Column | Emma Brunt verdient herdruk

Oud worden betekent verdriet verteren, in steeds grotere porties – de dood als een akelig gerecht dat je steeds meer afkeer inboezemt. De post en de krant (‘Overlijdensberichten’) worden kille doodaanzeggers die je dag bederven. Ze brengen slecht nieuws dat onvermijdbaar is.

Het is niet gemakkelijk om daar goed over te schrijven zonder al te zwaar op de hand te worden. Wie dat al in 2008 uitstekend is gelukt, is Emma Brunt, die deze maand 80 jaar wordt. Ze publiceerde toen de bundel Slecht nieuws voor iedereen met de ondertitel ‘Over het ongerief van ouder worden’. Ik kocht het boek een poos geleden tweedehands, maar borg het verkeerd op en vergat het. Onlangs vond ik het terug en las het geboeid. De blurb van Xandra Schutte, hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, bleek niet overdreven: „Brunt schreef het beste Nederlandse boek over ouder worden tot nog toe.”

Het beleefde in 2009 een tweede druk en kreeg bij de derde druk in 2010 opeens een andere titel: Onwijs oud. De oorspronkelijke titel was somberder, maar voor mij treffender, beter passend ook bij de inhoud. Brunt brengt slecht nieuws op een manier die je niet meteen naar het arsenicum doet grijpen, maar die wel je aan het denken, en soms aan het lachen – glimlachen vooral – zet.

Slecht nieuws voor iedereen bestaat uit columnachtige essays over allerlei thema’s die met ouderdom te maken hebben. Uitgangspunt is haar eigen leven waar ze vooral op terugkijkt. Ze is dan al een zestiger met ingrijpende ervaringen achter de rug, zoals de dood van haar ouders en een echtscheiding die ze lang betreurd heeft. Ze schrijft over het leven van alleenstaande, over slapeloosheid, leeftijdsdiscriminatie, haar werk in de journalistiek, ervaringen als hulp in een verpleeghuis, euthanasie en het „oma zijn”.

Brunt kiest als schrijver over ouderdom voor „de compromisloze eerlijkheid van Simone de Beauvoir, die zich niet wenste te excuseren voor haar afgrijzen over de naderende ouderdom”. Brunts beste stukken zijn voor mij die over mannen, het „oma zijn” en de moeizame relatie met haar moeder.

Op mannen heeft ze een illusieloze kijk gekregen. „In mannen heb ik altijd veel belang gesteld, en zij in mij, de interesse kwam meestal van beide kanten. Maar na mijn vijftigste of daaromtrent werd dat minder en merkte ik dat mijn vriendinnen en ik op dit punt nog maar weinig met elkaar uit te wisselen hadden. De leuke mannen waren finaal op, en onze habituele gespreksstof raakte dus ook op (…) Mannen zijn namelijk alleen interessant zolang ze oog hebben voor jóu, en dat hadden ze plotseling niet meer. Vrijwel van de ene dag op de andere keken alle mannen dwars door ons heen, alsof we van streeploos gezeemd vensterglas waren gemaakt.”

Brunt is een meester in zulke ontnuchterende waarnemingen. „Zodra er kleinkinderen komen”, schrijft ze, „schuif je onherroepelijk op naar de marge van het leven dat je kinderen leiden, jouw taak zit erop, die fase is afgesloten – voorgoed. En zo hoort het natuurlijk ook, maar ik zou liegen als ik zei dat ik daar nooit om treur.”

Kortom, dit boek is tijdloos en verdient een nieuwe herdruk – liefst onder de eerste titel.