gerrit Krol en schreef het over: „Ik was zo’n jongetje dat, daarin gesterkt door de aanmoedigingen of ook wel door de berispingen van zijn ouders, rondloopt met de overtuiging dat hij het beste en het knapste jongetje van de wereld is. Ik groeide op in het vertrouwen dat mijn leven een succes zou zijn, en een voorbeeld voor anderen. Wat ik zou ondernemen wist ik nog niet. Ik wilde geen piloot worden of voetballer. Ik wilde niet groot worden en sterk. Wat ik wilde worden was: filosoof. Kluizenaar.

‘Vertel ’s wat je wilt worden’, vroeg mijn vader met het oog gericht op de visite.

‘Zonderling.’

Mijn vader verstond zendeling en ik werd geprezen om mijn idealisme.

Ik wilde elke dag wat anders worden. Dichter. Sterrenkundige. In ieder geval iets eenzaams.”

Zo opgeschreven geloof je die herinnering en ook het vuur dat het beschreven kereltje voortdreef. Hartstochtelijk op weg om iets eenzaams te worden. Ik moest erom lachen. Alsof ik eventjes niet wist dat je daar niet naar hoeft te streven.



Leeslijst