Bestaans(on)zekerheid langs de Hunebed Highway: ‘In je eentje maak je geen buurt’

De hunebedbouwers krabben zich vast achter de oren. Die zullen toch niet hebben gedacht dat hun grafmonumenten ruim vijfduizend jaar later nog altijd zouden staan. Niet meer op open veldjes in bosrijk gebied nabij huizen van leem, maar zoals hunebed D46, op een plantsoen midden in een woonwijk in Emmen, omringd door huizen met kliko’s en flats in de verte, en toeristen als Luc Stendahl (29) en Sacha van Alen (28) die ’m op hun route langs de ‘Hunebed Highway’ even op de foto zetten met een mobiel.

„Deze is toch weer anders.”

„Niet zo groot.”

Het stel blijft nog even staan voordat ze de volgende afkruisen. Het fascineert ze, die enorme keien op elkaar. Wat ze erin zien? „Dat er al vroeg saamhorigheid moet zijn geweest”, zegt Stendahl. „Die dingen til je niet in je eentje.”

„Gemeenschapszin”, zegt Van Alen. Hij heeft dit jaar voor het eerst ervaren hoe belangrijk dat is: deel uitmaken van een groep.

Van Alen: „Ik voelde me telkens minder lekker.”

Stendahl: „Jij hing de hele tijd boven de pot.”

„Het ging niet denderend.”

„Tot ik zei: nú naar het ziekenhuis.”

Daar bleek dat Van Alen een auto-immuunziekte heeft. En dat had impact. Gestopt met werken, minder inkomen. Opeens was hij afhankelijk van de zorg van anderen. „Pas als het minder gaat merk je hoe belangrijk dat is.”

Ook NRC bereisde de N34, omgedoopt tot Hunebed Highway. Een naam à la Route 66, bedacht door de plaatselijke toeristensector en sinds enkele jaren terug te lezen op bordjes overal langs de tweebaansweg – als ze niet weer zijn gestolen. De Highway is zestig kilometer lang en loopt van Coevorden in het zuidoosten van Drenthe tot aan Zuidlaren pal onder Groningen-stad. Een weg langs dorpen en steden, langs bos, aardappelvelden, schaapskuddes en industrieterreinen, weilanden volgelegd met zonnepanelen.

En wie een afslag neemt treft dikwijls een bordje dat leidt naar één van de tientallen hunebedden verstopt langs de route. D11 in Anloo, D27 in Borger, D30 in Exloo, D53 in Havelte. Dit zijn de oudste monumenten van Nederland en niet voor niets liggen ze over de hele Hondsrug langs de N34. Deze langgerekte rug, ontstaan in een IJstijd, was 150.000 jaar geleden al veilig en droog. De Hondsrug is één van de eerste plekken in Nederland waar prehistorische boeren zich permanent vestigden in een poging bestaanszekerheid op te bouwen.

Bestaanszekerheid, daar is-ie weer. Woord van het jaar. De term domineerde de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen, waarin de PVV de grootste werd. Zekerheden, zo blijkt, staan onder druk. Maar welke precies? NRC vroeg het aan de nieuwste bewoners langs deze historische weg.

‘Alle leuke dingen benne eraf’

Stofzuigerzakken – „wel honderd soorten!” – en ansichtkaarten. Die verkoopt kraam ‘H. Kok’ op het marktplein in Coevorden. Vreemde combinatie? De koopman haalt zijn schouders op. Al sinds 1980 staat hij hier en ooit begon-ie met speelgoed en haarmode. Maar met de vestiging van Bart Smit in de winkelstraat was het met speelgoed snel over. En met de H&M, die ook clipjes verkocht, was het ook met de haarmode gedaan. Dus toen schreef Kok zich bij de Kamer van Koophandel in als verkoper van ‘galanterieën’. „Zoek maar eens op, dat is alles wat los en vast zit.” Sindsdien mag hij volgens de wet zowat alles verkopen. Prettig, want wie als koopman wil overleven moet flexibel zijn. „Aanpassen aan de omstandigheden.”

Al heeft-ie het er nu wel mee gehad. Kok zit tegen z’n pensioen aan en de Coevordense markt wordt almaar kleiner. „Alles wordt terras, kijk maar om je heen.”

Coevorden, een oude vestingstad, oogt best chic. Een historisch centrum met pittoreske straatjes en in de buitenwijken inwoners die de gemeentevlag prominent in hun voortuin hebben geplant – naast de caravan.

Poort van Drenthe, heette Coevorden ook wel. De stad lag strategisch want wie vanuit het zuiden over een zandweggetje – de huidige N34 – naar handelsstad Groningen reisde, kon vanwege de hoogveenmoerassen eeuwenlang niet om Coevorden heen. Om deze strategische plek zijn talloze veldslagen geleverd. Een fort in het nieuwe ‘Kasteelpark’ dat de gemeente realiseert, herinnert er nog aan. Opgepoetste kanonnen staan er nu te pronken pal naast de winkelstraat met terrasjes.

Maar Coevorden kent ook een andere kant. Zoals de zuidelijk gelegen Spoorsingel voorbij de pittoreske plaatjes, waar vier buren op eenhoog in een flat met uitzicht op de achterkant van de Action gezamenlijk twee Nederlandse vlaggen omgekeerd aan hun balkonnetjes hebben hangen.

Een bewoonster die opendoet vertelt nooit bezig te zijn geweest met politiek, „tot corona kwam”. Ze werkt in de kinderopvang, wilde zich niet laten vaccineren, maar de druk die ze van de overheid ervoer…

„Welke media is het?” Achter in de woning onderbreekt een mannenstem het gesprek. „NRC? Deur dicht! Die verdraaien de boel!”

Foto Eric Brinkhorst

Verderop in het rijtje doet Jan (61) open. Op zijn sokken, want hij zit toch de hele dag thuis. Tv kijken. Wat moet-ie anders? In het centrum komt hij niet meer. Vroeger deed hij er nog wel eens een biertje met vrienden op het terras. Af en toe. Maar zo’n flesje is niet meer te doen. „Nu kun je beter van die goedkope troep in de Aldi halen.”

Jan heeft gewerkt in de bouw maar raakte door twee ongelukken arbeidsongeschikt. Hij is al 21 jaar niet op vakantie geweest. Achthonderd euro tel je neer voor een huisje op Center Parcs. „En dan heb je een midweek hè.”

Jan heeft 70 euro in de week te besteden en rekent voor: „Twee pakken koffie: tien euro. Wc-papier: 5 euro.” Een broodje met ei, daar komt-ie meestal op uit. Potje bruine bonen. „Alle leuke dingen benne eraf. Zo moet je het zien.”

En hij snapt niet dat vlak over de Duitse grens de boodschappen zoveel goedkoper kunnen zijn. Net als de benzine, de sigaretten. Voorheen kwamen de Duitsers naar Coevorden om te shoppen, nu is het andersom. „Kijk maar eens bij de Lidl in Emlichheim, twaalf kilometer verderop. Alleen maar gele nummerborden.” Nederland, vindt hij, stopt z’n belastinggeld in de verkeerde zaken. „Ze zijn allemaal knettergek, dat hele Den Haag.” Daar wordt hij boos van. Woedend. Jan heeft NSC gestemd, al had het ook PVV of BBB kunnen zijn. Want hij voelt zich veroordeeld tot z’n eigen woonkamer. Hij hoort er niet meer bij.

Of in de hunebedtijd iedereen meetelde? Riemke Scharff, archeoloog en woordvoerder van het Hunebedcentrum in Borger, moet even nadenken als haar over de telefoon de vraag wordt gesteld. Niet iedereen van de Trechterbekercultuur die de monumenten bouwde, werd in zo’n graf begraven. Dat blijkt onder meer op basis van gevonden botresten en schattingen van het inwonertal. „Dus mogelijk was ook toen niet iedereen gelijk.” Al zegt ze er direct bij: hoe langer geleden, hoe minder we weten. „We moeten het doen met wat mensen toen hebben achtergelaten. Scherven, aardewerk, kraaltjes.”

De archeologen vermoeden dat zo’n hunebed naast graf ook een plek van samenkomst en rituelen was. De mensen destijds leefden in kleine groepen en ook toen moet de gemeenschap belangrijk zijn geweest, denkt Scharff. Het was de tijd nadat mensen overgingen van jagen en verzamelen naar permanente bewoning en dat zette hun bestaanszekerheid mogelijk juist onder druk. „Als je op één plek gaat wonen maak je jezelf afhankelijk: een mislukte oogst, hoe vang je dat op?”

De mensen werden ook afhankelijk van elkáár, en die afhankelijkheid werd alleen maar groter naarmate de samenleving groter en complexer werd. Na de steentijd kwam de bronstijd en de ijzertijd en met de introductie van elke nieuwe innovatie raakte de kennis – ook om te overleven – verder gefragmenteerd. Landbouw, handel, diensten. De mens werd steeds meer een schakeltje in het geheel. ‘Gemeenschap’, meent Scharff, heeft álles te maken met bestaanszekerheid. „Voel je je onderdeel van een groep? Kun je erop vertrouwen dat een ander je helpt?”

De schouders eronder

Het gemeenschapshuis van ’t Haantje was dicht, maar er hing een briefje aan de deur. ‘Freddy’, met een telefoonnummer erbij. Freddy verwees aan de telefoon door naar zijn dochter, Nanda Zwiggelaar, van de kippenboerderij, en die komt nu enthousiast aangefietst met de sleutel. „Dat briefje hing er voor de dakdekkers, die komen de boel vernieuwen!”

’t Haantje is een lintdorp met ruim 230 inwoners, zo’n twintig autominuten boven Coevorden. Een gemeenschap van veengravers, ontstaan na de aanleg van het Oranjekanaal halverwege de negentiende eeuw. Nanda Zwiggelaar (42) is er opgegroeid. Ze heeft ook nog een tijd in Emmen gewoond, maar is teruggekeerd omdat ze de geweldige jeugd die ze hier heeft ervaren, ook haar achtjarige zoon gunt.

Een jeugd uit een jaren vijftig-roman. Spelen in de bossen en op de landerijen, kauwgomballen voor tien cent aan de bar in het dorpshuis, en op zondagmiddag liep de hele omgeving uit voor voetbalvereniging VV Theo. Ze is met twee buurkinderen van toen nog altijd bevriend, want je bent in zo’n dorp weliswaar tot elkaar veroordeeld, maar dat schept ook een band.

Noaberschap, burenhulp. Dat stond hier in de dorpen op de Hondsrug – veelal boerengemeenschappen – op één. Moest wel, want iedereen had elkaar nodig. Samen de schapen scheren, samen de rogge oogsten, hooien, sneeuw ruimen. Je hielp elkaar in voor- en tegenspoed. Het dorpshuis als middelpunt.

Yoga in het gemeenschapshuis van dorp ’t Haantje.
Foto Eric Brinkhorst

Maar ook in ’t Haantje drong vorige eeuw de buitenwereld binnen. Radio, televisie, telefoon. De jongeren trokken weg naar Emmen, Zwolle, Groningen, en de nieuwe mensen uit het westen kwamen niet voor de reuring maar juist voor de rust. ‘Drentenieren.’

De basisschool van Nanda Zwiggelaar sloot al in de jaren negentig, er waren toen nog maar 23 kinderen – haar zoontje gaat nu in het naastgelegen dorp naar school. En van voetbalclub VV Theo pal achter het dorpshuis staan alleen nog het ballenhok en het toegangshuisje voor de kaartverkoop overeind. Het hoofdveld staat nu ingezaaid met winterrammenas.

Na de sluiting van de voetbalclub in 2012 zat het dorp „echt wel in een dip”, zegt Zwiggelaar starend naar de elftalfoto’s in het dorpshuis. Drie teams. Na de vrijdagmiddagtraining iedereen aan de borrel en op de wedstrijddag het hele dorp patat. „Dan sprak je weer eens iemand.”

Maar dat hield dus op. In de coronajaren werd het dorp ’t Haantje wel héél stil en daarna besloot de dorpsvereniging de schouders eronder te zetten. Met hulp van fondsen pakte de vereniging het dorpshuis aan. Nieuwe vloer, isolatie, het dak. De feestzaal kreeg een make-over zodat de toneelvereniging haar jaarlijkse voorstelling kan doen en bewoners hier hun verjaardag willen vieren.

Wat een likje verf al niet kan doen. De gemeenschap is weer opgeleefd en Nanda Zwiggelaar heeft het er druk mee. Voorzitter van de toneelvereniging, bloemschikken, Textiel Café. Op woensdag is er koersbal voor de zestigplussers, op donderdag yoga, kaarten op vrijdag. Met de Winterfair laatst stonden in ’t Haantje tachtig kraampjes langs de weg, het hele dorp aan de snert.

Of haar bestaanszekerheid wordt bedreigd? Nee, zegt Nanda Zwiggelaar resoluut. Ze heeft een baan en een pensioen, „en de mensen kijken hier naar elkaar om”.

‘Kamerverhuur, coa-huis. Ellende’

Aanpassingsvermogen, ook dat is bestaanszekerheid. Dus toen de eerste boeren met hun akkertjes de woeste zandgronden hadden uitgeput, trokken ze verder. Kleine nederzettingen zwierven over de Hondsrug en pas toen de landbouwtechnieken verbeterden ontstonden de huidige boerendorpen langs de N34. Staat allemaal beschreven in De Hondsrug, Landschap van Eeuwen, een uitgave van erfgoedstichting Het Drentse Landschap.

Vanaf de vijftiende eeuw werd in de omgeving ook turf gewonnen. Gedroogd veen, als brandstof. Vanuit het hele land kwamen veengravers naar Drenthe om geld te verdienen. De turf ging rechtstreeks naar handelsstad Groningen, die er zijn rijkdom mee verwierf. Maar begin vorige eeuw was al het veen afgegraven en verschoof de aandacht naar steenkool in de Limburgse mijnen, en moesten de achtergebleven veengravers hun brood ergens anders mee verdienen.

Het werd de industrie. In Emmen, aan de overkant van de N34, pal tegenover ’t Haantje, werden voor fabrieksarbeiders hele woonwijken gebouwd. Ruim opgezet, want ‘landelijk’ waren de ex-veengravers gewend. Bungalowachtige rijtjeshuizen in het groen, afgewisseld met flats. Wijken zoals Angelslo.

Foto Eric Brinkhorst

Op het oog prachtig, maar wie beter kijkt ziet ook iets anders. Overwoekerde voortuintjes en bijna overal de gordijnen gesloten. Er is veel werkloosheid want ook met de industrie hield het vorige eeuw grotendeels op. In Emmen stemde ruim 36 procent met de verkiezingen op de PVV. Ook in Angelslo, een wijk met veel armoede en relatief veel statushouders afkomstig uit het vlakbij gelegen Ter Apel. En midden in die wijk, aan de Fokkingeslag, een straat met een slechte naam, ligt hunebed D46.

Wat de straatnaam zo slecht maakt? Een mannelijke bewoner op de hoek – „geen naam” – wijst naar de overkant: „Kamerverhuur, kamerverhuur, coa-huis, coa-huis. Ellende.” Hij vervolgt: „Daar is iemand in de handboeien geslagen, daar is geknuppeld, daar is gevochten en bij die flat wordt drugs gedeald. Sommige toeristen zijn gewoon bang om hier te lopen als ze naar dat hunebed gaan.”

De straat staat vooral slecht bekend vanwege twee overlastgevers, die inmiddels zijn vertrokken. Eén woonde pal tegenover de man. „Stond-ie daar met 25 vrienden te snuiven in de voortuin. Terwijl hier ook kinderen spelen. Nou, toen heb ik gewoon een stoel gepakt en ben erbij gaan zitten. Dat hadden ze niet verwacht.”

De man heeft PVV gestemd. Hij kent zijn buren amper. Neem de Syrische man die er nu alleen woont, verlaten door zijn vrouw en kinderen. In een woning met een doek voor het raam. „Geen zuivere koffie.” En verderop in de straat is een doorstroomhuis van het coa. „Daar gaan ze via de achterkant naar binnen.”

Foto Eric Brinkhorst

Maar voor zijn buurvrouw, die ook PVV stemde, zijn de buitenlanders niet het punt. „Ik heb met een aantal goed contact”, zegt zij. Nee, ze heeft een longprobleem en moet na het verlies van haar baan in de schoonmaak al jaren samen met haar partner rondkomen van 80 euro in de week. Ze hebben van de gemeente wel een nieuwe traplift gekregen, maar liever zouden ze een woning met een slaapkamer beneden hebben. Alleen, de wachtlijst is lang. Dus toen ze hoorde dat Wilders misschien de kans kreeg om te regeren, heeft ze voor het eerst in haar leven níét op de SP gestemd. „Ik wilde ook eens stemmen op iemand die kon winnen.”

Linda Nijdam (42), die pal naast het hunebed woont, is minder somber gestemd. Ze is hier twee jaar geleden komen wonen met haar twee kinderen na een scheiding, en wil hier niet meer weg. Ze heeft krukken en een scootmobiel en vindt de buurt juist socialer dan waar ze woonde. Misschien ook wel omdat ze haar buren écht nodig heeft. „Ik ben direct bij iedereen langsgegaan om te laten weten wie ik ben.” Sindsdien helpt de overbuurvrouw met de kliko’s buiten zetten en een andere buur met het oud papier. Zelf herstelt Nijdam de kapotte kleding van buren met weinig geld. „Ik doe wat ik kan.”

En laatst had Nijdam tuintegels over, de perfecte aanleiding voor een gesprekje met de nieuwe overbuurman die z’n tuin nog moet doen. Hij hapte niet. Ach ja, veel mensen zijn nu eenmaal op zichzelf. Maar met een groepje probeert ze de straat nu te verbeteren. Ze hebben een appgroep opgericht en zijn met de gemeente in gesprek over een nieuwe speeltuin. „Blijf je op je stukje, dan maak je geen buurt meer.”

‘Je wordt in een kamp geduwd’

„Kloet! Rustig!” De hond wil actie, maar Julie Teunen (41) en Reinier van Klinken (60) zitten nog in dikke truien aan de koffie in hun werkschuur pal aan de N34. Ze wonen allebei in Annen en zijn herder en oud-herder bij schaapskooi Het Stroomdal, gelegen zo’n veertig autominuten noordelijk van Emmen. Een reis langs het oude Drenthe met zijn bos en heide en huizen met rieten daken, nog te vinden in dorpen als Borger en Gieten en Nationaal Park Drentsche Aa.

Langs de weg vind je spandoeken met ‘BBBeter’, want boeren maken hier de dienst uit. Vraag naar de grootste bedreiging voor hun bestaan en ze noemen de overheidsmaatregelen tegen stikstof. „Stikstof, stikstof, stikstof.”

Maar voor sommigen biedt de stikstof ook kansen. Zoals voor de herders van Het Stroomdal, wier werk door de stikstofneerslag totáál is veranderd.

„Dat beeld van vroeger” – Reinier van Klinken wijst naar een schilderijtje van een herder aan de muur, dromend met een grassprietje in zijn mond – „dat was vroeger écht zo. Ik heb het nog meegemaakt. Alleen op de hei, alleen met je gedachten. Maar nu ben je als herder de hele dag bezig met natuurbeheer.”

Julie Teunen somt op: „Planning, e-mails, netten uitzetten voor drukbegrazing, berken knippen, bramen weghalen met een bosmaaier.” Hoe dichter bij de N34, des te meer berk en braam.

Van Klinken: „Ik zág vroeger amper berk en braam.”

Teunen: „Stikstof”.

Neutraal zijn over een thema als de wolf: dat gáát niet, zegt herder Julie Teunen

Mede vanwege die stikstof lopen er in Nederland nog ruim honderd schaapskuddes rond. Want voor die kriebelige wol, vervangen door nylon en katoen, en voor de mest – kunstmest – zijn schapen niet meer relevant. Nu zijn ze er vooral voor de instandhouding van de biodiversiteit, via de zaden en insecten die ze verspreiden in hun vacht, en door een deel van de neergevallen stikstof weg te kauwen.

Toch staat ook van deze schaapskudde het voortbestaan onder druk. Twee wolvenroedels leven er nu in Drenthe. In Anloo heeft de wolf laatst tien schapen gepakt, en hier in de buurt hebben ze ’m ook al een paar keer gespot. Zaten tweehonderd lammetjes plots muisstil op stal, van ’s ochtends vroeg tot in de middag. „Geen piep! Normaal blèren ze je de oren van het hoofd.”

Schaapskudde Het Stroomdal was één van de eerste in Nederland die preventieve maatregelen nam. Een vast hekwerk met hoog voltage. En flexinetten, te verplaatsen met de schaapskudde mee. Maar het is niet vol te houden, zegt Van Klinken, bestuurslid van de stichting. Die netten moeten dagelijks verplaatst, gecontroleerd op gaten. Dat kost de twee vaste herders in dienst – Julie Teunen en een andere – veertig onbetaalde uren extra in de week. Eigenlijk niet te doen, maar ze kunnen niet anders. „Worden we niet voor betaald.”

Foto Eric Brinkhorst

Afschieten die wolf dan maar? Nee, ook daar zijn ze niet voor. Julie Teunen en Reinier van Klinken staan er neutraal in. De wolf is er nu eenmaal, „we moeten ermee leren leven.” Maar neutraal zijn over de wolf, merken ze, dat gáát helemaal niet. Toen Van Klinken er laatst op X over begon, stroomde het vol met reacties. Hij had alleen maar opgeschreven dat-ie de kudde wil beschermen. „Maar dan word je door sommigen al uitgemaakt als fascist.”

Teunen: „Je wordt vanzelf in een kamp geduwd.”

En zo gaat het niet alleen met de wolf, ziet Van Klinken. „Het lijkt wel alsof in Nederland álles is gepolariseerd. Alsof de mensen niet meer naar elkaar willen luisteren. Alsof ze elkaar alleen nog willen bestoken met argumenten, en elk argument als een aanval wordt gezien.”

Bestaanszekerheid. De term wijst in de ogen van socioloog Gabriël van den Brink niet alleen op hogere huren en energieprijzen, maar op een fundamentelere vraag: in wat voor land leven we? Wat hebben we met elkaar? Kennen wij elkaar? Vertrouwen wij elkaar?

En nee, natúúrlijk kennen we elkaar niet allemaal. We zijn met ruim zeventien miljoen mensen. Het idee dat wij als Nederlanders een band hebben, één nationale gemeenschap zijn, dat is verbeelding. „Een concept, ontstaan in de negentiende eeuw.”

Maar niet zo’n gek concept, vindt de emeritus hoogleraar aan Tilburg University. Want de mens is een groepsdier, altijd geweest. „Zonder gemeenschap geen mensen, zo is het.” Alleen, in de laatste dertig jaar is de politiek dat helemaal vergeten. „We zijn onder invloed van het neoliberalisme gaan denken dat we een optelsom zijn van zeventien miljoen zelfstandige individuen. Een nationale identiteit, werd gedacht, dat is iets van vroeger.”

Foto’s: Eric Brinkhorst

Een totale misvatting, in zijn ogen. Misschien wat minder voor de hoogopgeleide, vermogende Nederlander met een netwerk, voor wie de samenleving prima is ingericht. Die kan zich wel redden als zelfstandig individu. Switchen van baan, geen punt. „Het kapitaal zit in z’n hoofd.” Maar die andere helft, die heeft het moeilijk. Die heeft de gemeenschap hard nodig om te overleven. Alleen, Den Haag levert ’m niet. „Die zeggen: jullie zijn allemaal zelfredzame individuen.”

Een van de gevolgen, door Van den Brink drie jaar geleden beschreven in zijn boek Ruw ontwaken uit de neoliberale droom, is polarisatie. Niet alleen over de wolf, maar over corona, lhbtiq+, Zwarte Piet. „Overal zie je twee fundamenteel andere werelden op elkaar botsen.” Ander gevolg: de opkomst van een partij als de PVV, die juist alles benoemt wat de neoliberale politiek – „rechts én links” – had weggedrukt. „Nationalisme, maar ook: gezag, grenzen, emotie boven ratio, belang van het verleden.”

De gemeenschapszin op lokaal niveau is er op veel plekken in Nederland heus nog wel, denkt Van den Brink. „Maar als je van de nationale overheid almaar hoort dat je een individu bent, de ‘ik’ voorop, dan werkt dat door. Dan krijg je eenzaamheid, onverschilligheid, wantrouwen, en dát bedreigt de zekerheid.”

Geldkist met een gleuf

Zes dagen in de week, stipt om drie uur in de middag, stopt een man met witte baard en felblauwe ogen op het hoekje bij het Schipborgertunneltje onder de N34. Hij komt van de houtzagerij en haalt de bakfiets op van zorgboerderij De Stiep. Die heeft er de hele dag gestaan.

Peter, heet de man.

En dan telt hij de inkomsten van die dag. Want op de bakfiets staan, zonder toezicht, zakken vol met alles wat ze op de zorgboerderij oogsten. Rode bieten, wortelen, peren. Twee euro kost zo’n zak. Tot voor kort te deponeren in het honingpotje op de kar.

Hij heeft er vandaag eentje verkocht. Maar ze hebben al eens alle vijf zakken gejat, vertelt Peter. En al driemaal is er geld uit het potje gehaald. Dus nu staat op de bakfiets een geldkist met een gleuf. Peter is even stil en kijkt dan op. „Geen honingpotje meer.”

Foto Eric Brinkhorst



Leeslijst