Al lang voor hun voltooiing dreigden de vinexwijken op de mestvaalt van de architectuurgeschiedenis te belanden. Toen de eerste plukjes vinexwoningen een kwart eeuw geleden verschenen, bestempelden critici de nieuwe woonwijken waar 800.000 woningen moesten komen, tot een faliekante mislukking. De meer dan honderd wijken die in het kader van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening Extra (1991) werden gebouwd, zouden monotoon en saai worden, zo was de algemene verwachting. Sommige critici voorspelden zelfs dat de nieuwe wijken de ‘getto’s van morgen’ zouden worden, andere wisten zeker dat ze over dertig jaar werden gesloopt.
Niet een van de sombere voorspellingen is uitgekomen. Integendeel, al in 2006, een jaar na het officiële einde van de vinexperiode (1995-2005), bleek uit Vinex!, een ‘morfologische verkenning’ van het Ruimtelijk Planbureau, dat de vinexwijken de meest gevarieerde woonwijken van na 1945 waren geworden. Niettemin staan de laatste door de rijksoverheid geplande woonwijken nog altijd bekend als ‘eenvormige buitenwijken.’
Hoe onterecht dit is, laat de Helmondse vinexwijk Brandevoort goed zien. Dertig jaar geleden bepaalde het gemeentebestuur van Helmond dat de nieuw te bouwen woonwijk van ongeveer 6.000 woningen het karakter van een oud dorp moest krijgen. Ook of misschien wel juist in het digitale tijdperk dat toen net was aangebroken wonen veel Nederlanders het liefst in een oud dorp, zo was uit onderzoek naar woonwensen gebleken.
Voor het ontwerp van het vinexdorp werd Rob Krier (1938) in de arm genomen, een Luxemburgse architect met een bureau in Berlijn. Krier, postmodernist van het eerste uur, ontwierp niet een dorp, maar een compleet stadje met als centrum ‘de Veste’.
Fascistische architect
Krier was lyrisch over de vinexwijken. „Ze zijn ongekend, zo planmatig bouwt men nergens ter wereld steden”, jubelde hij in een interview in deze krant in 2002. Als traditionalistisch architect had Krier in Duitsland nauwelijks werk, vertelde hij toen ook. „Ik word er als een soort fascist beschouwd. Ambachtelijke architectuur is daar nog altijd verdacht, omdat de nazi’s daar ook voor waren. Het mooie van Nederland is dat naast hypermoderne architectuur ook plaats is voor traditionele architectuur.”
Toch stuitte Kriers neotraditionalisme dat hij op veel plekken in woonwijken en woningcomplexen in Nederland toepaste, ook onder Nederlandse architecten en critici op veel weerzin. In 2010 noemde de toenmalige voorzitter van de Bond van Nederlandse architecten Bjarne Mastenbroek ‘retro-architectuur’ zelfs de ‘best verkochte leugen van dit land’ en vergeleek hij Krier en zijn Nederlandse navolgers met populistische politici als Geert Wilders.
De morele verontwaardiging die Brandevoort oproept, komt voort uit het nog altijd heersende dogma dat architectuur en kunst ‘eigentijds’ moeten zijn. Dit is gestoeld op het geloof in de zeitgeist, een bedenksel van vroeg 19de-eeuwse Duitse filosofen die meenden dat een onzichtbare zeitgeist als een soort god de geschiedenis voortstuwt naar een bepaald einddoel. Tegenwoordig denken nog maar weinig mensen dat de geschiedenis zal eindigen met de zelfverwerkelijking van de wereldgeest (Hegel), communisme (Marx) of een neoliberale wereldorde (Fukuyama), maar het geloof in de tijdgeest is gebleven. Nog altijd rechtvaardigen critici een bepaald soort kunst of architectuur met een beroep op de tijdgeest die dit wil en dicteert. Vaak voegen ze hier aan toe dat wie de tijdgeest niet gehoorzaamt, is gedoemd tot irrelevantie.
Maar de geschiedenis heeft nu eenmaal geen doel – en dus is de tijdgeest niet meer dan een Duitse hersenschim en eigentijdsheid een nietszeggend begrip. Het is heel eenvoudig: alles wat gebeurt of wordt gemaakt, is van deze tijd – anders bestond het niet.
Of, zoals Igor Strawinsky, de componist die een eeuw geleden wegens zijn terugkeer naar het classicisme het verwijt kreeg dat hij oneigentijds was, eens opmerkte: „Er wordt wel gezegd dat men met zijn tijd mee moet gaan. Een overbodige raad: hoe kan men anders? Ook al zou ik ‘vroeger’ willen overdoen, dan nog zouden de hevigste pogingen van mijn boze verlangens vergeefs blijven.”
Invloedrijkste architect
Dat ‘vroeger’ ook in de architectuur niet kan worden overgedaan, is in Brandevoort onmiddellijk zichtbaar. Zeker, met zijn gezellige pleintjes, grachtjes en geknikte straten die niet al te breed zijn, doet de Helmondse vinexwijk denken aan de pittoreske centra van oude Nederlandse stadjes. En met hun verschillende voorgevels van baksteen en verspringende dakranden lijken de door Nederlandse architecten ontworpen huizen op de Brandevoortse stadswallen op oude grachtenpanden, terwijl ze eigenlijk rijtjeshuizen zijn met bijna identieke interieurs. Maar hoewel De Plaetse, het langgerekte centrale plein met winkels en een gietijzeren markthal, autovrij is, is de machine die de stedenbouw na 1945 drastisch heeft veranderd, niet verbannen uit het centrum van Brandevoort. De auto’s staan hoofdzakelijk geparkeerd op de binnenplaatsen van de gesloten bouwblokken, die veel groter zijn dan die in oude stadjes. Hierdoor is de auto in de straten van de Veste veel minder aanwezig dan in oudere nieuwbouwwijken.
De eigentijdsheid van Brandevoort blijkt ook uit het succes van de wijk. Niet alleen voldoet de nieuwe Helmondse vinexwijk aan het eigentijdse verlangen naar wonen in een oud stadje en zijn de huizenprijzen er hoger dan in andere Brabantse vinexwijken, ook heeft Kriers stedenbouw school gemaakt in Nederland. Op veel plekken zijn de afgelopen twintig jaar nieuwe ‘oude stadjes’ verrezen. Zoals Op Buuren, een woonwijk in de Utrechtse gemeente Stichtse Vecht die volgens de methode-Krier omstreeks 2010 werd gebouwd in de vorm van een oud dorpje aan de Vecht. Zo werd Rob Krier, die nog altijd wordt verguisd om zijn brutale ongehoorzaamheid aan de tijdgeest, in het begin van de 21ste eeuw de invloedrijkste architect in Nederland.