Doordat je iets menselijks herkent in komische wildedierenfoto’s bevordert dat de empathie met dieren, aldus de oprichters. En empathie is een belangrijke voorwaarde voor dierenbescherming, denken ze. Want daardoor zie je dieren eerder als medebewoners van onze planeet. En daardoor heb je volgens de fotowedstrijdoprichters meer begrip voor wat dieren bedreigt en wat nodig is om ze beschermen.
De Comedy Wildlife Photography-wedstrijd is dus de luchthartige variant van ernstiger natuurfotowedstrijden zoals de Wildlife Photographer of the Year waarvan op dit moment in Londen een expositie is.
Lees ook Wildlife Photography of the Year 2023
Voor de Comedy Wildlife Photography Awards kan iedereen jaarlijks foto’s insturen. Een jury van onder meer fotografen kiest de beste. Ook het publiek kan online een favoriete foto kiezen. Op 23 november worden de winnaars bekend gemaakt. De Comedy Wildlife Photography-organisatie verkoopt onder meer kalenders en boeken. Tien procent van de opbrengst gaat naar een natuurbehoudsorganisatie, dit jaar de Whitley Fund for Nature (WFN), een Britse liefdadigheidsinstantie die lokale natuurbeschermers op het zuidelijk halfrond steunt.
Voor Judith Belinfante, in 1943 in de onderduik geboren, was de maat definitief vol. De Israëlische gijzelaars zijn anderhalf jaar later nog steeds niet allemaal vrij en dan die aanval op het Palestijnse hulpkonvooi, vorige maand. Op húlpverleners, dat kon gewoon niet. En natuurlijk, ook die waren al vaker slachtoffer geworden, net als vele andere onschuldige burgers. „Maar het gelíég eromheen.”
‘Joden zeggen nee’ is de boodschap van een petitie waarvan zij – auteur, oud-PvdA-Kamerlid en oud-directeur van het Joods Historisch Museum – met zeven anderen initiatiefnemer is. Onder hen zijn ook socioloog Abram de Swaan en schrijfster Chaja Polak. Ze roepen de Israëlische regering van Benjamin Netanyahu op zo snel mogelijk een einde te maken aan de oorlog en te stoppen met het „vernietigen van de leefomgeving van de Palestijnen”. De petitie is al ruim duizend keer ondertekend, onder anderen door prominente Joodse Nederlanders als oud-vicepremier Lodewijk Asscher en cabaretier Micha Wertheim.
Komt deze petitie voort uit een gevoel van onmacht?
„Ik denk ten dele zeker. Wij buiten Israël hebben geen enkele invloed op de Israëlische regering. Het is een akelig gevoel dat je niets kunt doen, terwijl wat je ziet gebeuren vreselijk is. We hebben vaak gedacht: zullen we of zullen we niet? Het móést nu.”
Maar waarom nu pas?
„Dit vragen veel mensen natuurlijk: waarom heeft het zo lang geduurd? Daaraan ligt een aantal dingen ten grondslag. Ik kom uit de sfeer van de Holocaust, een sfeer van zwijgen, van weten dat er van alles is gebeurd, maar het er niet over hebben. Toen ik er vervolgens achter kwam wat er allemaal heeft plaatsgevonden, was dat afschrikwekkend. Het maakte bang, je kreeg het gevoel dat zoiets nóóit meer mocht gebeuren.
„In die sfeer is het moeilijk om Israël af te vallen, een land dat werd opgericht als plek wáár zoiets nooit meer zou mogen gebeuren. Israël was na de Joodse genocide een tegenwicht, een positieve invloed. De betekenis van Israël als tegenhanger van angst en vernietiging maakt dat je lang loyaal blijft.”
En nu voelt u zich dan niet meer loyaal?
„Nee, ik denk dat het juist loyaal is om een moreel standpunt in te nemen.”
Hoe zag uw persoonlijke ontwikkeling in de kwestie eruit?
„Wat bij mij een rol speelde, en dat heeft tijd nodig gehad, is de discussie over de genocidevraag. Heel lang kon je het met de beste wil volgens alle definities niet zo noemen. Ik dacht: in die politieke discussie ga ik gewoon niet mee. Maar als je dan ziet hoe het net zich zo verschrikkelijk sluit, dat er voor mensen in Gaza zó geen uitweg is. Het is niet meer toelaatbaar.”
De petitie is al gestuurd aan de premier, aan de Kamer, aan de Europese Commissie en Europese Raad. Wat is het vervolg, wat is het doel?
„Het is een oproep, we moeten er niet al te veel verwachtingen van hebben. We leveren met de petitie een instrument aan, daarom is die ook vertaald in het Engels, voor andere organisaties in Europa om zich erbij aan te sluiten. We kennen iemand in het Europees parlement voor de sociaal-democraten, die ons had verzekerd: als jullie die petitie maken, dan ga ik er met collega’s over praten. Wat er dan vervolgens uit komt, hebben we niet in de hand. En je hoopt dat het in Israël wat teweegbrengt, mijn Israëlische vrienden zijn er in ieder geval blij mee.”
Op z’n minst doet het iets aan uw gevoel van onmacht
„Dit is inderdaad een van de weinige dingen die je daaraan kunt doen. Ik vind het een hele stap om het aan te durven en ben blij dat mensen het oppikken. Het gaat mij om de toekomst. Die is voor mij, op mijn leeftijd, klein, maar ik wil dat de toekomst voor de jongere generaties deugt. Ik wil dat Israël weer een plek kan worden die weer positief kan worden, niet de angstige en akelige plek die het nu is – dat is voor jongeren van wezenlijk belang.”
Op sociale media brandde eind december een felle discussie los in de Caribische gemeenschap. Aanleiding was een essay op dossierkoninkrijksrelaties.nl van de Arubaanse Leilani Werleman, student aan de Haagse Hogeschool, over de beslissing van Aruba om Papiaments vanaf dit schooljaar tot belangrijkste instructietaal te maken in het basisonderwijs. Werleman stelde dat de keuze voor Papiaments cultureel begrijpelijk is, maar de maatschappelijke kansen van Caribische jongeren belemmert, omdat hun kennis van het Nederlands afneemt. „Ondanks dat ik vanaf mijn vijfde jaar Nederlandse les kreeg, had ik al grote moeite met het Nederlandstalige eindexamen”, schreef Werleman.
Ze is niet de enige. Uit onderzoek uit 2022 blijkt dat slechts 22 procent van de Caribische hbo-studenten in Nederland het diploma binnen de gestelde tijd haalt. Bij studenten met een niet-westerse migratieachtergrond is dit 36 procent, en bij studenten met een Nederlandse of westerse achtergrond 52 procent.
Omdat Caribische studenten het Nederlands vaak onvoldoende beheersen, hebben ze studieproblemen en raken ze in een sociaal isolement. Werleman beschrijft het verhaal van Sontje Wijman, die als 18-jarige Curaçaoënaar naar Rotterdam komt om elektrotechniek te studeren en ontdekt dat hij het Nederlands nauwelijks begrijpt. „Na school ging ik naar huis, ik voelde me eenzaam, de tranen liepen over mijn wangen”, vertelde hij vorig najaar aan Caribisch Netwerk.
Te weinig leesmateriaal
Al decennia woedt er een talendebat op de ABC-eilanden. Papiaments is voor veel van de 280.000 inwoners de moedertaal, maar op school doen zij veelal in het Nederlands examen. In 2002 werd, na een lange taalstrijd, Papiaments de belangrijkste instructietaal in de eerste schooljaren op Curaçao en Bonaire. Het pleidooi van Werleman om meer Nederlands te doceren, wordt door sommigen gezien als ‘koloniaal’.
Vanwege de ophef over het essay organiseerde het Genootschap Nederland – Aruba afgelopen week op de Haagse Hogeschool een debat onder de titel ‘Taal: brug of barrière?’ Keynote-spreker op de meeting, die door ruim 250 mensen werd gevolgd, was onderwijsadviseur Juana Kibbelaar, die al langere tijd de noodklok luidt over het onderwijs op de ABC-eilanden.
De centrale stelling van Kibbelaar is dat het Papiaments, als kleinschalige taal, slechts over een fractie van de leesbronnen en leermaterialen beschikt vergeleken met grotere talen als Spaans, Engels en Nederlands. „Deze talen beschikken over een enorme hoeveelheid boeken, lesmethodes en online materiaal. In het Papiaments is hiervan slechts 1 procent beschikbaar. Als het Nederlands, of een andere grote taal, bij jong en oud gebrekkig is, hebben ze geen vrije toegang tot bronnen van informatie. Zo kweek je afhankelijke burgers.”
Kibbelaar, die op Curaçao opgroeide, heeft zelf ondervonden dat haar standpunt over de instructietalen gevoelig ligt. „Ik kaart dit al jaren aan in publicaties en debatten. Je wordt soms geframed: alsof ik tegen Papiaments op school ben. Dat is niet zo. Papiaments moet een gelijke waardering krijgen, want alle talen zijn gelijkwaardig. Maar vanwege de schaalgrootte kan Papiaments kinderen nu niet dezelfde onderwijsmogelijkheden bieden als grote talen.”
Grote verschillen
Binnen het Koninkrijk loopt het aantal uren taalcontact in het Nederlands nu zorgwekkend scheef, zegt ze. Een kleuter uit een Papiamentstalig gezin in Amsterdam krijgt op school zes uur Nederlands per dag. Bij de meeste kleuters op Curaçao en Bonaire, en sinds dit schooljaar ook Aruba, is dat nu één uur per dag of minder. Ter vergelijking: bij kleine talen in Europees Nederland, zoals Fries en Limburgs, staat Nederlands leren op nummer één. Op een handjevol scholen op de ABC-eilanden wordt wel meer Nederlands gegeven, zegt Kibbelaar. „Ouders op Curaçao die het kunnen betalen, doen hun kinderen op bijles – wat weer tot ongelijkheid leidt.”
Het gevolg van de taalkeuzes in het onderwijs is dat ook het Nederlands van leerkrachten op Curaçao en Bonaire nu niet altijd op niveau is, ziet Kibbelaar. „Formeel krijgen kinderen in hogere groepen Nederlandstalig onderwijs, maar in de les wordt er veel Papiaments gesproken. De docenten schuiven het probleem door naar de hogere klassen en het voortgezet onderwijs. Zo leren kinderen geen Nederlands. Als ze tien zijn, begrijpen ze boeken voor hun leeftijdsgroep niet. Bij het eindexamen in het Nederlands leren ze de stof vooral uit het hoofd, of ze worden mild beoordeeld.”
In januari verscheen een alarmerend rapport van de onderwijsinspectie op Curaçao. De onderwijskwaliteit ligt al jaren onder de norm. Er wordt per dag 1,5 uur te weinig lesgegeven en door vergrijzing dreigt een tekort aan docenten. Daarnaast is de laatste twintig jaar het percentage kinderen dat naar arbeidsgericht onderwijs gaat verdubbeld. Het algemene opleidingsniveau daalt en de werkloosheid onder jongeren stijgt.
‘Verloren generatie’
Kibbelaar spreekt van een ‘verloren generatie’ en stelt dat het hoog tijd is voor grondige onderwijsvernieuwing op de ABC-eilanden. „De situatie is urgent. Het onderwijsrendement is in alle vakken laag, waardoor kinderen niet goed worden voorbereid op de arbeidsmarkt. Ook als ze op Curaçao blijven en bijvoorbeeld willen werken bij de overheid, moeten ze goed Nederlands kunnen: de taal van het openbaar bestuur en rechtspraak. Wat doet dit met een maatschappij als het onderwijs ieder jaar onvoldoende opbrengt, en burgers zichzelf onvoldoende kunnen informeren. Met de huidige onderwijsinrichting wordt onze Papiamentstalige rijksgenoten dit recht ontnomen.”
Wat beleidsmakers volgens haar moeten inzien, is dat het probleem niet gaat over taal, maar een achterstand in kennis. „Je doet Caribische kinderen niet tekort als je hen vanaf jonge leeftijd naast Papiaments ook een grote taal leert. Integendeel: ze kunnen zo meer kennis vergaren en in het Papiaments hierover spreken en schrijven.”
Waar student Werleman online werd aangevallen, kreeg Kibbelaar tijdens het debat vooral bijval. „Je moedertaal is een drager van identiteit, maar kennis is een mensenrecht – en grote talen bieden een voorsprong”, zei panellid Kathleen Ferrier, voormalig CDA-kamerlid en voorzitter van de Nederlandse Unesco Commissie. Zij stelde dat „beide talen naast elkaar kunnen functioneren” en pleitte voor een debat hierover op Koninkrijksniveau.
Voor de Turkse president Tayyip Erdogan kwam eind vorig jaar in Syrië een lang gekoesterde droom uit. Het bewind van Bashar al-Assad bezweek en een verzetsgroep onder leiding van Ahmed al-Sharaa, die al jaren door Turkije werd gesteund, greep de macht in Damascus.
Na de smadelijke aftocht van Assads bondgenoten Rusland en Iran zou Turkije de nieuwe dominante speler in Syrië worden, leek het. De ruim 3,5 miljoen Syrische vluchtelingen in Turkije zouden kunnen terugkeren en de autonome Syrische Koerden in het noordoosten, die tot ergernis van Ankara nauwe banden hebben met de Turkse Koerden, zouden worden ingetoomd.
Zelfs president Trump sprak deze week in het Witte Huis, nog wel in aanwezigheid van Erdogans rivaal Benjamin Netanyahu, openlijk zijn bewondering uit voor de Turkse president. Die is volgens hem „erg slim”. In een telefoontje had Trump hem onlangs gezegd: „Gefeliciteerd. Je hebt gedaan wat niemand in tweeduizend jaar heeft klaargespeeld. Je hebt Syrië overgenomen.”
Deze vrijdag bezocht Al-Sharaa Erdogan al voor de tweede keer. Maar veel concreets leverde dat niet op. Beide leiders hebben ondervonden dat hun nauwe banden elders in de regio op verzet stuiten. Vooral bij Israël, dat het nieuwe Syrische bewind afschildert als een jihadistisch gevaar, en daarom veelvuldig bombardementen uitvoert in Syrië. Behoedzaamheid is daarom troef in Ankara en Damascus.
Zorgvuldig opgebouwd
De Turken hadden hun invloed op Al-Sharaa zorgvuldig opgebouwd. „Al sinds 2015 treden de Turken, vooral minister van Buitenlandse Zaken Hakan Fidan, op als een soort mentor voor Al-Sharaa en zijn groep”, zegt Ezgi Basaran, een Turkije-expert verbonden aan de universiteit van Oxford. „Toen Al-Sharaa in 2019 de leiding bemachtigde over een autonoom gebied in Idlib, in het noordwesten, hielpen de Turken hem economisch maar ook met militaire inlichtingen en op ander vlak.”
Daarnaast versterkte Turkije zijn positie in noord-Syrië door een grenszone te bezetten en het Syrische Nationale Leger (SNA), een militie die tegen de Syrische Koerden vocht, te steunen. Toen Al-Sharaa en diens HTS-groep – vermoedelijk ook tot Ankara’s verrassing – Damascus innamen, waren de Turken er direct bij om Al-Sharaa opnieuw met raad en daad terzijde te staan.
Westerse pakken
„Zelfs de westerse pakken waarin Al-Sharaa plotseling in het openbaar verscheen, waren afkomstig van chique zaken in Istanbul”, zegt Basaran telefonisch. Fidan en de chef van de Turkse inlichtingendienst werden als eerste buitenlandse functionarissen ontvangen in Damascus.
Maar de Turken willen volgens Basaran voorkomen dat het Al-Sharaa vergaat als de eveneens door Turkije gesteunde Egyptische president Mohammed Morsi en het Tunesische bewind van Ennahda na de zogeheten Arabische Lente. Die regimes, die met hun gematigd fundamentalistische uitleg van de islam dicht bij het gedachtengoed van Erdogans eigen AKP-partij stonden, stuitten op fel verzet van Saoedi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten. Daardoor waren ze hun macht weer snel kwijt.
„De AKP heeft sindsdien een soort gereedschapskist ontwikkeld om zulke regimes te ondersteunen”, zegt Basaran. „Erdogan wil de wereld laten zien dat een gematigd fundamentalistische partij wel degelijk het land kan besturen.” De steun van de lokale bevolking moet gewonnen worden door afval op tijd af te halen en stroom en water te leveren. Maar zo’n bewind moet er ook voor zorgen dat het landen als Saoedi-Arabië en de Emiraten niet tegen zich krijgt.
Fidan, een vertrouweling van Erdogan, doet er zelf ook alles aan om Saoedi-Arabië en de Emiraten te behagen. Ook Turks eigenbelang speelt daarbij mee. Turkse bedrijven hopen op een hoofdrol bij de wederopbouw van Syrië, maar zonder financiële steun van de Golfstaten gaat dat niet. Zolang de sancties van de VS en anderen van kracht blijven, blijft de wederopbouw hoe dan ook een illusie.
Defensieverdrag
Toch verloopt het Turkse charme-offensief in de regio minder soepel dan gehoopt. Al sinds de machtsovername aast het Turkse leger op militaire bases in Syrië, een belangrijk instrument tegen de Koerden. Maar een defensieverdrag met Syrië is nog altijd niet getekend.
Als regeringsleider toont Al-Sharaa zich een minder gewillig instrument in hun handen dan voorheen. „Het maakt verschil dat hij nu aan het hoofd staat van een staat en niet van een groep”, meent Malik al-Abdeh, een Syrië-analist, die vanuit het Verenigd Koninkrijk de nieuwsbrief ‘Syriaintransition’ publiceert.
„Ik vermoed dat Al-Sharaa dat defensieverdrag liever op de lange baan schuift”, zegt Al-Abdeh, „Daarmee zou hij de Golfstaten en ook Israël tegen zich in het harnas jagen. Op het moment bekommert hij zich meer om zijn vijanden dan zijn vrienden en Israël is voor hem nu de gevaarlijkste vijand.”
Afgezien van bombardementen op militaire doelen heeft Israëls leger een groter deel van de Hoogvlakte van Golan bezet. In februari eiste Netanyahu bovendien de demilitarisatie van Zuid-Syrië. Israël wil niet dat Turkije Iran opvolgt als steunpilaar van het Syrische regime. „Onze relatie met Turkije is verslechterd”, bevestigde Netanyahu deze week, „en we willen niet dat Syrië wordt gebruikt door wie dan ook, Turkije incluis, als basis om Israël aan te vallen”.
Tot irritatie van Turkije zoeken de Syrische Koerden intussen steun bij Israël. „Koerdische leiders vertelden me onlangs dat Israël bijna elke dag contact met hen had en aanbood om hen te beschermen”, vertelt Basaran.
Afgelopen woensdag voerden Turkije en Israël in Azerbeidzjan, dat goede banden met Turkije én Israël heeft, overleg met elkaar om hun conflict te de-escaleren. Ook Trump heeft zijn bemiddeling aangeboden. Maar de spanningen duren voort.
Al-Abdeh voorziet dat de Turken en Al-Sharaa voorlopig niet veel aan de status quo kunnen veranderen. Turkije zal zijn invloedssfeer behouden in het noorden, aan de grens, in Idlib maar ook de regio rond Aleppo. Maar dat geldt ook voor de Koerden in het noordoosten, en Israël kan in het zuiden een veiligheidszone creëren. Al-Abdeh: „Welbeschouwd is er in dat opzicht dus niet eens zo’n groot verschil met de toestand onder Assad.”