Ik was zestien, zij was iets jonger. We speelden bij een jeugdtheatergezelschap in een voorstelling waarmee we langs provincietheaters trokken. We werden geen vriendinnen. Ze had een harde stem, twee staartjes en vermoeide ogen. In Brielle bezochten we na de voorstelling met de hele groep een schuimparty. Iedereen stond wat bleu aan de rand van het geweld, maar zij liet zich direct voorover in de natte klets vallen. Even later zagen we haar zoenen met iemand van wie gefluisterd werd dat hij de eigenaar van de discotheek was. Hij had zwartgeverfd haar, dikke worstenvingers en een bril met rookglazen. Wij, de omstanders, gonsden van afschuw. Ze voegde zich na een poosje weer bij ons, opgefokt en zonder iemand aan te kijken.
Ze verdween snel daarna uit mijn leven. Ik wist lang niet wie ze geworden was, tot ik haar tegenkwam op Instagram. Ze heeft haar naam veranderd. Haar ogen blijken beter bij haar leeftijd te passen. Ze heeft zich met eenzelfde soort overgave als ze toen bezat voorover in de tantrawereld gestort. Ze komt met anderen samen in tempels, die vaak gewoon bij iemand thuis zijn, maar dan met allerlei gekleurde doeken overal. Ze praat heel veel, tegen ons. Iedere keer dat het praten begint, zucht ze eerst even, heel diep en met geluid. Ze zegt vaak hetzelfde. Over het goddelijke vrouwelijke, over de wedergeboorte. Ze is heel erg gelukkig, zegt ze steeds. Heel erg gelukkig. Maar dan weer moet ze huilen, hard en lang, terwijl ze me strak aankijkt. Genezen is niet makkelijk, zegt ze. Dit is het echte leven en geen Instagram, zegt ze. Dit is de pijn. De dag daarna is alles weer goed. Ze maakt een altaar met stenen en schelpen. Ze vertelt ons dat ze op een bijzondere paddestoelenreis gaat. De dag daarna zegt ze dat de trip haar opengebroken heeft, dat ze er nu eindelijk is, dat ze nu weet dat ze er mag zijn. Ze danst. Het dansen hoeft niet mooi te zijn, zegt ze. Als je maar beweegt. Weer een dag later zegt ze dat de stad haar benauwt. Ze haat het hier, ze moet weg, ze wil in de bossen leven. Tot ze ’s avonds naar een restaurant aan de gracht gaat, waar ze ervaart hoe gelukkig ze is met het bestaan dat ze voor zichzelf heeft uitgebikt. Alles is goed en alles is mooi. De volgende dag is ze offline. De dag daarna ook. Pas na drie dagen komt ze weer online, zacht en open, zegt ze zelf, ze moest een transformatie door, het was verschrikkelijk, ze moest er keihard voor werken, maar nu heeft ze eindelijk een portaal bereikt waar ze haar hele leven al op wacht. Ze omarmt het meisje in zichzelf, zegt ze. Eindelijk kan ze haar troosten.
Ik denk aan die avond, lang geleden en zie haar als bevroren staan, in hel licht, zwevende vlokjes om haar heen, een schaduw die zich over haar heen buigt, ze keert zich af, een hand knijpt in haar dijvlees.
De jaren 00 waren onnoemelijk wreed voor meisjes. En daarom waren de meisjes vaak wreed voor elkaar en voor zichzelf.
Ze lacht naar me en ademt nog eens luidruchtig in. Ze heeft zichzelf gered, niet één keer, maar iedere dag opnieuw, een eindeloze hoeveelheid reddingen en iedere keer opnieuw komt alles toch nog goed.