Column | Tot nu toe zijn wij geen vernieuwers met veel schwung gebleken

Sarah Sluimer

Sarah Sluimer

‘Maar hoe kunnen we het tij dan keren?”, riep een schrijvende vriendin laatst boven haar Eton mess uit, toen we het tijdens een etentje hadden over de dalende verkoopcijfers van boeken waardoor uitgeverijen in totale paniek zijn, en in het verlengde daarvan de hobbelige jaren voor kunstenaars in allerhande disciplines.

Haar vraag was logisch. Al mijn generatiegenoten die leven van de kunsten piekeren hier over. „De mensen haten ons”, wilde ik antwoorden, maar de avond was te leuk voor defaitisme.

Toch is het wel een beetje waar. Een aanzienlijk aantal Nederlanders denkt dat de huidige kunstscene bestaat uit een vriendenschare, van wie de leden elkaar in kolossale herenhuizen giechelend zitten te vlooien, om de volgende ochtend uit het niets een significant bedrag op hun bankrekening te vinden, met de vriendelijke groeten van Femke Halsema. In ruil daarvoor pruttelen ze af en toe wat onbegrijpelijke zinnetjes in een microfoon voor een publiek dat bestaat uit drie boomers en natuurlijk papa en mama, die wél op eigen kracht iets gepresteerd hebben.

Ik durf best te beweren dat er wat schroeven loszitten aan de kunstelite in ons land. Dat er te weinig zelfreinigend vermogen optreedt, waardoor handige figuren met een flinterdun portfolio die de juiste feestjes afstruinen steeds weer boven komen drijven, ook als niemand echt geïnteresseerd is in wat ze te zeggen hebben. Ik durf ook te beweren dat er een gruwelijk gebrek aan gearriveerde makers is die het aandurven om een tegendraadse mening te verkondigen of zich überhaupt als politiek uitgesproken te doen gelden met betrekking tot ándere pijnpunten dan het klimaat. Er heerst in verscheidene disciplines nu eenmaal buitensporig veel angst buiten de groep te vallen. Dat heeft er grotendeels mee te maken dat het weinigen gegund is van de kunsten te kunnen leven, waardoor het belangrijkste streven wordt om je een weg naar binnen te vechten, en, eenmaal verzekerd van een plekje, doodstil te blijven zitten. Onze volksaard speelt ook een rol. We houden eigenlijk helemaal niet zo van rebellen.

Tegelijkertijd is er ook iets anders aan de hand. Of het nu om literatuur gaat of om de film: bij degenen die het geld uitdelen wordt het steeds gewoner om voornamelijk werk dat niets ingewikkelds of engs van het publiek vraagt te honoreren.

Want vergis u niet. Er wordt regelmatig over ‘het publiek’ gepraat alsof hun handen slechts op elkaar gaan voor dom entertainment.

Zo is er een vacuüm ontstaan waardoor publiek en kunstenaars niet meer in elkaar geloven. De kunstenaars trekken zich steeds verder terug in hun bastion, en niemand rammelt aan hun poorten. Tegelijkertijd proberen, bijvoorbeeld, uitgeverijen, omroepen en streamers met noodgrepen – zoals snelle hervormingen en woorden als ‘content’ – het schip weer vlot te trekken.

Mijn generatie is zo langzamerhand aan de beurt om de macht in handen te nemen. Millennials treden aan in besturen, stoten intendanten en artistiek leiders van de troon, krijgen leidinggevende functies bij de NPO en in cultuurraden.

Tot nu toe zijn wij geen vernieuwers met veel schwung gebleken. In de stormen die op het wereldtoneel woeden, blijken we tot nu toe een tussengeneratie. Goedbedoelend, met regeltjesdrang, maar ook erg brááf. En inmiddels zijn we zo langzaamaan te oud om de moeizaam bij elkaar geschraapte verworvenheden, de huizen, kinderen, centjes, nog overboord te kieperen.

Toch is het niet te laat het tij te keren.

Ik prikte wat in m’n meringue. „De mensen haten ons”, zei ik alsnog.

Een fantastische positie om van daaruit de kunsten te veroveren.