N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
ZAP Sinéad O’Connor was een mega-ster, maar toen ze op tv een foto van de paus verscheurde was ze af. Een hysterisch wijf met een lelijke, kale kop. De documentaire Sinéad O’Connor – Nothing Compares plaatst haar ‘gekte’ in perspectief.
Ik geloof dat ik me er ook schuldig aan heb gemaakt. Aan een terecht furieuze vrouw wegzetten als gekkie. Het is al even geleden, maar toch. We waren in Dublin, ergens in de jaren nul, mijn vriendin had met haar gezin zo’n ouderwets herenhuis betrokken, met kieren, gaten, veel kamers en een immense hoeveelheid historie. En hoe. Sinéad O’Connor had er gewoond. Niet als kind, maar als volwassen vrouw met haar zoon, vlak voor of net nadat ze in 1990 doorbrak met haar nummer ‘Nothing Compares 2 U’ en een mega-ster werd. We bogen ons over haar kriebelige handschrift op de muur in de kelder. ‘Mijn wollen truien mogen niet in de machine.’ Konden we hier soms iets van haar latere gekte in ontwaren?
Maar hoe gek was het eigenlijk dat ze, in 1992, twee jaar na die mega-hit, in het Amerikaanse tv-programma Saturday Night Live een foto van de paus in stukken scheurde? Ze spuugde de kijkers het woord ‘kindermisbruik’ in de bek ver voor de katholieke kerk tot het Vaticaan aan toe excuses moest maken voor het grootschalige misbruik van kinderen, vrouwen, ménsen. De documentaire Sinéad O’Connor – Nothing Compares, dinsdag bij de NTR, zet met terugwerkende kracht heel wat van haar gekte in perspectief.
De documentaire begint met de wording van Sinéad O’Connor als artiest. Er verschijnen geen pratende hoofden in beeld, je hoort alleen de stemmen van wie er bij waren. Ook die van Sinéad zelf, twee octaven lager dan toen ze twintig was en binnen een halve seconde kon schakelen van fluister naar schreeuw. Vanaf haar veertiende woonde ze in een tuchthuis bij de nonnen – thuis was ze onhandelbaar. Dat kan ermee te maken hebben dat haar moeder haar „lichamelijk, verbaal, psychisch en emotioneel” mishandelde. Haar moeder, zegt ze, leed onder wat háár moeder mankeerde, de moeder van haar moeder en daar weer de moeder van. Het is de ziekte die de kerk aanrichtte in families en gezinnen in een land waar het een doodzonde was om na middernacht te dansen, en je in de hel zou branden als je vlees at op vrijdag.
„Mijn moeder was een beest”, zegt Sinéad. „En ik gebruikte mijn stem om de duivel in slaap te laten vallen.” Die stem bracht haar later op grote podia. Ze wilde helemaal geen popster worden, zegt ze, ze wilde uitbrullen wat er in haar woedde.
Een tenger meisje was ze, met ogen die nog groter leken toen ze haar haren millimeterde. Haar platenlabel had haar geadviseerd het lang te laten groeien, hakken aan, wat make-up misschien, gewoon, vrouwelijk. Mooi niet. Nu hebben we woorden voor hoe zij zich destijds presenteerde. Non-binair, genderfluïde, intersectioneel. Ze zette zich in voor de abortus-beweging, tégen de Golf-oorlog, voor Black Lives, alleen heette dat toen nog niet zo, en tegen vrouwonvriendelijkheid in de muziekindustrie. Geboren in een land waar er doden vielen om een toneelstuk was het voor haar vanzelfsprekend om een activistisch artiest te zijn.
Oplawaai
Maar die paus aan flarden, dát was vlek op vlek voor de Amerikanen. Ze had eerder geweigerd op te treden als eerst het Amerikaanse volkslied werd gespeeld. Nu was ze af. Een hysterisch wijf met een lelijke, kale kop. Getikt en gek. Ze ging in de ban en haar muziek erbij. Zie haar staan bij het concert ter ere van Bob Dylan, oktober 1992. De helft van het publiek juicht, de andere helft joelt haar net iets harder uit. Dat ze die „oplawaai van de wereld” heeft overleefd lijkt me een godswonder.
Aan het eind van de documentaire zien we een glimp van wie ze na jaren doodzwijgen is geworden. Ze zingt nog. Tot slot verscheen er een titel in beeld: De erven van Prince gaven geen toestemming het (door hem geschreven) nummer Nothing Compares 2 U te gebruiken in deze film. Dat lijkt me een gotspe.