Aan de rechterkant staat de ene Nederlander. Hij of zij is tegen migratie, heeft weinig vertrouwen in politiek, is vaak lageropgeleid en stemt FVD, PVV, JA21 of BBB. Daar recht tegenover, aan de linkerkant, staat de andere Nederlander. Hij of zij is positiever over migratie, heeft veel vertrouwen in de politiek, is meestal theoretisch opgeleid en stemt Volt, GroenLinks-PvdA of D66.
Maar, zien de politicologen Matthijs Rooduijn en Simon Otjes, er is nu iets opvallends aan de hand: ook het onderwerp klimaat (en natuur) is in die tweestrijd beland. „Klimaat verdeelt de kiezers sterk, net als migratie”, zegt Rooduijn. „De achterbannen van deze partijen zijn strikt gescheiden op deze thema’s.”
Rooduijn onderzocht samen met Otjes voor NRC en het politieke blog stukroodvlees.nl de kiezersgroepen van verschillende partijen. Ze gebruiken daarvoor het zogeheten LISS-panel, waarin een paar duizend Nederlanders al jarenlang worden ondervraagd. Meteen na de Provinciale Statenverkiezingen dit voorjaar is binnen dat panel een uitgebreide vragenlijst uitgezet over die stemkeuze.
„Ideologisch gezien hoeven uiterst rechtse partijen helemaal niet klimaatsceptisch te zijn”, zegt Rooduijn. „Er is niets in hun ideologie dat die partijen klimaatsceptisch zou moeten maken. In het verleden benadrukten partijen als de PVV en FVD dit issue ook helemaal niet.”
Sterker nog, je zou zelfs kunnen redeneren „dat als je jouw land wilt beschermen tegen – in de woorden van Wilders – ‘islamitische tsunami’s uit Afrika’, je juist vóór een heel groen klimaatbeleid zou moeten zijn”.
Opleidingsniveau, zegt hij, bepaalt sterk tot welk kamp je behoort: „Dat wisten we al, maar zo duidelijk als nu heb ik dat nog nooit gezien.” Speciaal voor de Tweede Kamerverkiezingen hebben de politicologen op basis van een andere, recentere steekproef ook de potentiële kiezers van NSC onderzocht – de partij van Pieter Omtzigt bestond dit voorjaar nog niet.
Conclusie: ook NSC volgt dit patroon helemaal. De achterban is lageropgeleid, negatiever over migratie, tegen stevige klimaatmaatregelen, en heeft minder vertrouwen in de politiek. Het zijn vaak mannen – ouder dan de gemiddelde kiezer – traditioneler en ze zien zichzelf politiek rechts van het midden.
Toch volgt Rooduijn juist NSC met veel interesse, omdat die partij de grootste kans heeft daadwerkelijk te gaan regeren: „Gaan hun kiezers teleurgesteld raken of neemt hun vertrouwen in de politiek toe?”
Het onderzoek van Rooduijn en Otjes levert een schat aan inzichten op. Vijf opvallende conclusies:
1. De ChristenUnie lijkt steeds minder op de SGP
„De ChristenUnie en SGP horen in mijn hoofd nog altijd bij elkaar”, zegt Matthijs Rooduijn. „Het zijn de twee kleine christelijke partijen, ze delen een religieuze geschiedenis, ze trekken vaak samen op.” Maar de cijfers vertellen een ander verhaal: de partijen zijn de afgelopen jaren steeds verder uit elkaar gedreven.
Er zijn „zóveel verschillen”, zegt Rooduijn. „Kiezers van de ChristenUnie hebben een identiteit ontwikkeld die sinds 2010 progressiever, kosmopolitischer en groener is geworden.” Neem het vertrouwen in de politiek (CU-stemmers scoren hoger dan SGP-stemmers), klimaatpolitiek (CU-achterban is veel positiever) en immigratie (CU-achterban ook positiever). Op die vlakken verschillen de partijen „gigantisch” van elkaar, zegt Rooduijn. „De SGP is behoorlijk extreem.”
Meest opvallend: het standpunt over euthanasie. Verreweg de meeste SGP-stemmers willen dat verbieden (85 procent), voor de CU-stemmers geldt dat veel minder (32 procent). Ruim 40 procent van de CU’ers is in min of meerdere mate voorstander van euthanasie. Kortom: de CU-kiezer staat dicht bij de rest van de Nederlandse kiezer. In haar verkiezingsprogramma lijkt de CU terughoudender. De partij verzet zich tegen euthanasie bij mensen met psychiatrische aandoeningen of veel ouderdomsklachten, vindt dat artsen „nooit mogen worden gedwongen om euthanasie als normaal medisch handelen te beschouwen”, en noemt de stijging van het aantal euthanasiegevallen „zeer zorgelijk”.
In de praktijk zijn de verschillen tussen CU en SGP goed te zien. Neem Flevoland, waar deelname van de CU aan het dagelijks bestuur van de provincie tot spanning in de partij leidde, omdat ook de PVV toetrad. Een kandidaat-Statenlid trok zich terug, landelijk partijvoorzitter Ankie van Tatenhove noemde de samenwerking met de PVV „ongeloofwaardig”, omdat de partijen op fundamentele thema’s ideeën hebben die „haaks op elkaar” staan. Vanuit de SGP, die ook in Gedeputeerde Staten plaatsnam, klonk geen kritiek. De CU deed uiteindelijk toch mee.
2. BBB is niet het nieuwe CDA
„Het CDA als partij is op sterven na dood. Maar het gedachtegoed waarop de partij is gebouwd, is springlevend”, zei politicoloog Simon Otjes eerder tegen NRC. Onder meer in BBB, een partij waarin „veel elementen van het christen-democratisch gedachtegoed zijn terug te vinden. Daar zetten ze heel erg in op noaberschap, het idee dat mensen elkaar weer moeten kennen.”
Maar: BBB-kiezers zijn geen christen-democratische kiezers, laten Rooduijn en Otjes in hun onderzoek zien. Ze zijn ook niet bovenmatig religieus. En als het gaat om euthanasie, blijken ze heel anders te denken dan mensen die op christelijke partijen stemmen: een ruime meerderheid van de BBB-achterban is daar voorstander van.
Kijk je naar immigratie, klimaat, tevredenheid (met het leven) en vertrouwen in de politiek, dan lijken de BBB-kiezers heel erg op stemmers van PVV, FVD en JA21. Bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2021 stemden veel BBB’ers dan ook geen CDA, maar PVV – of ze stemden niet. Rooduijn noemt BBB een „agrarisch-populistische” partij.
„Ze zijn echt anders dan de partijen in het midden, ze zitten tegen de radicaal-rechtse hoek aan. Ze stemmen in de Tweede Kamer vaak met die partijen mee en ze zijn streng op immigratie. Je ziet het ook aan de aanwinsten die de partij binnenhaalde: Lilian Helder van de PVV, Nicki Pouw-Verweij en Derk Jan Eppink van JA21.”
Maar, zegt Rooduijn erbij, „het is nog te vroeg om te zeggen of ze echt radicaal-rechts zijn”. Hij wijst erop dat BBB „een jonge partij” is, op immigratie „iets gematigder dan de PVV en JA21”, en dat „immigratie en de nationale identiteit niet de kern van de partij zijn”.
De BBB werd bij de Provinciale Statenverkiezingen in alle provincies de grootste – en daarmee ook in de Eerste Kamer (16 zetels). Dat komt door het samenkomen van verschillende vormen van onvrede: een laag politiek vertrouwen, een gevoel van achterstelling in rurale gebieden, en onvrede over het landbouwbeleid, schrijven Rooduijn en Otjes op hun blog. Die overwinningssfeer van toen is inmiddels wel verdwenen; de BBB haalt in de peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen nu tussen de 7 en 11 zetels.
3. SP-stemmers lijken niet op linkse kiezers
„Ik luisterde net naar een podcast”, vertelt Rooduijn, „en daar werd ook weer de vraag gesteld: waarom lukt het niet om aansluiting te vinden met de andere linkse partijen die zo dichtbij de SP staan? Toen dacht ik bij mezelf: omdat ze electoraal helemaal niet dicht bij elkaar stáán.”
Het blijft een hardnekkig misverstand, dat keer op keer terugkeert. Dat komt mede doordat de partij zichzelf als links ziet. Lijsttrekker Lilian Marijnissen zei een paar jaar geleden nog dat „een grote SP een garantie is voor een links motorblok”. In Het Parool sprak ze over „wij en andere linkse partijen”. Andere partijen doen aan die beeldvorming mee. Neem GroenLinks-PvdA-lijsttrekker Frans Timmermans, die de SP in de zomer opriep zich aan te sluiten bij zijn partij. „Kijk naar de verschillen met ons”, zei hij, „die zijn miniem.”
Maar SP-kiezers zijn echt anders, zegt Rooduijn. Sociaal-economisch zijn ze weliswaar links, en ze zijn ook iets progressiever op euthanasie dan gemiddeld, maar daar houdt het wel mee op. Kijk je naar immigratie, klimaat, vertrouwen in politiek of euroscepsis, dan blijken SP’ers heel anders naar de wereld te kijken dan de achterban van GroenLinks-PvdA, Volt of D66. Ook het opleidingsniveau is bij de SP lager. SP’ers hebben het zwaarder in het leven – op thema’s als eenzaamheid, geluk, gezondheid, inkomen – en lijken daarin meer op PVV- en FVD-kiezers. Rooduijn: „De SP zit niet in de uiterste hoeken. De SP is een middenpartij.”
4. Hoe de GroenLinkser van de PvdA’er verschilt
Deze verkiezingen zijn de eerste verkiezingen waarbij GroenLinks en PvdA met een gezamenlijke lijst meedoen. In stemgedrag in de Tweede Kamer lijken de partijen enorm op elkaar: in 99 procent van de gevallen stemden ze afgelopen kabinetsperiode hetzelfde, blijkt uit de Dutch Parliamentary Behaviour Dataset van Simon Otjes en politicoloog Tom Louwerse. Ook de verkiezingsprogramma’s leken in afgelopen jaren steeds meer op elkaar. Bij de Europese verkiezingen van 2019 antwoordden beide partijen precies hetzelfde op zestig stellingen van De Stemwijzer.
De achterbannen lijken ook op elkaar. Ze denken ongeveer hetzelfde over euthanasie, zijn ongeveer even religieus en hebben een vergelijkbaar vertrouwen in politiek, media en wetenschap. Maar op een belangrijk onderwerp waar Timmermans campagne voert – klimaat – ontwaart Rooduijn verschillen. Kiezers van beide partijen zijn gemiddeld groener dan de rest van de kiezers, maar GroenLinksers zijn nóg groener dan PvdA’ers. GroenLinksers staan ook welwillender tegenover immigratie dan PvdA’ers, en ze zien zichzelf ook als linkser.
Kijkend naar demografische kenmerken, hebben GroenLinks-kiezers vaker dan andere kiezers een hbo- of wo-diploma, maar dat geldt niet voor PvdA-kiezers. GroenLinksers bezoeken ook vaker ‘hoge kunst’ (ballet, theater, opera) en wonen vaker in stedelijk gebied. GroenLinks-kiezers zijn bovendien gemiddeld jonger dan de gemiddelde kiezer in Nederland, PvdA-kiezers juist ouder.
Timmermans – een PvdA’er met een kosmopolitisch en groen profiel – zou in potentie GroenLinks- en PvdA-kiezers kunnen verbinden, denkt Rooduijn. Maar in de campagne zie je toch ook spanningen ontstaan, bijvoorbeeld toen Timmermans het jaartal 2030 als stikstof-deadline losliet. Ook was een deel van de GroenLinksers kritisch op zijn standpunt over de oorlog tussen Israël en Hamas. Timmermans had volgens leden zijn steun voor ‘apartheidsstaat Israël’ moeten rectificeren.
5. PVV- en FVD-kiezers, eenzaam en ongelukkig
Lijsttrekker Geert Wilders (PVV) doet zich deze campagne milder voor, in de hoop eindelijk te kunnen regeren nu de VVD hem niet meer expliciet uitsluit. Maar is zijn achterban ook milder geworden? En hoe verhouden zij zich tot VVD’ers?
„Het is opvallend hoe duidelijk de achterban van de PVV een radicaal-rechts electoraat is, op alle vlakken die je zou verwachten”, zegt Rooduijn. Ze willen zo min mogelijk immigratie en zijn tegen ambitieus klimaatbeleid. Ze zijn kritisch op de Europese Unie en hebben weinig vertrouwen in de politiek, media en wetenschap. Ze zijn ook lageropgeleid, eenzamer én ontevredener over hun leven. Ze kijken vaker tv dan de gemiddelde kiezer en bezoeken minder vaak theaters of musea. De PVV-kiezer is bovendien relatief vaak man.
PVV-kiezers lijken in deze eigenschappen op Forum voor Democratie-kiezers. Allebei zijn ze ook minder gezond dan gemiddeld en komen ze relatief moeilijk rond. FVD’ers zijn wel conservatiever dan PVV’ers op ethische onderwerpen, zoals euthanasie, en FVD’ers zien zichzelf ook als religieuzer dan PVV’ers. En Forum-kiezers hebben nog een stuk minder vertrouwen in wetenschap en media dan PVV’ers.
Hoe verhoudt zich dat allemaal tot de VVD-achterban? VVD’ers scoren juist goed op alle welzijnsgebieden. Ze zijn nauwelijks eenzaam, relatief gelukkig en kunnen gemakkelijk rondkomen. Rooduijn: „Ze staan daarmee precies tegenover PVV en Forum.”