In het woud van Congo zingen vrouwen van het volk van de Mbendjele BaYaka vaker als ze naar voedsel zoeken met vrouwen die ze minder goed kennen. Dat effect is het sterkst als de groep voedselzoekers het grootst is. Dit blijkt uit een onderzoek van onder meer de bioloog en BaYaka-kenner Karline Janmaat (Universiteit Leiden) en de musicoloog Henkjan Honing (Universiteit van Amsterdam).
De uitkomst is bevestiging van de hypothese dat de menselijke muziekliefde kan zijn ontstaan doordat gezamenlijk muziekmaken een duidelijk signaal is dat mensen bereid zijn met elkaar samen te werken. Wie met vreemden op pad gaat zal die bereidheid sterker willen benadrukken en dus eerder gaan zingen, zo is de gedachte. Het onderzoek, waarbij het zingen door vijf BaYaka-vrouwen op voedseltochten in wisselende groepen werd geobserveerd tijdens in totaal 230 dagen, is deze maand gepubliceerd in Frontiers in Psychology.
Uitgebreide geestspelen
De BaYaka-pygmeeën zijn jagers-verzamelaarsgroepen die vaak voor een paar maanden op één plek in het bos een dorp opbouwen en daarna weer ergens anders heen gaan. De mannen gaan het liefst op dierenjacht en ze zoeken fruit hoog in de bomen en ook honing. De vrouwen zoeken meestal fruit, noten en knollen. Muziek en dans vormen een belangrijk onderdeel van hun cultuur, in uitgebreide geestspelen in het dorp maar ook tijdens voedseltochten.
Hun liederen zijn soms simpel, zoals het lied dat BaYaka vaak zingen als ze alleen in het bos zijn: een enkele noot die van timbre verandert door de afwisseling van borst- en kopstem, waardoor het lijkt alsof er meer dan één aan het zingen is. Aan de andere kant worden op de geestspelen complexe meerstemmige en polyritmische liederen gezongen. Nieuwe melodieën – bijvoorbeeld meegebracht uit andere BaYaka-groepen – worden bijzonder verwelkomd: die maken het woud gelukkig, zo wordt gezegd, „en een gelukkig bos levert meer voedsel op”.
Intens ritmegevoel
Muziek is een universeel kenmerk van menselijke culturen. Maar over de oorsprong en de mogelijke functie van die menselijke muziekliefde bestaat in de wetenschap geen algemene overeenstemming. Mede dankzij het werk van Henkjan Honing is inmiddels wel duidelijk dat bij sommige primaten en andere dieren (zoals de onder musicologen beroemde zeeleeuw Ronan) bepaalde vormen van ritmegevoel zijn te vinden. Maar alleen mensen hebben het intense ritmegevoel en het feilloze vermogen om melodieën te herkennen (ook als die op een andere toon beginnen): de twee basiselementen van muzikaliteit. En alleen mensen hebben ook zo’n enorme liefde voor muziek.
Waarom? Darwin vermoedde ooit dat muziek ontstaan was als een soort bronstroep van mannen in de strijd om aandacht van vrouwen, maar dat verklaart niet waarom muziek op zoveel momenten in het leven wordt toegepast (van strijdliederen en feestliederen tot slaapliedjes) en al helemaal niet waarom mannen dan niet muzikaler zijn dan vrouwen.
Maar de moderne theorie dat muziek zou zijn ontstaan om het groepsgevoel te versterken stuit ook op kritiek. Want volgens sommige wetenschappers is al dat dansen en zingen daarvoor een veel te energie- en tijdsintensieve investering. Ook wordt in muziek geen individuele informatie over doelstellingen en capaciteiten overgedragen, iets wat in sociale verbinding juist belangrijke kennis vormt. De theorie die Janmaat en haar voormalige student Chirag Chittar (nu Universiteit van Zürich) testten in het bos van Congo is daarom een ingenieuze variant op de social bonding-hypothese. Namelijk dat muziek niet direct de sociale verbinding stimuleert maar wel een signaal is, onderling en naar buitenstaanders, dat de muziekmakers bereid zijn om onderling samen te werken. En aan de kwaliteit en het enthousiasme van de muziek is onmiddellijk te horen hoe oprecht die bereidheid is. Dáárom is muziek zo’n belangrijk element op gezamenlijke feesten, en daarom kan muziek vaak het ijs breken in een aarzelend contact tussen vreemden.
Het vermijden van ruzie
Samenwerking en het vermijden van ruzie zijn belangrijk op de gezamenlijke zoektochten van de BaYaka-vrouwen. De samenwerking met relatief onbekenden kan nieuwe kennis van voedsellocaties en nieuwe technieken opleveren, maar er kan ook gemakkelijker ruzie ontstaan over het gebruik van de relatief schaarse ijzeren graafinstrumenten, of over de te voeren strategie en de voedselverdeling.
Dat er in groepen met relatief veel vreemden vaker wordt gezongen wordt daarom door de onderzoekers gezien als een bevestiging van de theorie dat met dat zingen de bereidheid tot samenwerking wordt getoond. „Zo geweldig dat we nu ontdekt hebben dat deze jagers-verzamelaars inderdaad muziek lijken te gebruiken om toekomstige conflicten te vermijden!”, aldus Janmaat in een persbericht van de Universiteit Leiden.
In grotere groepen zonder onbekenden of in kleinere groepen is dat zingen dan minder nodig, omdat daarin samenwerking vanzelfsprekender is en conflicten gemakkelijker kunnen worden uitgepraat. Dan levert de extra inspanning van het zingen dus te weinig op.
Wilde dieren
Een ander onderdeel van de zingen-als-signaaltheorie konden de onderzoekers overigens niet bevestigen. Het gaat dan om het signaal naar buiten de groep. De gedachte was dat in grotere groepen verder weg van het dorp méér zou worden gezongen omdat daar meer wilde dieren leven. De zang zou die dieren beter op afstand kunnen houden, als een signaal van kracht: pas op, wij zijn met velen. Maar dat verband werd niet gevonden, misschien niet omdat er door de vele stroperij in het gebied sowieso steeds mindere wilde dieren leven, opperen de onderzoekers.
En passant hebben de onderzoekers ook nog een bijdrage geleverd aan een heel andere theorie: dat muziek is ontstaan in het contact tussen ouders en kinderen. Troost- en slaapliedjes voor kinderen zijn namelijk een universeel verschijnsel en ook vaak gemakkelijk herkenbaar tussen heel verschillende culturen. Zingen zou dan onderdeel zijn van een soort oercommunicatiesysteem met jonge kinderen, dat verder bestaat uit oogcontact, de typisch sterk geïntoneerde mamma-taal en natuurlijk fysieke aanraking en aaien. Uit de observaties bij de BaYaka-vrouwen bleek tenminste dat zij vaker zongen als ze een kind meedroegen. Bij BaYaka bestaat sowieso de gewoonte om huilende kinderen ritmisch op de rug te tikken waarbij ze dan ook een van de jodelende BaYaka-kinderliedjes zingen. Eigenlijk een perfecte muzikale opleiding voor die jonge kinderen, merken de onderzoekers op.
Lees ook
In het woud zie je echt wat navigeren is