Mijn zoon van 7 kreeg een bril. In een filiaal van een grote brillenketen kozen we een montuur uit. Er werden strepen op de glazen getekend en er werd een laatste check gedaan door een optometrist, die mij gauw nog even op het hart drukte: niet te veel op schermen laten kijken, al helemaal niet op die kleine, en liefst twee uur per dag laten buitenspelen.
Zeg dat maar tegen andere ouders, dacht ik. Als journalist houd ik me bezig met het leven in het digitale tijdperk, en het effect dat al die schermen op ons hebben. Als logisch gevolg daarvan is er relatief weinig schermtijd in ons gezin, en bij mijn kinderen relatief veel gemopper over wat er bij anderen wél mag (YouTube, games, tablets, telefoons).
In 2020 schreef ik een boek over de ‘smartphonegeneratie’ – de huidige generatie tieners en begin-twintigers, die als eerste geen leven zonder internet heeft meegemaakt, en geen middelbare school zonder smartphone. Om deze kinderen was in de late jaren tien opeens veel te doen: zij zouden een ongelukkige generatie zijn, geheel onvoorbereid op het volwassen leven, en veel daarvan zou te wijten zijn aan de gezamenlijke opkomst van smartphone en sociale media.
Jong online
Omdat het volwassenen waren die dat zeiden – volwassenen die zelf een tamelijk technologieloze kindertijd hadden meegemaakt – wilde ik deze tieners zelf aan het woord laten. Zij zijn de echte experts, alleen zij konden uitleggen hoe het is om op te groeien met een persoonlijk computertje in je zak, waarmee je altijd in contact kan zijn met iedereen die je ooit – of nooit – hebt ontmoet.
Wat me het meest opviel, nadat ik hen een paar jaar had gevolgd en geïnterviewd, is dat zij al jong een publiek leven leiden online. Dat brengt allerlei ingewikkeldheden met zich mee: filmpjes en foto’s die hen jaren achtervolgen; het gevoel niet los te kunnen komen van het scherm; apps die sluw inspelen op hun biologische behoeftes en rommelen met hun zelfbeeld; en dat allemaal terwijl ze hun identiteit vormen en een plekje in de sociale hiërarchie moeten veroveren.
Ik sloot het boek af met een snufje optimisme, omdat ik tijdens het schrijven een kentering had opgemerkt in de publieke opinie en het denken over socialemediagebruik: langzaam maar zeker begon het te dagen dat het innige leven met onze favoriete apparaatjes niet alleen maar voordelen had.
Toch veranderde er sindsdien opvallend weinig. Alleen de leeftijd waarop kinderen hun eerste smartphone krijgen daalde. In 2017, aan het begin van mijn onderzoek, keek ik ervan op toen een schooldirecteur me vertelde dat alle brugklassers al een eigen mobieltje hadden. Toen drieënhalf jaar later het boek verscheen, was 10 een normale startleeftijd. Inmiddels valt het niet meer op als een kind in groep 5 of zelfs 4 – dan zijn ze 8 of 7 – een eigen telefoon heeft. Ons kritisch vermogen kan de groeiende aantrekkingskracht van het schermpje niet bijbenen.
Ondertussen toont het ene na het andere onderzoek aan wat de effecten zijn op het concentratievermogen, sociale en seksuele leven en fysieke en mentale gezondheid van jongeren. We horen over bijziendheid en – pas nog in NRC – kinderen met een ‘smartphonerug’. Over de opvallende stijging van het aantal eetstoornissen en andere psychische problemen. Over de onbedoelde confrontatie met traumatische beelden. Uit Engeland en Italië kwamen berichten over extreem seksueel gedrag door minderjarigen, die zijn afgestompt door alle porno die ze online al voorbij hebben zien komen. En wetenschappers zeggen zich vooral zorgen te maken over hoe weinig we nog weten.
Goedbedoelde tips
Sinds een paar jaar is er de campagne ‘Week van de mediawijsheid’, die probeert ouders en kinderen bewust en kritisch te maken in hun omgang met media, en tips en handvatten biedt voor de mediaopvoeding. Zoals de ‘mediadiamant’, „een handige wegwijzer met tips voor ouders om kinderen van 0 tot en met 18 jaar mediawijs op te laten groeien”. Onlangs woonde ik hierover een ouderavond bij, die begon met een quiz op de smartphone en eindigde met een filmpje van de brillengigant waar ik een paar dagen eerder nog zat, over manieren om bijziendheid te voorkomen. Er werden kwesties besproken die zich regelmatig voordoen nu kinderen allerlei apps gebruiken waarvoor ze nog lang de leeftijdsgrens niet hebben bereikt. Zoals: wat doe je als je kind uit de WhatsApp-groep is gezet? (minimumleeftijd WhatsApp: 16 jaar).
Nuttige en goedbedoelde tips, maar tegelijk hoorde ik meermaals: je kan het nu eenmaal niet tegenhouden, en het WHO-advies van maximaal twee uur schermtijd per dag ‘is niet realistisch’. Dat vind ik een vreemde houding – we hebben toch zeker wel wat in te brengen tegen de prominente plek van deze apps in het leven van kinderen? We hoeven echt niet klakkeloos te accepteren dat die apps en hun makers (Silicon Valley; China) de dynamiek op school en daarbuiten bepalen. De belangen van deze bedrijven staan haaks op die van hun (jonge) gebruikers – iets wat de makers zelf trouwens dondersgoed weten: het is bekend dat zij hun eigen kinderen er verre van houden.
Natuurlijk moeten kinderen leren omgaan met online media, zoals een veelgebruikt argument luidt. Maar wat leren ze nou echt door ze maar gewoon in dit wilde westen los te laten, met een ‘mediadiamant’ als enige gereedschap? Hun hersens zijn nog lang niet toegerust om dit ingewikkelde landschap te navigeren.
Meer regie
Als ik de tieners die ik interviewde vroeg of hun ouders vonden dat ze verslaafd waren aan hun telefoon, klonk altijd een weifelende instemming. Vroeg ik of ze zelf vonden dat ze verslaafd waren, was het ‘ja’ volmondig. Ze vertelden over de onprettige realisatie dat het niet lukte te stoppen met een game, en hoe raar ze zich voelden – ‘emo’ – als ze het even zonder telefoon moesten doen. Allemaal meenden ze dat jongere kinderen – hun jongere zelf incluis – geen telefoon zouden (of hadden) moeten hebben.
Opvoeders moeten op dit vlak veel meer de regie nemen. Natuurlijk is het belangrijk met je kind te praten, zoals de mediadiamant voorschrijft, maar het daarbij houden is een vorm van bijziendheid. We moeten verder kijken, groter denken: in gesprek gaan met elkaar, en met de school, over hoe het leven met deze technologieën eruit zou moeten zien.