De muren van het lokaal van groep 7 van de Alan Turingschool in Amsterdam Oost hangen vol kaarten en affiches. Het thema is keizer Karel de Grote en de vroege en late Middeleeuwen. Naast een kaart van het Europese keizerrijk valt te lezen over ridders, met een tekening van het kasteel van een leenheer met de huizen en velden van de horigen eromheen. De leerlingen hoeven, kortom, het raamwerk van verhalen en jaartallen niet zelf op te zoeken: op plaatjes en teksten zien ze de hoofdlijnen van dat tijdperk.
Onder het vaste bordje ‘Doelen’ staat op een velletje wat de leerlingen moeten weten over dit thema. Het accent ligt nu op geschiedenis: ‘Je weet wat een hofstelsel is’, ‘Je weet wat het leenstelsel is’ en zo meer. Het is standaardprocedure dat leerlingen aan het begin van de dag de kennis van gisteren of vorige week nog eens herhalen. Pas dan wordt de kennis opgeslagen in het langetermijngeheugen.
Aan de rechterwand hangen de werkstukjes van de leerlingen over Karel de Grote. Eenmaal ingewijd in de stof kunnen ze zelf materiaal zoeken voor hun werkstuk. Het resultaat: heldere verslagen. „Ze zeggen dat je je moet aanpassen aan de belevingswereld van kinderen. Dat doen wij niet. Wij creëren een nieuwe belevingswereld voor hen. Dat is onderwijs”, zegt lerares Heleen Buhrs.
Kennis raakte uit de mode
De Alan Turingschool draait om kennisoverdracht. Dat is op elke school zo, zou je denken, maar dat is het niet. Kennis was uit de mode in het onderwijs. De leerling moest „eigenaar worden van het eigen leerproces” door eigen interesses te volgen en alles zoveel mogelijk zelf uit te zoeken. Generaties van progressieve onderwijshervormers dachten dat instructie, herhaling en oefening minder nodig was. Door middel van leesstrategieën zouden leerlingen bijvoorbeeld zichzelf kunnen ontwikkelen. Als leerlingen de structuur van een tekst zouden leren ontleden, zouden ze van tekst naar tekst zichzelf kunnen ontwikkelen.
Maar die visie is wetenschappelijk achterhaald. Zo zijn de kennisvakken de kern van begrijpend lezen. Lezen gaat namelijk niet alleen om taal, een leerling moet ook veel weten. Als iemand meer dan vijf procent van de gebruikte begrippen niet kent, blijft de hele tekst duister, blijkt uit de beroemde Singapore-test. Dat is een tekst over Singapore, vol lege plekken, zoals een laaggeletterde die ziet. Die plekken worden net zolang met woorden ingevuld tot de lezer begrijpt waar het over gaat.
Onderwijspsychologisch onderzoek van onder anderen de Nederlandse onderwijspsycholoog Paul Kirschner wijst uit dat voorkennis door middel van duidelijke instructie en oefening onmisbaar zijn. Met een kortetermijngeheugen dat maar vier items kan bevatten, neemt een leerling die zelfstandig moet snuffelen in bergen onbekende feiten, niets nieuws op. Een goed gevuld langetermijngeheugen geeft richting aan de nieuwe kennis. Kennis die in duizenden jaren is opgebouwd kan een leerling niet op eigen houtje ontdekken.
Leren zonder instructie werd modern
Die conclusie gaat in tegen eeuwenlange experimenten met kennisarme methodieken die in schijn de leerling het heft in handen gaven met de leraar als coach. De Angelsaksische landen, vooral de VS, liepen voorop met dit „onderzoekende” leren. Rond 1900 had de Amerikaanse filosoof John Dewey zijn goed gefinancierde Laboratorium-school, de oude versie van het hedendaagse Agora. Leren zonder veel instructie en vermoeiend herhalen werd modern, zoals autorijden moderner was dan fietsen. Na de val van de Berlijnse muur groeide het individualisme: iedereen – ook de scholier – werd voor zichzelf verantwoordelijk.
Bij scholen met goed opgeleide en sterk betrokken ouders wilde het onderzoekende leren wel lukken. Maar als nationale strategie faalde het, ook in Nederland en Vlaanderen, die er pas eind 20e eeuw systematisch mee begonnen. Volgens internationaal onderzoek steeg de laaggeletterdheid onder 15-jarigen tot een kwart. Kinderen werden afhankelijk van de welstand en kennis van hun ouders. Taal en rekenen gingen achteruit in de VS, Groot-Brittannië en na een lange bloeiperiode zelfs in Finland. In Frankrijk en Zweden vergrootte onderwijsvernieuwing de ongelijkheid tussen leerlingen.
In de Angelsaksische landen ontstonden tegenbewegingen die zich op kennisrijk onderwijs richtten. Engeland verbetert haar prestaties. Het Zweedse onderwijs legt meer nadruk op parate kennis en basisvaardigheden in taal en rekenen. In de VS is het slechtste en het beste onderwijs te vinden. Onder het beste valt het Mississippi-project, waarbij de meest achtergestelde deelstaat er als enige in slaagde om tijdens de coronapandemie door goed kennisonderwijs de prestaties te verbeteren.
Degelijk kennisprogramma
In Nederland beginnen steeds meer scholen aan een gedegen kenniscurriculum. Zij trekken leerlingen uit kansarme milieus bij. De bovengenoemde Alan Turingschool, de Prinses Julianaschool in Dordrecht en ’t Palet in Heeswijk-Dinther halen bovengemiddelde resultaten bij zwakke leerlingen. Ze weten dat begrijpend lezen geen strategisch truukje is maar dat er kennis voor nodig is. Rekenen en spelling moeten worden geoefend.
Leraren krijgen autonomie terug. Ze gaan naar conferenties van de internationale organisatie ResearchEd waar de toepassing van de nieuwste onderwijsinzichten wordt gedeeld. Trainers, zoals de zelfbenoemde ‘onderwijsgek’ Marcel Schmeier, brengen scholen een vorm van instructie bij die vooraf moet gaan aan eigen onderzoek door het kind.
Tegelijkertijd keert een andere stroming terug naar het romantische doe-het-zelf-onderwijs van John Dewey. Zij willen het eindexamen schrappen en zorgen dat nooit meer centraal wordt getoetst wat op een school wordt geleerd.
Maar kennisrijk onderwijs is hard nodig. Voor de economische en geestelijke ontwikkeling van een land.
Dit is een bewerkte voorpublicatie uit Nog wat geleerd vandaag? Hoe kennis terugkeert in het onderwijs (uitg. Boom).