Vragen stellen voor beginners

De meeste mensen maken deel uit van verschillende clubjes. Gezinnen en families zijn als zodanig aan te merken. Net als buurtgenoten, (oud-)studiegenoten en collega’s die met elkaar bevriend raken.

De clubjes vormen zich min of meer vanzelf. De eerste jaren zijn meestal het leukst. Dan zijn er nieuwe ervaringen om te delen, en oude verhalen om voor de eerste keer te vertellen.

Maar op een dag kan het contact sleets worden. Eén oorzaak daarvoor valt meestal niet aan te wijzen. Eén sociaal-technisch probleem wreekt zich dan vaak wel: er zijn nogal veel mensen die eigenlijk nóóit vragen stellen. Dat maakt hen tot moeizaam gezelschap.

Hier volgt een gewetensvraag. Wat ben je zelf? Ben je een zender, of een ontvanger? Ben je een prater, of een luisteraar? Ben je introvert, of extravert?

Het zijn vragen die niet met goed of fout te beantwoorden zijn. Ruwweg geldt wel: een balans tussen beide polen helpt om een beetje goed gezelschap te zijn, om de ‘gulden middenweg’ te bewandelen – een term van de Griekse wijsgeer Aristoteles, die daarover rake dingen heeft geschreven.

Dit overwegende denk ik aan clubjes waarnaar ik in restaurants weleens met een schuin oog kijk. Als ze aan tafel gaan, zie je ze een houterig stoelendansje maken. Wie gaat bij wie zitten? Iedereen heeft zo z’n voor- en afkeuren. En je weet: als je in de buurt van juist die ene terechtkomt, wordt het een stroperige avond.

Waar gaat het mis? Je zit naast een zender. Die zie je in elke groep. Aanvankelijk zwijgen ze. Ze gaan zelfs in gezelschap hun smartphone zitten aanvegen. Dat oogt nogal sneu en zelfs gênant. Dus stelt iemand een openingsvraag. ‘Hoe gaat het op je werk…?’ Ah, daar heb je ’m! Hij neemt het woord, en staat het niet meer af. Je krijgt een monoloog zonder komma’s en punten. En algauw is het relaas dusdanig gedetailleerd dat je alle zuurstof uit je hoofd voelt wegtrekken. Je denkt: met elke volgende vraag die ik nu zou stellen, geef ik ’m een opkontje voor nóg een riedel van een minuut of twintig.

Hoe dit op te lossen? Zie hier zeven tips om vragen te stellen – als basale sociale vaardigheid in alledaagse conversatie.

1. Stel geen algemene vragen.

Zoals: ‘Hoe was je vakantie?’, of: ‘Hoe gaat het met je kinderen?’ Je ziet je gesprekspartner dan drie seconden vertwijfeld nadenken. ‘Tja, waar zal ik eens beginnen?’ Meestal begint het antwoord dan met stoplappen. ‘Ja, was leuk.’ Of: ‘Goed.’

Zo kan het ook: ‘Je was op vakantie, toch?’ (Gesloten vraag, antwoord ‘ja’; of ‘nee’, dan ander onderwerp.) ‘Waar heb je het lekkerst gegeten?’ Algauw wordt dat een leuker gesprek dan dat je eerst moet aanhoren dat de reis de eerste dag naar een hotelletje net voorbij Dyon ging, dat er de volgende dag een urenlange file stond bij Lyon en dat het toch best ver rijden was naar de Côte d’Azur. Enzovoorts.

2. Stel vragen over wat je eerder van iemand hoorde.

Dit wekt vertrouwen en getuigt van wezenlijke interesse. Formuleer je vragen een beetje kleurrijk. Dit vergroot de kans dat de antwoorden niet flets blijven. ‘Zeg, je vertelde de vorige keer dat je hond tot bloedens toe met andere honden vecht. Heeft hij er de laatste tijd nog één de strot af gebeten?’ Zoiets.

3. Zie antwoorden niet als opmaat voor jouw eigen verhalen.

Dit kan vooral de makke zijn van een oude tante. Je hebt haar al jarenlang niet gezien. Je geweten zegt: het wordt weer eens tijd voor een bezoekje. Zij zegt: ‘Wat ben ik blij dat je er bent!’ Ze vraagt: ‘Hoe ben je gekomen, met de auto of met de trein?’ Je zegt: ‘Met de trein. Was prima te doen, klein beetje vertraging.’ En tante weet genoeg: ‘Nou, de schoonzoon van mijn buurvrouw gaat elke dag met de trein naar z’n werk, en die mist altijd de overstap in Kampen; moet-ie een half uur wachten.’

Je denkt, en je zegt: ‘O.’ Stilte. Maar weet je echt zeker dat je zelf niet als die oude tante bent?

4. Luister goed naar bijzinnen.

Waar het hart van vol is, loopt de mond niet altijd van over. Vaak geven mensen nogal slalommend antwoord. Ze vertellen iets, waarbij ze het achterste van hun tong niet willen laten zien. Intussen zit het hun hoog, dus floept er wel eens een zinnetje tussendoor. ‘Ik was daar-of-daar alleen, dat was een beetje jammer; maar ik heb er enorm van genoten …’ Hoezo ‘alleen’? Relatiestress? Vereenzaming? Fijne thema’s voor een écht gesprek!

5. Vraag dóór.

Vooral in gesprek met iemand die zelf geen vlotte prater is, kun je de onderwerpen maar beter niet al te snel erdoorheen te jagen. Vaak is zo’n gesprekspartner ook nog eens van de feitelijke soort. Je hoort de losse feiten. En toen, en toen, en toen … Druk dan ook eens een andere knop in. Die van de emotie. ‘Hoe voelde dat voor jou?’ Of: ‘Waarom is dit voor jou zo’n groot probleem?’

6. Ga de meta-communicatie niet uit de weg.

Moeilijk woord. Het betekent: praten over het praten. Als je echt vindt dat een gesprek stroef verloopt, durf ook daarover dan eens vragen te stellen. Dat heet een dialoog. Een goeie vraag is dan bijvoorbeeld: ‘Heb jij soms ook een vraag voor mij?’ Nogal een stevig signaal. Maar heus, het is het proberen waard.

7. Durf in je eigen ziel te kijken.

Vooral de terugweg van een diner of borrel is een goed moment daarvoor. Was je goed gezelschap? Toonde je belangstelling voor je medemens? Was je soms weer de stille Willie, of had je het hoogste woord?