De Winters rationele chirurg valt onverhoeds voor het spirituele in knotsgek sprookje

Het is geleerd, maar is het daarom interessant, of toch irritant? Er zit in elk geval iets geestigs en ontwapenends aan het vele medische jargon in de nieuwe roman Stad van de honden van Leon de Winter. ‘Arterioveneuze malformatie in haar hersenen’, daar gaat het over, en later ook nog over ‘een gezwel, een frontaal meningeoom’ waarvoor een ingreep met ‘ultrageluid’ vereist is.

Vies van weetjes is Leon de Winter (1954) nooit geweest, maar het gebrek aan terughoudendheid past ook goed bij zijn hoofdpersoon, de neurochirurg Jaap Hollander. Hij is een zestiger, met pensioen gestuurd maar niet bevangen door de ambitie met de tijd mee te gaan. Zoals hij de wereld altijd zag, was het toch prima? Affaires, seksisme? Doodnormaal in zijn wereld, net als ‘bestaan in totale toewijding aan zijn werk’ en zijn emoties ‘opsluiten’.

Maar sinds tien jaar geleden zijn dochter in de Israëlische Negev-woestijn vermist raakte, komt hij daar steeds moeilijker mee weg. Vandaar dat al die medische kennis ontwapenend wordt: het voelt wat stakkerig, want geleerdheid volstaat niet. Hollander heeft behoefte aan ruimte voor zijn gevoel, voor ‘een kracht die groter was dan hijzelf’, voor (joodse) rituelen. De drijvende kracht in Stad van de honden is de botsing tussen de ratio die Hollander altijd aanhing en een wat spiritueler invloed die de scheiding van leven en dood in twijfel trekt. Wat zou hij graag willen dat zijn dochter nog leeft.

Zo staat in de vertelling het felste en rationeelste realisme tegenover het minder verklaarbare. De Winter laat het lekker clashen en neemt de bedenkingen van een tegenstribbelende lezer (kán dit?) serieus. En: hij houdt de plot daarmee in wonderlijk evenwicht.

Noem die plot gerust waanzinnig: onze gepensioneerde neurochirurg krijgt het verzoek om nog éénmaal een supergeheime en hoogst ingewikkelde operatie te doen. De dochter van een Saoedische prins is ziek (inderdaad: arterioveneuze malformatie), en trouwens voorstander van ‘een gelijkwaardige toekomst van man en vrouw in het land van de Profeet’, dus als zij tijd van leven heeft zullen de veranderingen ‘kolossaal’ zijn. ‘En allemaal ten goede.’ Als Hollander haar redt, kan hij er een miljard voor krijgen. De kans van slagen is, medisch gezien, wel vrijwel nihil.

Dus? Het is leuker om niets te verklappen, maar ik kan wel zeggen dat er een (plot)complicatie optreedt doordat Hollander zelf ook iets mankeert, wat het ‘beoordelingscircuit’ in zijn hersenen mogelijk aantast. Hij krijgt vreemde hallucinaties: ‘Hij wist dat het onmogelijk was dat honden praatten en dat het net zo onmogelijk was dat hun stemmen via een bepaalde frequentie in mensenhoofden klonken, maar hij kon niet ontkennen dat hij het onmogelijke had ervaren.’

Daarbij blijft het niet, en dat levert een amusant boek op, een knotsgek sprookje met onvoorspelbare plotwendingen, die je tot je neemt zonder ze realistisch of geloofwaardig te hoeven vinden. Je leest door: dat is de kwaliteit van Stad van de honden. Maar waar dat alles voor staat, wat De Winters parabel te vertellen heeft, is minder opzienbarend. Ja, die botsing tussen ratio en het spirituele. Maar dat gaat niet veel dieper dan het ietwat banale, en ook wel sentimentele verhaal van iemand die zijn gevoel nooit serieus nam en nu toch wel.

De schwung waarmee De Winter vertelt maakt het ook een tikje amechtig, en daardoor wat slordig, lukraak. Er is een filmpje van Lea dat een rol lijkt te gaan spelen, maar nee, toch niet. Er is een flauwiteit met hondenpoep. En er is een gek einde op een muziekfestival in de Negev-woestijn, waar het levensgevoel van spirituele verlossing en vertedering toch gedwarsboomd wordt door fel realisme. Een spectaculair actueel foefje, lekker hoor, maar de implicatie lijkt ook dat De Winter al het voorgaande ermee wegrelativeert. Zoals hij de wereld altijd al zag, was het tóch prima?



Leeslijst