Kwetsbaar en klein, alsof hij iets verkeerd heeft gedaan. De Duitse filosoof zit ineengedoken in zijn stoel en kijkt schichtig omhoog. Hij lijkt op een geslagen hond, of een stout kind. Op zijn arm ligt, niet goed zichtbaar, een hand, alsof hij gerustgesteld moet worden, of juist in toom gehouden. Van wie de hand is, is niet duidelijk, maar onder de donkere mouw piept een wit kanten randje uit.
Jaren geleden bladerde ik door een boek over westerse filosofie en stuitte op deze zwart-wit foto van Friedrich Nietzsche. Ik wist dat de filosoof, die in 1899 op 44-jarige leeftijd geestelijk was ingestort, werd verzorgd door zijn moeder en, in de periode voor zijn dood, door zijn jongere zus Elisabeth Förster-Nietzsche, een vrouw die later zijn werk vervalste en van haar broer een profeet van het nationaal-socialisme maakte.
De foto van de hulpeloze Nietzsche lag diep in mijn geheugen opgeslagen, tot ik in het Bauhaus-Museum Weimar een aankondiging zag van een curieuze expositie. Op een flyer getiteld ‘Nietzsche privat – Eine (un)mögliche Ausstellung’ stond een versleten stoel met de tekst dat in het Neues Museum Weimar voor het eerst de inboedel van Nietzsche en zijn zus werd geëxposeerd. Een tentoonstelling die ‘een onthullend inzicht geeft in de levensstijl van de filosoof en zijn zus en de ontwikkeling van de Nietzsche-cultus’. Zouden dat de spullen zijn uit de periode dat Nietzsche al krankzinnig en verlamd zijn laatste jaren in Weimar doorbracht? Zou die sussende hand inderdaad afkomstig zijn van zijn zus?
Allemaal Nietzsches
Het Neues Museum Weimar blijkt een statig gebouw uit 1869 met een permanente collectie vroeg-modernistische kunst en Art Nouveau-design van de Belgische ontwerper Henry van de Velde, wegbereider van de Bauhaus-beweging. Statige trappen voeren naar de eerste verdieping waar, achterin een zaal, een groepje standbeelden staat. Het zijn allemaal Nietzsches: groot en klein, staand en zittend, met golvende haren en dikke snor. Vanaf 1890, zo meldt een tekst, begon de cultus rondom Nietzsche – dan al gezien als een ‘radicale vernieuwer’ door zijn ideeën over de menselijke moraal, de Übermensch en de dood van God – die werd gevoed door zijn zus die vanaf 1894 portretten en afbeeldingen van haar beroemde broer liet maken.
Even verderop in de zaal ligt een Jugendstil-ontwerp van Henry van de Velde van Aldus sprak Zarathoestra, de filosofische roman van Nietzsche uit 1885 waarin hij de profeet Zarathoestra laat prediken over de Übermensch. Ook zijn er foto’s, gemaakt in 1938, van een groepje nazi-officieren bij een herdenkingsmonument voor Nietzsche, vlakbij zijn woning in Weimar. Maar het meest opvallend zijn de witte dodenmaskers die op een rijtje in de vitrinekasten liggen. De eerste, gemaakt kort na Nietzsche’s dood op 25 augustus 1900, toont een ingevallen gezicht, een harige wenkbrauw heeft de rechteroogkas geheel bedekt, zijn enorme snor hangt als een natte hamster over zijn kin.
Ernaast ligt een identiek masker, eveneens uit 1900, maar van een andere kunstenaar waarbij het rechteroog van Nietzsche wel zichtbaar is. Een derde masker, dit keer uit 1910, toont een krachtige Nietzsche, de beide ogen open en met een zwierige, elegante snor. Het blijkt, zo staat beschreven, wederom de invloed van Elisabeth.
Ontevreden over het eerste dodenmasker, dat na de dood van haar broer nogal haastig was gemaakt door een bevriende schilder, benaderde zij verschillende kunstenaars om de gebreken van het eerste masker te laten wegwerken. Later deed ze zelfs pogingen om de verspreiding ervan – het masker werd een verzamelobject voor bewonderaars – te voorkomen om zo het imago van een krachtig denker de wereld in te brengen.
Arische kolonie
Tot nu toe wist ik een paar dingen over Elisabeth. Dat ze getrouwd was met de antisemiet Bernhard Förster en met hem naar Paraguay was geëmigreerd om daar, met veertien Duitse families, in 1887 de Arische kolonie ‘Nueva Germania’, te stichten. En dat ze, nadat dit project was mislukt en Förster zelfmoord had gepleegd, in 1893 naar Duitsland was teruggekeerd om de zorg voor haar broer op zich te nemen. Dat ze een jaar later het Nietzsche-Archiv oprichtte om zo het monopolie op het werk van haar broer te verkrijgen, een groot bewonderaar was van Mussolini en een vriendschappelijk relatie had met Adolf Hitler – die aanwezig was tijdens haar begrafenis in 1935 – en dat ze de geschriften van haar broer vervalste ter meerdere eer en glorie van zichzelf en om ze beter te laten aansluiten bij de nazi-ideologie.
Lees ook
Nietzsche tegen de kuddegeest
Dat het niet bepaald lekker zat met Elisabeth, was dus wel duidelijk, vandaar dat die hand op de foto me destijds zo verontruste. Nu, wandelend door dit museum, wordt dit gevoel alleen maar versterkt. Vooral bij het zien van een paar zwart-wit foto’s die zijn gemaakt het jaar voordat de filosoof overleed: slecht belichte zwart-wit beelden van een man die, gehuld in een wit hemd, scheel en emotieloos, in het niets staart. Op een van de foto’s is een vrouw te zien die als een donkere schaduw over hem buigt. Het kan niet anders dan dat dit Elisabeth is.
Versleten meubels
Maar waar zijn nou die spullen uit Nietzsche’s huis? Ik heb hier nog geen stoel gezien. Als ik de suppoost erop aanspreek schiet hij in de lach. ‘Oh, u wilde de speciale expositie zien? Die is beneden, u bent hier op de permanente tentoonstelling. Hij verwijst me door naar een ruimte, ergens achterin het museum. Bij binnenkomst denk ik verkeerd te zijn. Is dit een opslagplaats? Er staan wat versleten meubels, een oude, houten rolstoel en een paar afgebladderde kasten opgesteld in half uitgepakte kisten, een deel is zelfs afgeplakt met geel afzetlint. Toch hangen er overal teksten naast de spullen. Onder een grote foto van Villa Silberblick, het huis in Weimar waar de zieke Nietzsche vanaf 1897 tot aan zijn dood verbleef en waar het Nietzsche-Archiv een permanente plek kreeg, hangt een tekst met de titel ‘Eine unmögliche Ausstellung’. Er staat dat Elisabeth, in de periode dat ze met haar broer in Weimar woonde, bewonderaars liet langskomen die de denker in zijn vertrekken mochten bekijken waar hij, liggend op een sofa in een witte jas, zwijgend in het niets staarde. Na zijn dood in 1900 zette Elisabeth vervolgens een herdenkingspraktijk op die zij ontleende aan de dichterswoningen van Goethe en Schiller in Weimar: nu de filosoof er zelf niet meer was, konden Nietzsches ‘dingen’ worden vereerd.
Dit ging jarenlang door tot Elisabeth stierf in 1935. In april 1945 werd Weimar bezet, eerst door Amerikaanse troepen en een paar maanden later door Russische troepen. Nietzsche, als vermeend visionair van het fascisme, viel in het socialistische Oost-Duitsland in ongenade en het militaire bestuur van de Sovjet-Unie sloot het archief. Alle papieren en geschriften werden in dozen verpakt en in 1950 overgebracht naar het Goethe en Schiller-archief. Zijn boeken gingen naar de Herzogin Anna Amalia Bibliothek en zijn meubels en persoonlijke bezittingen werden ondergebracht in museumdepots. Daar bleven alle spullen achter gesloten deuren, tot nu.
Zwart meubilair
Op de expositie hangen portretten van Nietzsche, gemaakt na zijn dood door kunstenaars als Karl Bauer en Edvard Munch. Vanaf een groot, kleurrijk doek, gemaakt door de schilder Curt Stoeving toen Nietzsche nog leefde, staart de filosoof streng voor zich uit. Echt gek lijkt hij daar nog niet, maar zijn blik is intens. Even raak ik in het voorbijgaan met mijn vinger een grote barokke, volledig versleten leunstoel aan. Hier moet de zieke Nietzsche geregeld in hebben gezeten. Naast een paar kisten staat nog een afgebladderde schommelstoel, gemaakt van tropenhout. Er staat vermeld dat de stoel later zwart is geschilderd en dat, aan de ornamenten te zien, het meubelstuk waarschijnlijk is meegenomen uit Paraguay. Naast de stoel hangt een zwart-wit foto van de woonkamer van Nietzsche in 1926. Inderdaad staat daar de bewuste schommelstoel, geheel zwart geschilderd, in een donkere kamer waar de gordijnen zijn gesloten, met nog meer zwarte meubels, een zwart kabinet en, op de donker geschilderde muur, het portret van Nietzsche door Stoeving.
Een andere foto toont de woonkamer van Elisabeth, ook deze is opgetrokken uit doodse, donkere kleuren. In haar slaapkamer staat zelfs een enorme spiegel, omlijst door grote, pikzwarte mahoniehouten, ionische zuilen. Even verderop staat dit angstaanjagende gedrocht in de expositieruimte opgesteld. Ik ga ervoor staan in het besef dat Elisabeth, die zich in zwartsatijnen jurken hulde, zichzelf hierin moet hebben bewonderd. Een bizarre gewaarwording, wetende dat de misogyne Nietzsche in Voorbij goed en kwaad ijdelheid beschreef als een vorm van onderwerping, als een ‘restant van de sluwheid van de slaaf’ waar volgens hem met name de vrouw last van had.
Achterin de ruimte staat een lelijke, oude leren stoel met een gat erin. Het kan bijna niet anders of de deels verlamde Nietzsche moet daar zijn behoefte op hebben gedaan. Op de zwart-wit foto uit 1926 die ernaast hangt, staat dezelfde stoel afgebeeld, met een kussentje over de zitting, in de slaapkamer van Nietzsche. Het is zijn ‘sterfkamer’ waar ook zijn bed staat, omgeven door rouwkransen en een nachtkastje met daarop serviesgoed, een glas, een lepel en twee donkerbruine medicijnflesjes. In de vitrine ernaast staan diezelfde twee flesjes, afkomstig van de Hofapotheke uit Weimar. Op een vergeeld label staat nog net te lezen ‘Professor Nietzsche’ met daaronder de nauwelijks leesbare aanwijzing dat het medicijn tweemaal daags moet worden ingenomen. Waarom zou Elisabeth die flesjes, 26 jaar na de dood van haar broer, daar hebben laten staan?
Heilige relikwieën
Ik besluit contact op te nemen met Sabine Walter, curator van de tentoonstelling en werkzaam voor de Klassik Stiftung Weimar, een van de grootste culturele instellingen in Duitsland. Ze vertelt aan de telefoon dat ze sinds 2019 verantwoordelijk is voor de spullen van Nietzsche en Elisabeth die, sinds de DDR-periode, opgeslagen lagen in kasteel Ettersburg, niet ver buiten Weimar. Pas onlangs kreeg ze, vanwege het museale themajaar ‘Wonen’, de kans iets met de objecten te doen. Afgezien van de houten rolstoel, die soms meeging naar tentoonstellingen, is de rest nog nooit eerder getoond. Als ik vraag naar de medicijnflesjes vertelt ze dat Elisabeth, na de dood van haar broer, zijn kamer ensceneerde als ‘sterfkamer’ – een pelgrimsoord waartoe ze beperkte toegang verleende. „De medicijnflesjes werden beschouwd als heilige relikwieën om bezoekers de impressie te geven dat de filosoof nog maar net gestorven was.” Maar waarom zijn alle meubels in de kamers zwart geverfd? „We vermoeden dat Elisabeth dat heeft gedaan, we hebben alleen geen hard bewijs. Waarschijnlijk vond ze het mooi, of ze deed het om te mystificeren. Nietzsche had oogproblemen, dus dat kan ook een reden zijn geweest, maar dat laatste betwijfel ik.”
Door de huisraad tentoon te stellen op kratten en pallets wil Walter vooral de ‘dakloosheid’ van de Nietzsche-memorabilia benadrukken. „Hoe ga je om met spullen die zo’n beladen geschiedenis hebben? Wordt de erfenis van Nietzsche niet te veel belast doordat het archief later financieel werd ondersteund door het nazi-regime?” De spullen leren de toeschouwer niets over Nietzsche, maar tonen volgens Walter vooral hoe hun ‘aura’ door Elisabeth Förster-Nietzsche werd gebruikt om de cultus rondom haar broer te vergroten. Ze noemt het bizar dat Nietzsche, een vernieuwend denker, juist tussen al die ouderwetse spullen leefde. „Het contrast tussen die donkere omgeving en zijn denken is groot. En dan te bedenken dat Elisabeth, kort na zijn dood, de onderste verdieping van het archief liet verbouwen en moderniseren. Het is treurig dat Nietzsche dat nooit heeft gezien.”
Henry van de Velde
De volgende dag loop ik vanuit het centrum via een opwaartse weg naar de Humboldtstrasse. Villa Silberblick, waar op de gevel in grote letters Nietzsche-Archiv staat, is nu een museum. Bij binnenkomst wordt de bezoeker omgeven door lichte pastelkleuren en prachtige Art Nouveau-ontwerpen. Elisabeth liet in 1902 de voormalige eetkamer, de bibliotheek en de studeerkamer op de benedenverdieping ontwerpen door Henry van de Velde. Alles is even elegant, de meubels, de stoffen bekleding, de kachels, lampen en siervazen, zelfs de lichtbruine vleugel en de marmeren buste van Nietzsche, ontworpen door Max Klinger. Alleen een kleine expositie over het huis en de rol die de Nietzsche-cultus in het nationaal-socialisme heeft gespeeld – waaronder een foto van Hitler die op een herdenkingsbijeenkomst voor Elisabeth middenin de bibliotheek staat – onderstreept hoe beladen deze plek is. Ik vraag aan de dame achter de balie of ik naar boven kan om de vertrekken van Nietzsche te bekijken. Ze vertelt dat er boven niets meer te zien is. „Het zijn nu gastenverblijven voor studenten”. zegt ze. En de dodenkamer? Ze glimlacht. „Die bestaat niet meer. Daar is nu een badkamer.”
Eenmaal buiten speur ik naar het herdenkingsmonument dat de nationaalsocialistische architect Paul Schultze-Naumburg voor Nietzsche zou bouwen. Hij werkte eraan tussen 1937 en 1944, waarna het project werd stilgelegd en het gebouw tijdens de DDR-periode werd gebruikt als radiostation. Het ligt er troosteloos bij, de deuren zijn met houten planken afgetimmerd, het tuintje ervoor is niet bijgehouden.
Ik loop de weg af, terug naar het centrum en denk weer aan de foto van die angstige filosoof. Zou Nietzsche zich in die laatste jaren nog enigszins bewust zijn geweest van wat er om hem heen gebeurde? Hij heeft zich in ieder geval altijd maar weinig illusies gemaakt over de menselijke aard. In Voorbij goed en kwaad (1886) schreef hij al dat uitbuiting niet behoort tot een ‘verdorven of onvolmaakte, primitieve maatschappij: zij behoort als organische kernfunctie tot het wezen van het levende, zij vloeit voort uit de wil tot macht’.
Nietzsche privat. Eine (un)mögliche Ausstellung. T/m 14 januari in Museum Neues Weimar. Info: www.klassik-stiftung.de/ihr-besuch/ausstellung/nietzsche-privat