In een ruim vijfduizend jaar oud massagraf zijn zo veel ingeslagen schedels en botten met snijwonden gevonden, dat de betrokken archeologen voorzichtig concluderen dat oorlogvoering in de prehistorie weleens groter en beter georganiseerd kan zijn geweest dan tot nu werd gedacht.
Een team van vooral Spaanse archeologen en antropologen onder leiding van Teresa Fernández-Crespo (Universiteit van Valladolid) heeft hun analyse van deze botten uit San Juan ante Portam Latinam, veertig kilometer ten zuiden van het Noord-Spaanse Bilbao, vorige week gepubliceerd in Scientific Reports.
Het gaat om een massagraf uit de late steentijd, met ruim driehonderd individuen. Die late steentijd, het neolithicum, duurde in Europa van ongeveer 8.000 tot 4.500 jaar geleden. Grote koninkrijken of staten waren er niet. Uit dat neolithicum zijn ook wel andere massagraven gevonden, met duidelijk zwaar verwonde mensen, maar die graven zijn zelden groter dan dertig tot veertig individuen.
„Echt een mooie studie”, zegt archeoloog Linda Fibiger van de Universiteit van Edinburgh over de nieuwe studie. Zij is niet bij de studie betrokken, maar publiceerde begin dit jaar een grote overzichtsstudie van geweld in de late steentijd in Noordwest-Europa. Het oude idee dat het er in die vroege landbouwtijd altijd vredig aan toeging is volkomen achterhaald, aldus Fibiger. „Het concept van het vreedzame neolithicum is dood.”
En dat er toen geweld was, is ook niet zo gek, legt ze uit. Want de bevolking neemt toe, mensen wonen dichter op elkaar, en ze hebben ook meer bezittingen. „Natuurlijk geldt óók dat mensen dan juist goede relaties met hun buren willen, maar dat gaat niet altijd goed natuurlijk.”
Vervolgens is het wel heel moeilijk om in dat geweld een trend te ontdekken. Fibiger: „Er is een duidelijk onderliggend niveau van geweld, en de grotere incidenten laten zien dat er een basis wordt gelegd voor iets wat je oorlog zou kunnen noemen. Maar hoe algemeen is dat? Wat is de trend? In de veel oudere graven van Asparn/Schletz in Oostenrijk, zevenduizend jaar oud, zijn óók honderden lichamen gevonden, met véle wonden.” En, zo zegt Fibiger, het is ook helemaal niet zeker dat al deze doden in San Juan allemaal tegelijk zijn omgekomen. „Het kan ook een reeks van jaren zijn geweest, al denken de onderzoekers nu aan een periode van hooguit maanden.”
Invallen en klimaatproblemen
Geweld in de prehistorie kan rekenen op grote wetenschappelijke belangstelling. Eerder dit jaar verscheen in Nature Human Behavior een grote overzichtsstudie van het Midden-Oosten in periode van 12.000 tot 400 voor Christus, met een duidelijke conclusie dat rond 5.000 jaar geleden het geweld toenam, door een groeiende sociale ongelijkheid. Daarna nam het weer relatief snel af, niet omdat de ongelijkheid minder werd, maar omdat er stadstaten en grotere staten ontstonden die een gewapende vrede oplegden. Als daarna die staten door invallen en klimaatproblemen in de periode 1500 tot 1000 voor Christus weer uit elkaar vallen, neemt het geweld weer toe. In Europa is zo’n duidelijke trend nog niet gevonden.
Bij de opgraving in de jaren tachtig was in San Juan ante Portam Latinam al duidelijk dat een aantal botten tekenen van geweld vertoonden, maar bij de huidige heranalyse van de botten met moderne technieken werd dus een ware geweldsexplosie gevonden.
In totaal blijken 78 van de minimaal 338 aldaar begraven individuen, bijna een kwart, ernstige bot- en schedelwonden te hebben, sommige met de pijl nog in het bot en vaak met meerdere verwondingen per individu. Vrijwel alle schedelwonden waren te vinden aan de bovenkant, boven de lijn van de wenkbrauwen: een klassieke aanwijzing voor slagwonden. Niet alle wonden waren dodelijk: iets meer dan de helft van de schedelwonden toonde teken van heling. Driekwart van de verwondden was mannelijk.
Zacht weefsel
Bij 10 procent van de bij San Juan begraven individuen zijn geen tekenen van genezing van de ernstige wonden; die mensen zijn er dus vrijwel zeker aan overleden. In werkelijk zullen er ook dodelijke verwondingen aan zacht weefsel zijn geweest, die verder geen archeologische sporen achterlaten. Een vuistregel in de archeologie is dat maar één van de drie pijlen die een menselijk lichaam raken op een bot stuiten. Tweederde raakt slechts zacht weefsel, maar kan natuurlijk even goed fataal zijn. De ruim vijftig losse pijlpunten die in het massagraf zijn gevonden zijn waarschijnlijk afkomstig uit dergelijke wonden.
Het was ook een ongewone begraving, want het lijkt alsof er lijken zijn verzameld die eerst ergens anders begraven waren of hebben gelegen. Want er is een duidelijke oververtegenwoordiging van schedels en grote botten en een ondervertegenwoordiging van kleine botten, van bijvoorbeeld handen of ribbenkast. Omdat er slechts zeer weinig vraatsporen zijn gevonden is het niet waarschijnlijk dat de lichamen lang in het vrije veld hebben gelegen.