Met zeebenen van de overtocht per veerboot loop ik door het Londense treinstation Euston. Daar, op spoor 15, wacht een formidabele trein. Een elektrische locomotief met een geel front en grote misthoorns staat luid brommend warm te draaien. Erachter zestien donkergroene rijtuigen, met op de deuren een logo van een gestileerd wit hert. Deze trein straalt stijl en klasse uit.
Als ik instap wordt het er alleen maar beter op. Een tweepersoonsbed in een nachttrein, dat zie je zelden – of eigenlijk heb ik het zelfs nog nooit gezien. De Caledonian Sleeper heeft het, maar die super-de-luxe coupés zijn schaars en steevast weken van tevoren uitverkocht – ondanks de prijs van 400 euro voor een enkele reis.
Mijn Club Room van tweeënhalve vierkante meter is ook niet mis: een eenpersoonsbed opgemaakt met knisperende witte lakens, voldoende bergruimte, stopcontacten en dimbare verlichting, maar ook handdoeken en badspulletjes, want achter een deurtje schuilt mijn eigen minibadkamer met wc en douche. Dit is een hotelkamer op wielen, piepklein maar helemaal compleet.
Lees ook
Gewoon met de trein naar Lissabon
Tegen middernacht blaast de conducteur op zijn fluit. Nog voordat de trein de Londense buitenwijken verlaat, ben ik al in dromenland.
Ooit reden er tientallen slaaptreinen over de Britse eilanden, nu resteren er nog twee. De Caledonian Sleeper is de oudste, sedert 1873, van Londen naar Schotland en vice versa. Feitelijk is het niet één trein, maar zijn het er twee, die kort na elkaar vertrekken naar vijf verschillende bestemmingen. De Highlander wordt ’s ochtends in Schotland gesplitst in aparte delen voor Aberdeen, Inverness en Fort William, maar wegens werkzaamheden rijdt die vandaag niet. Mijn trein, de Lowlander, rijdt wél, en wel naar Glasgow en Edinburgh. Vanmiddag vertrok ik uit Hoek van Holland, morgen ontwaak ik in de Schotse Laaglanden.
Full Scottish breakfast
Douchen in een piepklein badkamertje in een rijdende trein blijkt een balanceeract. Of het nou aan het rollend materieel, het spoor of de combinatie van beide ligt, de trein kraakt, piept, wiebelt en schokt nogal, wat ook van invloed was op mijn nachtrust. Sowieso ben ik te vroeg wakker, een uur voor zonsopgang, want weldra arriveren we te Glasgow. Dat is het nadeel van deze trein: met vertrek tegen middernacht en aankomst rond zevenen is de reistijd te kort om voor het slapengaan nog even te kunnen ontspannen en na het wakker worden rustig te douchen en ontbijten.
Voor mijn Club-coupé betaalde ik 275 euro. Had ik overdag gereisd, dan was ik voor een extra hotelovernachting in Londen en een los treinticket ongeveer hetzelfde kwijt geweest. Het bij de prijs inbegrepen ochtendmaal verzacht de pijn: naar keuze een bescheiden ontbijtje op bed of een full Scottish breakfast in de Club Car. Terwijl de zon opkomt boven Schotland komt er een feestmaal op tafel van roerei met spek, worstjes, hash brown, gegrilde tomaat en champignons, plus toast, jus en koffie. ‘Hold the haggis’ had ik gezegd, waarop de Schotse kelner beleefd knikte, al was het waarschijnlijk een belediging.
Vijftig tinten groen
In Glasgow wacht mijn trein naar de Schotse Hooglanden. Van een rollend vijfsterrenhotel stap ik over op een aftands dieselboemeltje. Het contrast is groot, maar er is een pluspunt: uitzicht. Vannacht was het donker, dat is logisch in een nachttrein, nu blik ik door vieze ramen op de lelijke buitenwijken van de grootste stad van Schotland.
Maar dat wordt snel beter; we passeren een rivierbedding vol scheepswrakken, het op een vulkanische plug balancerende kasteel van Dumbarton, en kleine dorpjes aan grote blauwe lochs. ‘Rough night?’ vraagt een medepassagier die me ziet gapen. ‘Caledonian Sleeper’, antwoord ik. De man knikt begripvol.
De rivier verdwijnt in de verte, het spoor leidt omhoog en het dieseltreintje spuugt zwarte rookwolken uit. De bergen worden hoger en de dorpen schaarser. Het stationnetje van Ardlui ligt in een landschap van vijftig tinten groen – de bergen lijken hier bekleed met een golvend biljartlaken.
De spoorlijn bereikt het hoogstgelegen treinstation van het Verenigd Koninkrijk, Corrour, op 408 meter, dat alleen per trein bereikbaar is. Hier stappen veel mensen uit die gekleed zijn op een serieuze wandeling. Zon, wolken en regen wisselen elkaar af en geregeld is het zonnig en regenachtig tegelijk – typisch Schots weertje, met her en der een regenboog.
Door het wilde westen
De spoorlijn door deze dunbevolkte uithoek werd niet aangelegd voor passagiers, maar voor het vervoer van vis van de Schotse havens naar het achterland. De West Highland Line bestaat feitelijk uit drie spoorlijnen met drie eindbestemmingen. Vanuit Glasgow loopt de lijn sinds 1894 naar Crianlarich, waar het spoor splitst om westwaarts verder te lopen naar het havenstadje Oban, en noordwaarts naar Fort William. Daarvandaan werd in 1901 een verlenging geopend naar mijn bestemming, het havenstadje Mallaig. De spoorlijn van Glasgow naar Mallaig is 264 kilometer lang, waar ik zonder tussenstops vijfenhalf uur over zou doen.
De eerste etappe vanuit Glasgow is een opwarmertje; na Fort William slingert het treintje dwars door het wilde westen van Schotland, door glooiende heidevelden met kolossale zwerfkeien, langs kronkelende rivieren, klaterende bergbeekjes en grandioze meren, door de smalle Monessie-kloof met loodrecht oprijzende bergwanden, langs afgelegen gehuchten van een paar huizen, kerken met vierkante torens met kantelen en vissershaventjes met plezierbootjes.
Schotland telt zo’n dertigduizend lochs, waarvan ik er tijdens deze treinreis pakweg de helft zie, het ene nog mooier, blauwer en groter dan het andere. Opeens heb ik het: de West Highland Line is de mooiste spoorlijn ter wereld.