Ook in deze campagne struikel je over de verkiezingsdebatten en vechten lijsttrekkers om hun plekje in de schijnwerpers. Maar de vorm die organisatoren kiezen voor de debatten en de manieren waarop politici de degens kruisen lijken veranderd: meer inhoud en minder deelnemers.
In deze Haagse Zaken gaat het over die verandering. Je hoort van Petra de Koning, Sophia van Lil en Philip de Witt Wijnen over de strijd om zichtbaarheid en beeldvorming. Hoe invloedrijk zijn debatten eigenlijk? Hoe is de aard van het debat door de loop van de jaren veranderd? En hoe belangrijk is zichtbaarheid in de politiek?
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
Zijn grote en lange loopbaan als pianist had Alfred Brendel zelf verrast, zo stelde hij in zijn boek Music, sense and nonsense. Maar hij kon zichzelf niet bewonderen. „Dat ik een muzikale band kan ontwikkelen met publiek en concertzalen kan vullen, ondanks mijn vreemde grimassen, is voor mij niet een bron van trots, maar vooral van verbazing.” Alfred Brendel overleed dinsdag in zijn woonplaats Londen. Hij werd 94.
Met het verwarde haar, de eeuwige frons, de verstrooide oogopslag achter dikke brillenglazen leek Brendel op een antiheld uit de oude films van Jacques Tati en Charlie Chaplin, wier werk hij al vroeg leerde kennen en bewonderen. Hij was in zijn kindertijd vaak te vinden in de bioscoop in Zagreb, waarvan zijn vader eind jaren dertig directeur werd. Die fascinatie bleef zijn hele leven.
„Film en theater ademen, op hun best, iets magisch”, vond de pianist. „Goede acteurs zijn mijn broeders en zusters, en de echt groten onder hen vormen mijn voorbeelden. Een musicus moet, per slot van rekening, rollen spelen, karakters uitbeelden, zich plooien naar de wil van de componist.”
Sceptische eenling
In beschrijvingen van zijn pianospel viel vrijwel altijd het woord intellectueel, zelf kon hij niet zoveel met die typering. Hij zag zichzelf niet als een mens die zich primair liet leiden door zijn verstand. Brendel was musicus en schrijver en, ja, hij dacht ook na. In zijn ogen was een vertolking een mengsel van chaos en orde, gevoel en overpeinzing. Het ging om evenwicht: het denken verminderde de hitte van de chaos en het voelen verwarmde de kilheid van de orde.
Maar een goede interpretatie was ook gewoon een zoektocht: luisteren naar wat het stuk en het instrument hem vertelden, blijven uitproberen tot het moment dat een passage hem overtuigde. „Voor een scène in zijn film Mon Oncle speurde regisseur Jacques Tati eindeloos naar het goede geluid voor een uiteenspattend glas op de keukenvloer. Hij experimenteerde net zolang met allerlei soorten glazen en ondergronden tot hij het gevonden had.”
Misschien was het zijn eeuwige – ietwat ironische – afstandelijkheid die Brendel zijn intellectuele imago bezorgde. Hij wilde nergens bij horen. Dat bracht alleen maar ellende. Die les trok hij uit de Tweede Wereldoorlog, die samenviel met zijn puberteit. Aan het slot ervan werd hij op zijn veertiende zelfs vanuit het Oostenrijkse Graz nog naar Joegoslavië gestuurd om te helpen bij de aanleg van loopgraven.
Zijn oorlogservaringen maakten hem „een sceptische eenling”, schreef Brendel. Hij groeide al vroeg uit tot een autodidact die zich niet verbond aan richtingen, scholen of docenten. „Als kind zag ik de nazi’s, de Kroatische fascisten, de SA en SS, het gebral over Blut und Boden, de chaos van de laatste oorlogsjaren. Ik vond vervolgens menigten verdacht, gemeenschap pijnlijk en nationalisme weerzinwekkend. De enige groep met wie ik vrede heb gesloten, waren concertbezoekers, althans, zolang ze niet kuchten.”
Derde wijsvinger
Brendel werd in 1931 geboren in de versplinterde resten van het Habsburgse keizerrijk. En zijn natuurlijke biotoop werd dan ook de Midden-Europese traditie, met name de Weense klassieke componisten als Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert. In zijn boek Na het slotakkoord verontschuldigde Brendel zich bij dit beroemde viertal „voor alles wat ik hun muziek heb aangedaan”. De Weense zelfspot zat diep in hem verankerd.
Zijn voorliefde voor absurdistische en groteske humor kwam terug in zijn poëzie, die hem naar eigen zeggen werd ingefluisterd door een alter ego, die „me van mijzelf wegvoert het onbekende in”. Zijn dichtbundel Een vinger te veel vormt een weerslag daarvan. Hij schrijft over een pianist met een derde wijsvinger, een lachvorser die bewijst dat God een humorist is, een filosofische muis, een aan honingboterhammen verslaafde klavierpoëet, een ambitieuze knie, Beethoven met een snor, en een genootschap dat ‘de hoest- en klaprechten van de Keulse concertbezoekers behartigt’.
Op zijn 77ste nam Brendel afscheid als musicus. In NRC zei hij daarover: „Iemand vroeg me eens: hoe wilt u sterven? Toen antwoordde ik: op het juiste ogenblik. Dat geldt voor pianospelen ook. Ik wil niet wachten tot lichamelijk verval me het stoppen dicteert. Ik speel concerten uit vrije wil, niet onder invloed van een demonische dwang.”
Pianist Alfred Brendel in 2008 in het Concertgebouw in Amsterdam, tijdens een repetitie voor zijn laatste concert in Nederland. Foto ANP / CYNTHIA BOLL
Brendel bleef daarna nog schrijven, lezingen geven en nam nog een enkele jonge pianist onder zijn hoede. De Brit Paul Lewis was een van hen. „Het belangrijkste wat Brendel me bijbracht is dat we eerst musicus zijn en daarna pas pianist. Voor hem was de vleugel niet meer dan een gereedschap om kleur en klank te scheppen. Met die denkwijze kent het instrument geen grenzen meer, dan kun je er alles mee doen. Hij liet je geloven dat een piano kan klinken als een fagot of kan zingen als een mens, hoewel het hamers zijn die tegen snaren slaan. Hij toonde me van dichtbij hoe je die illusies creëert.”
‘Zie je dat”, vraagt Daan Zeegers, terwijl hij wijst naar wat sporen in het witte zand. Het is goed kijken voor het ongetrainde oog, maar warempel, het zijn strepen met brede sleuven die lijken op de achterkant van een pijl. En dat, heeft Zeegers eerder uitgelegd, is waar we naar op zoek zijn op Klein Bonaire. Hier is vannacht een zeeschildpad aan land gekomen om te nestelen.
Maar liggen hier ook eieren? Zeegers, veldcoördinator van Sea Turtle Conservation Bonaire, twee stagiaires en drie vrijwilligers gaan om de sporen heen staan en overleggen. Vrouwtjesschildpadden volgen een vast patroon van aan land komen. Ze lopen het strand op, graven een kuil om eitjes in te leggen, bedekken die en keren terug naar zee. De groep twijfelt. „Het spoor gaat een hoek om en er zijn meerdere kuilen gemaakt”, zegt Zeegers. „Soms vindt een schildpad geen goede plek. Dit patroon kan betekenen dat ze niet van haar eitjes is afgekomen.”
Sea Turtle Conservation Bonaire (STCB) is een non-profitorganisatie die zich sinds 1991 inzet voor de bescherming van zeeschildpadden op Bonaire en Klein Bonaire, het onbewoonde eilandje voor de westkust. De organisatie doet onderzoek naar de populatie, komt te hulp bij gestrande of gewonde dieren, geeft voorlichting op scholen en monitort de nesten op stranden tijdens het nestseizoen, dat loopt van mei tot december.
In die periode lopen vrijwilligers elke ochtend de stranden af, op zoek naar verse sporen en nieuwe nesten. Gemiddeld vinden ze per seizoen zo’n honderd nesten op het eiland. Bij elk nest zoeken ze naar de bovenste eieren, na het uitkomen worden de eieren geteld en wordt de locatie vastgelegd via triangulatie: met linten op meerdere plekken markeert STCB de plek zonder exact aan te geven waar het nest zich bevindt, om stroperij te voorkomen.
Na vijftig tot zestig dagen komen de eieren uit. De jonge schildpadjes graven zich een weg naar boven en kruipen, meestal ’s nachts, richting zee. STCB houdt bij hoeveel eieren zijn uitgekomen, helpt achterblijvers indien nodig naar zee en verzamelt zo waardevolle data over de staat van de populatie.
Zeeschildpadden staan wereldwijd onder druk, zegt onderzoeker en oceanenexpert Nathalie Houtman, verbonden aan het Wereld Natuur Fonds. Zes van de zeven soorten worden met uitsterven bedreigd. Drie daarvan, de groene zeeschildpad, de dikkopschildpad en de karetschildpad, komen voor op Bonaire en andere delen van het Caribisch gebied. De grootste bedreiging is grootschalige visserij, waarbij schildpadden als bijvangst verstrikt raken in netten. Ook worden ze nog altijd gestroopt in landen waar weinig of geen regelgeving is. Hun schild, vlees en eieren zijn daar nog gewild.
Daarnaast verdwijnen natuurlijke leefgebieden in rap tempo door toerisme, (illegale) kustbebouwing en (licht)vervuiling. Schildpadden eten plastic, raken verstrikt in afval of kunnen door menselijke activiteit hun nesten niet meer veilig aanleggen.
Als het te warm wordt, komen de schildpadden misvormd ter wereld of gaan ze dood
Klimaatverandering verergert dit alles. De stijgende zeespiegel bedreigt broedstranden, net als de toenemende intensiteit van tropische stormen. Bovendien, zo blijkt uit onderzoek, bepaalt de temperatuur van een nest het geslacht van de jongen: warmer zand, van 31 graden, levert vooral vrouwtjes op, een kouder nest van 26 graden vooral mannetjes. Bij 29 graden is de geslachtsverdeling gelijk. Door opwarming ontstaan verstoorde verhoudingen in de populatie, op sommige plekken loopt het percentage vrouwtjes op tot boven de 90 procent. Als het te warm wordt, komen de schildpadden misvormd ter wereld of gaan ze dood.
Wereldwijd zetten organisaties zich in voor bescherming van zeeschildpadden, vertelt Houtman, die zelf maandenlang onderzoek deed naar schildpadden op Bonaire. Zo zijn er zogeheten hatcheries in het Caribisch gebied, maar ook in delen van Azië, zoals Maleisië en de Koraaldriehoek – veilige broedplekken waar eieren gecontroleerd kunnen uitkomen.
„Deze hatcheries of broedplaatsen zijn plekken waar eieren worden gemonitord”, zegt Houtman. „Als de eieren in gevaar zijn, bijvoorbeeld door overstroming of verstoring door tropische stormen, worden ze opnieuw begraven in een veilige omgeving of een hoger gelegen gebied.” Het doel is altijd zo veel mogelijk jongen veilig naar zee te helpen, met zo min mogelijk menselijke tussenkomst.
Foto’s Flavio Maestroni
Ook op internationaal niveau wordt actie ondernomen. De afgelopen week vond in Nice de VN-Oceanenconferentie plaats. Het resultaat daarvan is voor veel milieuorganisaties en wetenschappers teleurstellend. Te weinig landen zetten hun handtekening onder een verdrag om de bescherming van internationale wateren officieel te bekrachtigen, ook Nederland niet. Ook komen er geen EU-eisen voor schildpadvriendelijke tropische garnalenvisserij.
Wel zijn afspraken gemaakt voor het beschermen van koraal en andere belangrijke leefgebieden van zeeschildpadden. En de zogeheten ‘blauwe corridors’ – veilige migratieroutes – gaan behalve voor walvissen ook voor zeeschildpadden gelden. Op deze routes wordt nauwgezet gekeken naar het gedrag van zeeschildpadden en hun voedsel- en voortplantingsgebieden. Op meer dan vierduizend broedplaatsen in 147 landen wordt dna-materiaal verzameld.
Zeeschildpadden spelen een belangrijke rol in mariene ecosystemen. Groene schildpadden houden het zeegras kort, wat bijdraagt aan de gezondheid van de zeebodem en erosie voorkomt. Karetschildpadden eten sponzen, waardoor koraal ruimte krijgt om te groeien. Dikkopschildpadden en lederschildpadden reguleren de kwallenpopulatie, die anders grote hoeveelheden viseieren en larven kunnen opeten.
Waar neststranden worden beschermd en menselijke verstoring beperkt blijft, zie je snel resultaat. „Op het Griekse eiland Zakynthos heeft bescherming van de neststranden en bijvoorbeeld het uitdoen van nachtverlichting geleid tot recordaantallen nesten van dikkopschildpadden. Pasgeboren schildpadjes oriënteren zich op het maanlicht dat weerkaatst op zee – door kunstlicht kunnen ze gedesoriënteerd raken, met fatale gevolgen”, zegt Houtman.
Na een korte zoekactie en wat graven in het zand besluit Zeegers dat de groep verder kan. „Geen nest hier”, zegt hij. Twintig meter verderop houdt hij weer halt. Een nieuw spoor, met een duidelijk ander patroon. Vlak voor een kleine zandbedding houdt het spoor op. „Hier gaan we graven”, zegt Zeegers. „Dit vrouwtje is niet naar zee gesprongen natuurlijk, grote kans dat ze hieronder haar eieren heeft gelegd.”
Ons uitgangspunt is: laat de schildpadden en de eieren zoveel mogelijk met rust
Gehurkt graven vier mensen zorgvuldig met hun handen in het zand. Tien centimeter, twintig, dertig. Als een van de vrijwilligers op het eerste eitje stuit, gaat er gejuich op. Op 36 centimeter diepte liggen de eerste eitjes, zo groot als pingpongballen. Ze zijn van een karetschildpad, een van de drie soorten die voorkomen op Bonaire. De andere zijn de onechte karetschildpad, of dikkopschildpad, en de groene schildpad.
Na een korte inspectie besluit Zeegers dat dit nest beter verplaatst kan worden. Het ligt te dicht bij de kustlijn, met grote kans dat hoog water het nest bereikt en de schildpadden geen kans op overleven hebben. Zorgvuldig, met handschoenen aan, graaft Zeegers alle eitjes uit. Ze mogen niet gedraaid worden; schildpadembryo’s hechten binnen een dag aan de eierschaal en bij te veel beweging kunnen ze daarvan loskomen.
Foto Flavio Maestroni
Het zand tussen de eitjes schept hij mee in de emmer, om zoveel mogelijk bacteriën van de moeder mee te nemen. In een zelf gegraven kuil even verderop worden de 158 eitjes teruggeplaatst, even diep als in het oude nest. „Ons uitgangspunt is: laat de schildpadden en de eieren zoveel mogelijk met rust”, zegt Zeegers. „Maar in sommige gevallen is het beter om wel in te grijpen, om de kans op overleven te vergroten.”
Nesten bevatten gemiddeld tussen de honderd en tweehonderd eitjes. Een vrouwtje nest vier tot zes keer per seizoen. Dat lijkt veel, maar slechts een heel klein percentage van de eieren groeit uit tot een volwassen schildpad, schattingen variëren tussen één op de duizend en één op de tienduizend. „Voor het voortbestaan van de soort is dat voldoende”, zegt Zeegers.
Op Bonaire gaat het goed met de zeeschildpad. De populatie lijkt, voor zover STCB er zicht op heeft, op peil. „Geweldig natuurlijk”, zegt Zeegers, „maar Bonaire is ook maar een stipje op de wereldkaart. Hier kunnen we goed monitoren, maar wat er met ze gebeurt als ze de hoek om zwemmen? Geen idee.”
„Ik heb geen telefoon, ik heb een Nokia”, zegt Julie (11). Ze baalt ervan, want eigenlijk telt dat ding in haar ogen niet. Je kunt er alleen mee bellen. „Als ik opgehaald moet worden.” De meiden aan haar tafel in groep 7/8 van openbare basisschool De Speelwagen in Wognum maken medelijdende geluiden.
Zij hebben allemaal wél een smartphone, alleen twee jongens nog niet. Wat ze ermee doen en welke apps erop staan, verschilt sterk. Appen mogen ze allemaal. Instagram, SnapChat en TikTok soms nog niet. Een vader wil graag met zijn 11-jarige dochter meekijken. „Dat probeerde hij vanochtend ook. Zo irritant.”
Julie krijgt op de middelbare school een smartphone, maar nu nog even niet. Dat sluit aan bij de richtlijn die het demissionaire kabinet deze dinsdag presenteerde. Die is: geef je kind vóór groep 8 geen telefoon. Begin vanaf de brugklas voorzichtig met wat chat-apps, zoals WhatsApp en Signal. En probeer ze van mogelijk verslavende sociale media af te houden tot na hun vijftiende. Na de zomer start het ministerie van Binnenlandse Zaken een publiekscampagne om de richtlijnen onder de aandacht te brengen.
Papieren werkelijkheid
„Vijftien!?” De klas vindt die leeftijdsgrens absurd. Dave (12) zou hem veel lager leggen. „Tot ongeveer vijf alleen YouTube Kids en vanaf twaalf gewoon alles.” Hij heeft ook een tijdje YouTube Kids gehad, maar dat vond hij helemaal niks. Zelfs Enzo Knol „kon daar niet mee”. Dat is ook de ervaring van Jason (13) naast hem, die het liefst filmpjes over gamen kijkt en wedstrijden Fortnite speelt. Hij heeft op TikTok gezegd dat hij 18 is om „alles te kunnen zien en liken. Anders kun je geblokkeerd worden”.
De kinderen zijn wel opgelucht dat er geen wettelijk verbod op socials komt. Anders was een groot deel van de klas al strafbaar, denken ze. Het kabinet kiest daar nadrukkelijk niet voor. Het is niet haalbaar en er is geen draagvlak voor, zegt demissionair staatssecretaris Vincent Karremans (Jeugd, Preventie en Sport, VVD) tijdens de presentatie in Den Haag. „Een verbod is een papieren werkelijkheid. Dat is totaal niet te handhaven. Ik kan moeilijk aan elke keukentafel gaan kijken.”
Het kabinet kiest voor ontmoedigen, de Europese Commissie streng laten handhaven zodat online platformen minder verslavend worden, en voor het helpen van ouders. Want die voelen zich machteloos door de combinatie van verslavende algoritmen en sociale druk. De individuele opvoeder heeft steun ‘van boven’ nodig om opgewassen te zijn tegen de techreuzen, blijkt uit een aanzwellende roep om minimumleeftijden en smartphoneverboden.
De politiek geeft gehoor aan die behoefte aan duidelijkheid. De adviezen – geen telefoon tot aan groep 8, en tot 15 jaar geen socials – zijn losjes gebaseerd op een richtlijn die is geschreven in samenwerking met een brede waaier aan wetenschappers en na consultatie van maatschappelijke organisaties uit de gezondheids- en verslavingszorg. In die richtlijn, tegelijk met het kabinetsadvies gepubliceerd, staan die leeftijdsindicaties verwarrend genoeg níét, omdat er geen wetenschappelijke consensus over is. De betrokken wetenschappers konden zich wel vinden in 13 jaar als minimumleeftijd voor sociale media. Dat is ook de leeftijdsgrens in de gebruikersvoorwaarden van de meeste (Amerikaanse) online platformen. Die ze in de praktijk slecht handhaven.
Strenge ouder
Ina Koning schreef mee aan de richtlijn. Ze doet aan de Vrije Universiteit onder meer onderzoek naar problematisch gebruik van digitale media. „Met de richtlijn stellen we een norm”, legt ze telefonisch uit. Hij moet ouders en opvoeders handvatten geven om het gesprek over het gebruik van sociale media aan te gaan, met elkaar en met hun kinderen. „Het effect kan zijn dat meer ouders denken: wacht even, ik hoef dat niet per se toe te laten. Die zet je in hun kracht om te doen wat het beste is voor hun kind. Dat is ontzettend belangrijk voor ouders. Ze willen ook niet de enige strenge ouder zijn. Samen lukt dat veel beter.”
In de richtlijn staat ook dat ouders zelf het goede voorbeeld moeten geven. En dat ze met hun kinderen mee moeten kijken en praten over wat ze doen. Tot en met dertien jaar is dat in de regel nog te doen, vanaf hun vijftiende niet. En dat het belangrijk is dat kinderen ook andere dingen doen dan op een scherm kijken. Als ze ook veel buitenspelen en sporten, is er minder reden tot zorg.
Een verbod of wettelijk vastgelegde minimumleeftijd lost niets op, denkt ook Koning. „Dat staat veel te ver van de werkelijkheid af. Het maakt ook dat kinderen dingen stiekem gaan doen en het gesprek met ouders niet aangaan. Je wilt dat je kind naar je toe durft te komen als ze schadelijke content tegenkomen. Een verbod draagt niet bij aan gezond mediagebruik.”
Waar de wetenschappers benadrukken dat het om maatwerk gaat en dat ieder kind verschilt, komt er vanuit politiek en maatschappij vooral een roep om duidelijkheid. Welke leeftijd is verantwoord? Welke apps mogen wel, en welke niet?
Telt WhatsApp dan ook als ‘social’, wil de klas in Wognum weten. Dat zouden ze absurd vinden. „Dan kun je zelfs je oma niet meer bellen.”
Ja, het telt als social, maar de ene social is de andere niet. WhatsApp, Signal en andere apps die vooralsnog vooral bedoeld zijn om te communiceren met mensen die je al kent, zitten in de categorie sociale media die vanaf 13 jaar best zouden moeten kunnen. Ze worden in het advies overigens niet met merknaam genoemd.
Te vaag en te groot
En dat is heel verstandig, zegt Wouter van den Bos van de Universiteit van Amsterdam. Hij is universitair hoofddocent ontwikkelingspsychologie en gespecialiseerd in adolescentie. „Sociale media is een te vaag en te groot begrip om echt handvatten te geven voor beleid.” Als de ene app verboden wordt, komt er snel een andere voor in de plaats. „Als je WhatsApp bijvoorbeeld als enige uitzondert, zul je zien dat WhatsApp verandert en dingen gaat toevoegen waar markt voor is.”
Bij het opstellen van richtlijnen en beleid is het vooral zaak specifiek te zijn over wat we wel en niet willen, betoogt Van den Bos: „We willen bijvoorbeeld niet dat kinderen onder een bepaalde leeftijd contact hebben met vreemden. En geen endless scrolls [waarbij het volgende filmpje automatisch begint].” Dat zijn zaken die grotendeels via Europese wetgeving en handhaving daarvan moeten worden afgedwongen.
Lees ook
Lees ook: Sociale media verbieden lost niets op, zegt hoogleraar. ‘Kijk wat het probleem is en los dát op’
Zo’n benadering laat ook ruimte voor de positieve kanten van sociale media. Die dreigen nu onder te sneeuwen, valt Van den Bos op. Er is maatschappelijke paniek over de verslavende werking van sommige platformen, maar die is vooralsnog vooral gebaseerd op anekdotische ervaringen en niet op wetenschappelijke kennis. „Data over hoe goed of slecht sociale media zijn, zijn er nog niet echt.” Hij hoopt daar de komende vijf jaar aan bij te dragen met een onderzoek waarin hij vooral kijkt naar het feitelijke gedrag op socials, niet alleen naar schermtijd.
„Een heel ruime meerderheid van de jongeren geeft aan dat sociale media voor hen meer voor- dan nadelen hebben”, benadrukt hij. Dat komt in de eerste plaats doordat het een manier is om verbinding te hebben met andere kinderen. Ze chatten vooral veel met elkaar. En soms komen ze via socials in contact met mensen die op ze lijken en bij wie ze zich beter voelen passen dan bij de mensen in hun klas of dorp.
Druk ervaren
Een beetje ontspannen door even wat leuke filmpjes te kijken is ook niet per se verkeerd. „We zien dat jongeren onder druk staan. Ze ervaren vooral druk om het goed te doen vanuit school, ouders, de maatschappij.” Socials spelen daarin een rol, maar niet de hoofdrol.
Een belangrijke positieve kant aan sociale media is dat ze interactief zijn en dat gebruikers dus ook zelf dingen maken en hun mening geven. „Het is creatiever en actiever. Televisieshows zijn veel passiever.” Van den Bos neemt YouTube als voorbeeld. Dat kan verslavend zijn, maar kan ook gebruikt worden voor wiskundebijles en andere nuttige tutorials.
De jongens van basisschool De Speelwagen gebruiken YouTube vooral om naar gamers te kijken. Dante (11) is een beetje ontstemd over de bemoeienis van politici. Dit is slecht voor de band met ouders, voorspelt hij, als die alleen maar alles afpakken. „Nu willen ze ons dus ook van socials. Wat moet ik dan doen als niemand wil spelen?”