Nietzsche tegen de kuddegeest

Wat had Nietzsche woensdag gestemd, als hij dat zou hebben gekund? Onzinnige vraag. Maar er is wel een antwoord op te geven: hij zou vast niet naar de stembus zijn gegaan, afkerig als hij was van de ‘parlementaire idioterie’. Het parlementaire systeem dankte zijn ontstaan aan een poging om ‘bevelhebbers te vervangen door een optelsom van verstandige kuddemensen’. Geen vooruitgang volgens Nietzsche, die een streng onderscheid maakte tussen ‘slavenmoraal’ en ‘herenmoraal’. De democratische orde der dingen schreef hij toe aan ‘de vermenging van het bloed van heren en slaven’. Met als gevolg dat nu overal de ‘imperatief van de kuddegeest’ regeerde, die neerkwam op het verlangen ‘op zekere dag niets meer te vrezen te hebben’. Ziedaar de ‘alomvattende degeneratie van de mens’, zo lezen we in Voorbij goed en kwaad, waarvan onlangs een nieuwe Nederlandse vertaling is verschenen.

Het zal duidelijk zijn wat Nietzsche, die het ‘roofdier’ in de mens prees en pleitte voor een nieuwe ‘voornaamheid’, zou hebben gevonden van verkiezingsthema’s als bestaanszekerheid en kansengelijkheid. Wel zien we hem enige sympathie opbrengen voor de boeren, bij wie ‘meer relatieve voornaamheid van smaak’ en ‘meer tactvol respect’ zou worden aangetroffen dan onder ‘de mensen met een opleiding’. Een sprankje hoop voor Caroline van der Plas, ware het niet dat Nietzsche de politiek sowieso geen plek voor vrouwen vond. Wie daarentegen omwille van het klimaat verlangt naar harmonie met de natuur (GroenLinks-PvdA en PvdD opgelet) krijgt van hem te horen dat de natuur ‘mateloos verspillend [is], mateloos onverschillig, zonder doel, nietsontziend, zonder medelijden of rechtvaardigheid, tegelijkertijd vruchtbaar, desolaat en ongewis’.

Nationalistische waanzin

Europa dan – Nietzsche verzette zich tegen alle ‘nationalistische waanzin’ (dag PVV en FvD) en was ervan overtuigd dat Europa in werkelijkheid één wilde worden. Maar het Europese probleem bestond volgens hem allereerst uit ‘het opkweken van een nieuwe kaste die over Europa zal heersen’. Daar zul je D66 of Volt niet gauw over horen. Nietzsche wenste een Europa dat weer grote politiek zou bedrijven, uit eigen wilskracht of (om zijn eigen term te gebruiken) uit ‘wil tot macht’. Die kracht om te willen ontwaarde hij vooral in Rusland, ‘dat ontzaglijke tussenrijk waar Europa als het ware naar Azië terugstroomt’, en hij hoopte ‘op een zodanige toename van de Russische dreiging dat Europa zou moeten besluiten net zo dreigend te worden’. Of dat ooit zal lukken met de EU, ondanks de huidige, maar al te reële Russische dreiging, wie zal het zeggen. Als we Nietzsche mogen geloven was daarvoor een herwaardering en omkering van ‘eeuwige waarden’ nodig, die zijn weerga niet kende – een schier bovenmenselijke taak voor ‘nieuwe filosofen’, die in Voorbij goed en kwaad (ondertitel: Voorspel voor een filosofie van de toekomst) door hem belangeloos van advies worden voorzien.


Lees ook
Hoe de zieke Nietzsche door zijn zus volledig werd uitgebuit

Friedrich Nietzsche met zijn zuster Elisabeth Förster-Nietzsche in 1900. Foto Hans Olde/Klassik Stiftung Weimar

Het Italiaanse ‘presto’

Alle hierboven geciteerde uitspraken zijn afkomstig uit dit boek. Nietzsche schreef en publiceerde het in 1886, vlak na Aldus sprak Zarathoestra.

In zijn twee jaar later geschreven autobiografie Ecce Homo rekende hij Zarathoestra tot het ‘jazeggende deel’ van zijn werk, Voorbij goed en kwaad tot het ‘neezeggende deel’. Dat is in de citaten goed te merken. Nietzsche spaart zijn lezers niet en komt met een even welsprekende als radicale aanval op vrijwel alle heilige huisjes van het moderne Europa. Anders dan zijn directe tijdgenoten, voor zover die hem lazen, kunnen de huidige Europeanen dit vreemd genoeg wel waarderen. Vandaar dat we in Nederland nu zelfs twee vertalingen hebben van Voorbij goed en kwaad. De eerste uit 1979, gemaakt door Thomas Graftdijk en in 2009 herzien door Paul Beers; de nieuwe vertaling gemaakt door Maarten van Buuren. Welke verdient de voorkeur?

Een handreiking vinden we in het boek zelf, waar Nietzsche het ‘tempo’ van de stijl het moeilijkst te vertalen noemt. Hij relateert dat aan ‘de aard van een ras’ of aan het tempo van de ‘stofwisseling’. Zo acht hij de Duitsers bijna niet in staat tot reproductie van het Italiaanse ‘presto’, zoals te vinden in het proza van Machiavelli, die erin slaagde ‘lange, zware, harde, gevaarlijke gedachten’ onder woorden te brengen ‘in galoptempo en met het allerbeste, allerbaldadigste humeur’. Zichzelf zag hij ongetwijfeld als uitzondering op deze regel. En met recht, zoals ook Voorbij goed en kwaad demonstreert. Het in bijna driehonderd aforismen en korte essays gegoten betoog sprankelt en overdondert tegelijk, en dat doet het net iets meer in de vertaling van Van Buuren (die vlotter leest, maar ook wat vrijer is) dan in die van Graftdijk en Beers.

Een voordeel van Nietzsches temperamentvolle stijl is dat het ogenschijnlijk makkelijker wordt de harde noten die in de tekst worden gekraakt niet helemaal serieus te nemen. Zo letterlijk zal hij het toch niet bedoeld hebben? Maar dat kun je natuurlijk ook als een nadeel zien. Hoe serieus moeten we Nietzsche nemen? Misschien is dat wel het grootste raadsel waarvoor hij ons nog altijd stelt. Een raadsel dat als we het proberen op te lossen evenveel zegt over onszelf als over Nietzsche, die de filosoof niet voor niets ‘het kwade geweten van zijn tijd’ noemde. En daaraan toevoegde, als waarschuwing: ‘Elke diepzinnige denker is banger om begrepen dan om verkeerd begrepen te worden’.


Friedrich Nietzsche: Voorbij goed en kwaad. Voorspel voor een filosofie van de toekomst (Jenseits von Gut und Böse). Vert. Maarten van Buuren. Boom, 272 blz. € 27,90