Gekomen om hun beul zijn nachtrust te ontnemen

‘Ik kies voor de duistere taal van de terechtgestelden/ op de elektrische stoel/ de laatste woorden van de geguillotineerden/ het bestaan is een uitgestoken oog’. Met dit motto, ontleend aan de Franse dichter Louis Aragon, opent De kolonel slaapt niet. Het is de derde roman van de 34-jarige auteur, fotografe en oorlogsverslaggeefster Emilienne Malfatto. Ze werd geboren in Algerije, studeerde in Colombia en Parijs, werkte op Cyprus en in Turkije, en versloeg drie jaar geleden de Iraakse Oktoberrevolutie. Ze maakte reportages over drugscriminaliteit in Zuid-Amerika en schreef eerder een roman over een jonge Irakese vrouw die, ongetrouwd zwanger, het slachtoffer wordt van eerwraak.

Dat de kolonel in haar recentste kleine roman niet slaapt, is alleszins begrijpelijk. Hij wordt bezocht door de geesten van alle slachtoffers die hij in de loop der jaren martelde en doodde. Tot op de dag van vandaag is hij een ‘specialist’ in zijn vak. Nu bezoeken de gemartelden hem in de nachtelijke uren: ‘jullie zijn de helleheren/ van mijn nachten geworden/ want jullie schimmen en jullie schreeuwen/ galmen in mijn duisternis […]/ ik heb jullie allen gedood/ ieder van jullie tien jaar geleden of/ tien dagen/ of vanochtend’.

Deze stemmen nemen het woord in deze roman, die is opgesteld als prozagedicht, ‘poésie en prose’, al heeft de inhoud van hun boodschap weinig poëtisch. Ze zijn ontdaan van ledematen, drijven in het water en kunnen nog maar één ding: hun beul zijn nachtrust ontnemen. De kolonel leeft in een grijze, koude wereld waar het eeuwig regent, tussen ruïnes en hopen as. Nadenken doet hij zo weinig mogelijk. Hij doorkruist de stad, over smalle onverharde straten, zonder bang te zijn voor de sluipschutters. Als hij niet getroffen wordt, is hij altijd een beetje teleurgesteld. Veel maakt het hem niet uit.

De stad, het land, de ruïnes hebben geen naam. Er is sprake van een dictator, een herovering die vastloopt. Toch hoef je maar een krant open te slaan of je vindt er een land bij, een streek, een oorlog. De kolonel heeft een beroep, hij maakt van een mens een ‘ding’. Hij leeft in een hel waarin uiteindelijk geen spoor van (mede-)menselijkheid meer te vinden is.

Of het moest de ordonnans zijn, die onder zijn bevel staat. Die denkt uit alle macht aan iets anders, aan de brieven van zijn moeder bijvoorbeeld, terwijl hij getuige is van wat de kolonel zijn medemensen aandoet. Die ordonnans geeft blijk van een verdacht gebrek aan motivatie: ‘Twijfel is een gevaarlijk virus dat zich onder de mensen verspreidt en de overwinning in gevaar brengt’. Het is eenvoudig een ‘lafaard’, die te veel aan het leven hecht.

Dan is er nog de generaal, die in zijn eentje heerst in het voormalige paleis van de verdreven dictator. Hij speelt schaak. Tegen zichzelf. Hij is geobsedeerd door een onthoofde, marmeren buste, en heeft het idee dat de ogen van het borstbeeld hem volgen. Hij stuurt geen rapporten meer naar de hoofdstad, steekt een zwarte paraplu op en verliest zich in de waanzin.

Net als Philippe Claudel in zijn laatste romans koos Malfatto voor generieke aanduidingen van haar figuren (de generaal, de kolonel, de ordonnans). Het zet de figuren op afstand, maakt van hen geen personages, maar generatoren van sfeer, van dreiging, van diepe duisternis. Daartegenover plaatst ze het aanzwellende koor van slachtoffers, dat, door zijn poëtische vorm in vrije verzen, een zachtheid suggereert die bedrieglijk is. Want niets is zacht in deze indringende kleine roman. Malfatto voert ons op ijzingwekkende wijze mee in de waanzin van de oorlog, waar niemand meer mens is. Waar alleen de eeuwige slaap nog lonkt.



Leeslijst