N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Yambo Ouologuem Zijn roman uit 1968 is een boek waarin je verdwaalt, kopje onder gaat, dat je schokt, triggert, dat je dichtslaat, om het even later toch weer op te pakken
Doorgaans vertellen boeken een verhaal. Heel soms is dat boek op zich al een verhaal. Dat is het geval voor De onvermijdelijkheid van geweld, van Yambo Ouologuem. Oorspronkelijk verscheen het in 1968, de afgelopen jaren werd het in veel landen opnieuw gedrukt. Dat was waarschijnlijk nooit gebeurd als de Frans-Tunesische auteur Mohammed Mbougar Sarr twee jaar geleden niet de Prix Goncourt had gekregen voor zijn roman De diepst verborgen herinnering van de mens. Dat boek, zo verklaarde de prijswinnaar, was geïnspireerd op het boek en het leven van Yambo Ouologuem.
De Prix Renaudot, een van de grote Franse literaire prijzen, ging in 1968 voor het eerst naar een Afrikaanse auteur. Ouologuem was achtentwintig, geboren in Sévaré, in de Moptistreek, in Mali, toen nog Frans Soedan. Afkomstig uit een welvarende familie, was hij opgeleid aan de meest prestigieuze scholen van Parijs; hij had letteren gestudeerd, filosofie en Engels. De bekroning van zijn roman zette Ouologuem in één klap op de kaart. In Europa en de VS werd het met applaus ontvangen: deze auteur schetste een volstrekt ander beeld van Afrika dan wie dan ook voor hem. Afrikaanse intellectuelen waren minder enthousiast: Ouologuem weigerde de gangbare denkbeelden van de négritude-beweging van Leopold Senghor te omarmen. Hij liet zien dat het niet de kolonisator was, die het geweld naar Afrika had gebracht, het continent had zelf al een eeuwenlange moorddadige geschiedenis.
De schrijver André Schwarz-Bart las het boek en ontdekte dat de eerste bladzijden wel erg veel gelijkenis vertoonden met zijn eigen Le dernier des justes. Graham Greene herkende fragmenten uit It’s a battlefield, anderen vonden passages uit Maupassant en Flaubert – plagiaat! Zijn Franse uitgever Le Seuil nam afstand van het boek. Critici vielen over hem heen. Ouologuem verliet Frankrijk, zette geen letter meer op papier en verdween.
Zo’n verhaal over een boek en over een verdwenen schrijver is natuurlijk een fijn uitgangspunt voor een roman: er is het mysterie van de verdwijning, én er is een onorthodox, mysterieus boek dat eerst als een meesterwerk wordt onthaald en daarna wordt gediskwalificeerd.
Labyrintsich
Geen wonder dat het Mohamed Mbougar Sarr inspireerde. Al op de middelbare school beloofde een van zijn docenten hem zijn exemplaar van het bijna onvindbare meesterwerk te lenen, maar het duurde en duurde maar, waardoor zijn verlangen het te lezen groeide. Toen hij het eindelijk kreeg, bleek het een verfomfaaide, niet complete versie. Sarr begreep er bovendien niets van, de taal was moeilijk, de compositie complex. Tijdens zijn studie werd hij opnieuw gegrepen door de figuur van de schrijver en zijn lot. Inmiddels was hij zelf met schrijven begonnen en hij meende dat ieder auteur te maken kreeg met ‘een soort faustiaans pact’; wie een boek schreef met een politieke, polemische lading, was gedoemd ook iets te verliezen. Had Ouologuem zijn schrijverschap niet moeten betalen met zijn carrière, zijn leven in Europa?
Lees ook dit interview met Mohamed Mbougar Sarr
In zijn bekroonde, labyrintische roman maakt Sarr van de verdwijning van Ouologuem, omgedoopt tot T.C. Elimane, de rode draad. De zoektocht naar Elimane geeft zijn roman vaart, een thrillerachtige spanning. Voor sommige van zijn personages is de verdwenen schrijver een regelrechte obsessie, soms zijn ze hem op het spoor, leidt hij hen naar verschillende continenten, dan weer verdwalen ze in hun hypotheses. Voortdurend leeft hij in hun herinnering, is hij hun gedachten. Al Sarrs postmodernistisch in elkaar gehaakte verhalen hebben, vroeger of later, een link met de mysterieuze figuur van de verdwenen schrijver. Om hem draaien zijn grote vragen: wat vermag de literatuur? Hoe het gefragmenteerde leven van de mens te vatten? Hoe Afrika in de literatuur te verbeelden?
Die laatste vraag heeft Ouologuem beantwoord, vóór Sarr. En hoe. Le devoir de violence (De plicht tot geweld) – wat iets anders is dan De onvermijdelijkheid van geweld, zoals de Nederlandse titel luidt, is een boek waarin je ook als West-Europese lezer van het begin van de 21ste eeuw verdwaalt, kopje onder gaat, dat je schokt, triggert, dat je dichtslaat, om het even later toch weer op te pakken.
Op de eerste bladzijde wordt de lezer verteld dat dit een verhaal wordt over de ‘gewelddadige lotgevallen van het Afrikaanse volk’ dat met de Saïfs begon, in 1202, ‘in het Afrikaanse rijk Nakem, ten zuiden van Fezzan, lang na de veroveringen van Uqba ibn Nafi al-Fihri’. Vertellen over de ‘pracht van dat rijk’ zou alleen maar een ‘nietszeggend folkoristisch beeld opleveren’. Dus belooft de verteller ons wat ‘griotten met een ontstelde blik op bittere woestenijen’ overleveren, over de ‘in kwellingen gedompelde bevolking’, over ‘Radingues, Peul, Gondaïten, Berbernomaden en N’godo’ die vochten om de macht, waarbij ‘geweld en verschrikking om voorrang streden’. Wat de lezer te wachten staat is géén romantisch beeld van Afrika voor de kolonisatie.
Moord en marteling
Inderdaad trekt er in het boek een staalkaart van geweld aan de lezer voorbij, van moord en marteling, brandstichting en verkrachting, vrouwenbesnijdenis, geregisseerde slangenbeten, onthoofding en wat dies meer zij. Het boek vertelt acht eeuwen geschiedenis van de fictieve Saïf-dynastie, waarvan de grondlegger een zwarte Jood was. Eeuw na eeuw wordt de Nakembevolking onderdrukt, de machtsstrijd houdt nooit op. Ironisch schrijft de auteur over de ‘beschaving’ die met de kolonisatie in Afrika arriveert, de Europese ‘plicht tot grote internationale liefdadigheid’. Maar de echte kolonisator was er al eeuwen: de aristocratie van de machtige Saïf. En dus onthaalden de Afrikanen ‘blij, gered van de slavernij, de witte man, die, hoopten ze, hun de wreedheid van de Saïf zou doen vergeten’.
Zo rijgt Ouologuem legenden, volksgeloof, verhalen over slavenhandel, liefdesgeschiedenissen, ‘verzinsels’ en ‘fantasie’ aan elkaar, hij creëert, parodieert. Hij pookt het vuur van zijn taal op tot alles gloeit, spettert, knettert en in vlammen opgaat. De vertaling moet een titanenklus geweest zijn. ‘We dwalen rond in een catastrofe, we drinken gif uit de bebloede kelk van het geweld, uit het gebroken glas van de waarden’, luidt alweer zo’n mooi vertaalde zin op een van de laatste bladzijden.
Hoe verging het Yambo Ouologuem nu werkelijk na zijn verdwijning? In zijn nawoord vertelt Vamba Sharif hoe hij in Mali op zoek ging naar de schrijver. Vele anderen gingen hem voor. De verhalen over het einde van Ouologuems leven zijn net zo meervoudig als ooit de meningen over zijn boek. Volgens de een was hij tot aan zijn dood in 2017 een ‘mad man’, streng islamitisch, volgens de ander werd hij een marabout, een heilige. Volgens de een heeft hij na het debacle en zijn vertrek uit Frankrijk nooit meer een letter geschreven, en verbood hij zijn familie zelfs te lezen. Volgens de ander doceerde hij Frans en liggen er nog veel ongepubliceerde manuscripten. Het mysterie blijft bestaan. Tot er iemand er ooit, opnieuw, een verhaal over schrijft.