De onderschatte rijkdom van het jaar 1000

De archeoloog Annemarieke Willemsen springt op van haar stoel en loopt naar de muur van haar werkkamer vol boekenkasten. Daar is nog net plaats voor een grote kaart van Nederland met de archeologische vindplaatsen van tussen 900 en 1100. Een volstrekt ten onrechte vergeten periode in de Nederlandse geschiedenis, vindt Willemsen. Ze is conservator Middeleeuwen van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden en zojuist heeft ze met haar team een schitterende tentoonstelling over precies dat onderwerp voltooid. Drie jaar heeft ze er aan gewerkt, en nu vraagt de argeloze journalist tegenover haar zich hardop af hoeveel kloosters er toen eigenlijk in Nederland waren, tientallen misschien wel? Hijzelf kent eigenlijk alleen het klooster van Egmond.

„Tientallen kloosters? Honderden!”, zegt Willemsen verontwaardigd, en met haar rechterhand gebaart ze over het Maasgebied, daar staan de meeste. „Ze staan er niet eens allemaal op, anders werd de kaart te vol.” Daarna gebaart ze over het kustgebied. Ja, in Holland zijn er inderdaad maar een paar, vooral Egmond eigenlijk.

Willemsen kan het niet vaak genoeg zeggen. Ook voor deze tijd kijken de meeste historici en archeologen altijd maar naar Holland. Terwijl de grote geschiedenis van deze eeuwen rond het jaar 1000 zich elders afspeelt: in het Maasgebied bijvoorbeeld, en in het machtige graafschap Hamaland, in het IJsselgebied. Willemsen: „Van Hamaland heeft óók nooit iemand gehoord. En wie kent het klooster van Thorn? Dat is een abdij die door alle Duitse keizers wordt begunstigd. En het blijft een door adellijke dames geleide abdij tot in de 18de eeuw! In dat Maasgebied zit in deze tijd de machtsconcentratie en de luxe, net als in het noorden van Friesland. Dáár vind je de sieraden waarmee je in deze tijd in heel Europa voor de dag kunt komen. De Duitse keizer Otto II en zijn Byzantijnse vrouw Theophanu kwamen graag in Nijmegen, hun zoon Otto III is in die buurt geboren. Wie weet dat? Onze traditionele geschiedschrijving is zó Hollando-centrisch!”

De archeologische kaart aan de muur is een resultaat van een grote inventarisatie die Willemsen en haar team maakten van álle archeologische en historische bronnen over de tiende en de elfde eeuw. „Dat was nog nooit gedaan. En vrijwel alle experts aan de universiteiten zeiden van te voren: ja er is eigenlijk niks, zou je niet de twaalfde eeuw erbij doen? En wat vonden we? Wel 56 geschreven bronnen over Nederland in deze tijd! En 600 handschriften uit Nederland, waarvan 200 compleet! En overal resten van nederzettingen. Het stratenplan van de binnenstad van Groningen is gewoon elfde-eeuws hoor. Details waren wel bekend, maar niemand had dat overzicht.”

Waarom wordt die periode rond het jaar 1000 zo onderschat in Nederland?

Willemsen: „De Middeleeuwen zijn al een periode die niet veel wordt gekozen. En wie het kiest verdiept zich meestal in de vroege of de late Middeleeuwen, maar dit ligt er precies tussen in. Er wordt ook vaak verkeerd gedateerd, te vroeg of juist te laat. Bijvoorbeeld de grootschalige aardewerkproductie uit het Maasgebied, uit Brunssum-Schinveld, dat moest wel twaalfde-eeuws zijn. Nee hoor, gewoon elfde eeuw, blijkt uit onderzoek van Maurice Janssen.”

Je kan dus wel zeggen dat er hier toen een nieuwe tijd begon. In 900 is nog 70 procent van het grondgebied wildernis, maar in 1100 is dat maar 30 procent.

„Een nieuwe tijd? Is dat zo?”

Dat zijn toch heel grote veranderingen?

„Veranderingen horen juist bij hoe de geschiedenis loopt! Ik zou nooit zeggen dat een nieuwe tijd is begonnen, want al het oude is nooit weg. Daar wordt juist altijd op voortgebouwd. Er is nooit een tabula rasa, een nieuw begin. In Nederland denken we dat wel vaak, dat er van die harde overgangen zijn. Het algemene beeld in Nederland is dat het bij de Romeinen heel goed was, na de val van dat rijk staat alles weer op nul, in de Middeleeuwen is het bijna letterlijk aanmodderen. Daarna heb je de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en dan is alles weer in één keer helemaal goed. Ook omdat die Nederlandse Republiek gereformeerd was, gelden hier de Middeleeuwen vaak als totaal dom en katholiek. Velen denken ook dat de kerk het toen verbood om wetenschap te bedrijven. Nou, in het jaar 1000 was er de paus Sylvester II, die was een van de beste wiskundigen van zijn tijd.

Onze traditionele geschiedschrijving is zó Hollando-centrisch!Annemarieke Willemsen Archeoloog

„Het grappige is natuurlijk dat sommigen in de tiende eeuw het jaar 1000 wél als een overgangsmoment zagen. Maar omdat toen dus niet het einde der tijden aanbrak was het natuurlijk ook wel een tegenvallend moment. Niet iedereen dacht dat natuurlijk, maar je ziet wel dat keizer Otto III bijzondere dingen gaat doen in dat jaar 1000. Bijvoorbeeld het graf van Karel de Grote openen, die werd echt als een heilige beschouwd. En Otto laat ook vlak voor 1000 enorme boeken over de apocalyps maken.”

Ik begrijp ook dat dit de laatste periode is dat er nog fibula’s gebruikt worden in Nederland, van die grote kledingspelden. Dat is toch ook een overgang?

„Tja, die fibula’s zijn een traditie van 2.000 jaar, en die eindigt hier. Is dat een harde overgang? Je kan ook zeggen dat de spelden toen kleiner werden.

„Maar oké. De tiende en elfde eeuw vormden wél een periode van heel grote veranderingen. Er is grote bevolkingsgroei, er komt een ander landbouwsysteem met de keerploeg en het drieslagstelsel. En er zijn al die ontginningen van de wildernis. Daarmee verdwijnen bijvoorbeeld ook de grote wilde dieren van ons grondgebied, de eland, de beer. Er worden overal stenen kerken en burchten gebouwd.

„Wat wij nu typisch Nederlands vinden, is toen ontstaan: vlak land met afwateringssloten en een kerktoren aan de horizon. De kans dat die kerk in de elfde eeuw is gesticht, is echt heel groot. Maar ook de eerste zeedijken in Zeeland en in Friesland: allemaal deze tijd. En de taal die wij spreken is een opvolger van het oud-Nederlands dat toen dominant is geworden.

Foto’s: Rijksmuseum van Oudheden, Schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek, Rijksmuseum, Universiteitsbibliotheek Leiden, Hessisches Landesmuseum

„We vinden in die tijd ook rijke materiële cultuur op heel veel plekken. Overal vind je goede spullen: sieraden maar ook vaatwerk en goede pannen. Uit de burcht van Rode, Sint-Oedenrode, stamt uit deze tijd bijvoorbeeld een mooie edelsteen in een gouden vatting. En bij het kasteel van Helmond zijn de oudste schaakstukken van Nederland gevonden. En als je schaakstukken hebt, heb je gelijk een hele cultuur. Op de tentoonstelling tonen we een stuk van een houten bed. Dat is echt een keurig bed geweest, en daarvan moeten er duizenden zijn geweest. Mensen sliepen niet op een strozak op de vloer in de modder. Als iets in de Middeleeuwen speelt, wordt er meestal direct een filter overheen gehaald, waardoor alles grauw en bruin wordt en iedereen ineens in dunne hemdjes op blote voeten loopt. Terwijl de huizen echt wel schoongemaakt werden en de mensen leefden in een kakofonie van kleuren en geuren.

„En er komt in die elfde eeuw ook heel veel Arabische kennis onze streken binnen. In de tentoonstelling hebben we bijvoorbeeld een prachtig astrolabium, een instrument voor astronomische waarnemingen.”

Op de tentoonstelling ligt toch een Arábisch instrument? Niet een uit Holland of het Maasgebied?

„Nee, dat hebben we niet, maar we hebben uit de kloosters van Nederland en België wél de traktaten over hoe je met zo’n astrolabium moet omgaan. Er worden in deze periode in Nederland ook al Arabische cijfers gebruikt.

En dat terwijl Nederland in deze tijd dus altijd als een zompig moeras wordt gezien.

„Daar klopt dus niks van. En trouwens ook extreem vanuit Holland bekeken, waar inderdaad veel moerassen waren, die overigens vanaf deze tijd werden drooggelegd. Kenners van deze tijd, historici van naam, zeiden me vooraf: we hebben geen Nederlandse oorkondes uit deze tijd voor Nederland. Nee, niet uit Holland. Nou, uit Thorn hebben we er drie. Maar ja, dat is Limburg. Nu is de blik van heel Nederland op het westen gericht. Toen was dat heel anders. De graven van Holland moesten het toen gewoon afleggen tegen de machtige bisschoppen van Utrecht. Maar in een recent geschiedenisboek over deze tijd worden die bisschoppen dan als vijandig en wraakzuchtig getypeerd. Omdat het allemaal vanuit Holland bekeken wordt.”

De rest van Nederland is dus veel belangrijker in deze tijd. Dus, eh, Utrecht en..?

„Zutphen met een palts [een koninklijke verblijfplaats], Deventer met een palts, Nijmegen waar de keizers Otto II en Otto III heel graag komen in deze tijd. Die hele concentratie van kloosters langs de Maas, tot aan de enorme basilieken in Maastricht. Allemaal stenen gebouwen. Die paltsen zijn versterkte paleizen van de keizer of de bisschop, je kan ze ook luxekastelen noemen. Allemaal plekken die the place to be zijn rond het jaar 1000.

„Ook in Holland gebeurt van alles hoor. We hebben de opgraving van het dorp Rotta, aan de Maas in Rotterdam. Helemaal van voor 1050. En daar vind je dezelfde sleutels als in Zutphen, er was duidelijk contact. Sleutels dus, om een huis of een kist op slot te draaien.”

Sleutels! Dus dat dorpje Rotta was echt een georganiseerd dorp, geen verzameling hutjes van armetierige vissers?

„Nee natuurlijk niet. Dat waren vrij grote huizen. Tot 25, 30 meter lang, met bijgebouwen, en goede stevige waterputten. Houten huizen, met leem dichtgesmeerd. Die leem wordt met het vuur van binnen altijd mooi gebakken, prima huizen.”

Een goed leven dus, zelfs in Holland!

„Ja, hèhè. Gisteren vroeg mij nog iemand: die mensen hadden het toen toch heel zwaar? Nee. In de skeletten uit deze tijd is niets te vinden dat erop wijst dat ze gebrek hadden. Ja, ze eten minder suiker dan wij, dat kun je aan hun tanden zien. Maar dat is alleen een zwaar leven als je erg van chocolade houdt. Hun lengte was ook prima. Maar dan lees ik nog altijd in de schoolboeken over deze tijd dat er zoveel zelfvoorzienende hoeven waren. Hoezo zelfvoorzienende hoeven? Waarom? Vijf kilometer verderop staat al weer een andere groep huizen. Daar kan je dan prima handel mee drijven.

Foto’s: Rijksmuseum van Oudheden, Schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek, Rijksmuseum, Universiteitsbibliotheek Leiden, Hessisches Landesmuseum

„En als je al die geldvondsten ziet, het is gewoon een volledige markteconomie. Overal ontmoetten mensen elkaar, overal hielden ze markten. Op het strand van Domburg, en ook op Schouwen, dus aan twee kanten van de Schelde, is uit deze tijd veel klein metaal van paardenbeslag gevonden, daar moeten jarenlang markten zijn gehouden, anders vind je niet zoveel. Zo vaak verlies je geen stijgbeugel. Dat waren waarschijnlijk mensen te paard die gingen handelen met mensen die met schepen van overzee komen. Overal in Nederland werd ook tol geheven op passerende handelsgoederen. Het was een prima georganiseerde samenleving.”

Die ontginningen waren toch ook vaak grote georganiseerde acties.

„Ja, vanuit kloosters, stadjes en kastelen aangestuurd. Daar werden vaak grote groepen mensen voor verplaatst. Die kregen op de ontginningen ook heel precies gedefinieerde rechten en plichten. Mensen beginnen ook altijd over de horigheid, dat zou een soort slavernij zijn. Maar dat is niet zo.

„Het land is vaak in bezit van een kasteel, een klooster of een stad. Als je dan op dat land werkt en woont moet je een deel van je oogst als belasting afstaan. En in ruil daarvoor word je beschermd. Want je kunt wel leuk je land bebouwen, maar als elke langslopende struikrover je berooft is dat niet fijn. En als jouw oogst mislukt of als er iets gigantisch misgaat, bijvoorbeeld een overstroming, dan moet je heer voor je zorgen. Dáárom zijn er bij burchten voorraadschuren. Daarom zijn er ook bij kloosters weer voorraadschuren. Daarom hebben die kloosters ook tuinen met geneeskrachtige planten, ze doen aan hospitaalzorg.

„Nu, in onze tijd, vinden wij allemaal: je wilt vrij zijn! Maar ik denk dat ze in de Middeleeuwen niet vrij wilden zijn. Want dat betekent: vogelvrij. Ik denk dat het prima is om in een afspraak te leven waar je gewoon een huis bewoont, het land bebouwt en een deel van je opbrengst afstaat in ruil voor bescherming. Het is bijna een ouderwetse arbeidsongeschiktheidsverzekering. Je krijgt er iets voor terug.”

Ik denk dat ze in de Middeleeuwen niet vrij wilden zijn

Maar horigheid wordt vaak beschreven als gebondenheid aan de grond, alsof je met een ketting aan de klei vast zit.

„Nee, aan de grond gebonden betekent dat als mijn land in handen van een ander komt, dat ik voor die ander ga werken. Zoals nu een buslijnconcessie ook met personeel en al overgaat naar een andere firma.”

Maar als je dan als horige boer denkt: ik wil weg… kon dat dan of niet?

„Ja, je kunt altijd weg. Maar dan verlies je ook die bescherming natuurlijk. Want dan hoor je nergens bij. Dus als je een reis of een pelgrimage wil ondernemen dan kan je maar beter toestemming proberen te krijgen.”

Dat is een heel andere manier van denken dan vanuit ons moderne verlichtingsdenken.

„Ja, maar goed, verlichtingsdenken is natuurlijk een echte nieuwkomer in de geschiedenis. Vrijheid ten koste van alles, ik denk dat nog steeds heel veel mensen op de wereld dat niet zouden verkiezen. Je moet er gewoon van uitgaan dat mensen in die tijd net zo zijn als wij. Hun omgeving is misschien wel iets anders, Maar hun leven is voor een groot deel hetzelfde. Je moet eten, je moet slapen, je hebt kinderen, daar moet je voor zorgen. Je bent afhankelijk van je omgeving, je maakt vrienden, je smeedt banden, je zit met je familie waar je niet altijd voor gekozen hebt. En je hebt iemand die de baas is. Dat hebben wij ook. Voor deze tentoonstelling heb ik gewerkt met iemand die gepromoveerd is op deze tijd. En die zei: ik heb er tijdens mijn promotie vijf jaar over gedaan om te ontdekken dat ze niet dommer waren dan wij.”

Foto’s: Rijksmuseum van Oudheden, Schatkamer van de Sint-Servaasbasiliek, Rijksmuseum, Universiteitsbibliotheek Leiden, Hessisches Landesmuseum

Maar hoe was toen de kwaliteit van het bestuur? Want er wordt vaak wel een soort machtsmisbruik verondersteld.

„Hoe zie je dat voor je? Je zou machtsmisbruik kunnen afleiden uit het uitputten van je bevolking of het uitputten van je land. Maar dát hebben ze niet gedaan. Dat zie je trouwens wel een beetje bij de Karolingische keizers. In die eerdere tijd zie je in de bronnen ook dat er grote groepen armen zijn. In deze tijd komen we dat nauwelijks tegen.”

Er waren dus ook veel contacten binnen Nederland en ook daarbuiten?

„Ja, Nederland was niet onbelangrijk in Europa. Het was de kust van het grote Heilige Roomse Rijk. Door de rivieren vormde Nederland toen ook een soort eenheid met het Duitse Rijnland. Er is hier ook een gunstig gemiddeld klimaat. Sommige Duitse keizers komen juist hierheen als ze zich niet lekker voelen, dan is het prettig hier. Anderen hebben hier een favoriet paleis.

„Koenraad II (1024-1039) was bijvoorbeeld graag in Utrecht, die heeft zich daar ook laten begraven. En voor keizer Otto II (967-983) en keizerin Theophanu (972-991) is het duidelijk Nijmegen. Hun zoon, Otto III, die bij Groesbeek is geboren, is in Duitsland een heel bekende historische figuur, maar hier totaal niet. Theophanu was als regentes voor haar zoon ook lange tijd alleenheerseres. Ze was een prinses uit Constantinopel, die stierf in Nijmegen. En zij heeft ook vrijwel zeker de verering van Sint Nicolaas naar deze streken meegenomen. Die was in het oostelijke Middellandse Zeegebied al populair, maar hier nog niet.”

In die zin was het dus wel echt een nieuwe tijd?

„Ja, oké dan, een nieuwe tijd: toen begon hier het tijdperk van Sinterklaas.”

Het jaar 1000, Nederland in het midden van de Middeleeuwen. Tentoonstelling in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden (rmo.nl), t/m 17 maart.