Een geschiedenis van smeergeld en heimelijk graafwerk

Recensie Boeken

Roofkunst Hoe kwam een beeld van Shiva, de hindoegod van de dans, in het Rijksmuseum? Is het roofkunst? Alexander Reeuwijk schreef er een boek over.

Shiva Nataraja
Shiva Nataraja Foto Frans Pegt

Middenin de entree-zaal van de Aziatische afdeling van het Rijksmuseum staat het meest markante, raadselachtige beeld uit de collectie te dansen in een halo van vuur. Vier armen wervelen om hem heen in de sierlijke bewegingen waarmee de godheid, volgens de legende, de aarde schiep en haar ook kan vernietigen.

Het is de Shiva Nataraja, koning van de dans en de dansers. Zijn linkervoet rust op een dwergje met een cobra in zijn hand. De vierarmige Shiva maakt samen met Brahma en Vishnu deel uit van de Trimurti, een hindoeïstische heilige drie-eenheid.

Verspreid over zuidelijk India staan duizenden tempels ter ere van deze godheid, die speelsheid koppelt aan kosmische kracht. De grootste bevindt zich in de Indiase deelstaat Tamil Nadu, op de plaats waar deze godheid zijn scheppingsdans uitvoerde en daarmee het universum tot leven wekte.

In Oog in oog met de goden vertelt auteur Alexander Reeuwijk hoe hij in 2013, kort na de heropening van het Rijksmuseum, werd gevangen door de blik van de twaalfde-eeuwse god. Zijn boek voert ons van een Indiase beeldenmaker en diens familie in Zuidoost India naar de restauratieafdeling van het Rijksmuseum, en van daaraf terug de tijd in naar de Chinese kunsthandelaar C.T. Loo in Parijs, waar de Amsterdamse Shiva Nataraja vermoedelijk vandaan komt. Zo verrijst het beeld in zijn oorspronkelijke gedaante: verlicht door flakkerende olielampjes, gedrenkt in fabels en riten, behangen met bloemen en kleren, aanbeden en overgoten met yoghurt, granaatappelsap of honing. Het beeld maakt onderdeel uit van een traditie die nog steeds leeft in India, waar hindoestaanse families hun familiegoden in ere houden.

Reeuwijk volgt de methode van de klassieke reisreportage. De Indiase beeldenmaker Vasanth vormt een perfecte gids in de omgeving waarin de bronzen Shiva uit het Rijksmuseum ooit is geboren. Hijzelf maakt precies zulke godenbeelden, volgens dezelfde oude techniek van het cire perdue: een wassen beeld wordt omgeven door klei en vervolgens verhit, waarna de was wegloopt uit kanaaltjes en de lege restvorm opgevuld met het vloeibare brons. Reeuwijk laat zien hoe Vasanth en zijn broers dit moeilijke werk doen, met blote handen en op blote voeten, onder extreem hoge temperaturen.

Pas voorbij de helft van het boek gaat de schrijver in op de vraag hoe kunstschatten zoals dit beeld ooit in het westen terecht zijn gekomen. Hij herleidt de dansende Nataraja uit het Rijksmuseum met vernuftig speurwerk tot de Chinese kunsthandelaar C.T. Loo, die een amateur-archeoloog in India aan het werk zette om oude tempelschatten voor hem te verzamelen. Uit de correspondentie komt een geschiedenis naar voren van schimmige praktijken met smeergeld en heimelijk graafwerk.

Lees ook het interview met Alexander Reeuwijk: Hoe kwam deze dansende Shiva in het Rijksmuseum?

Hindoe-nationalisme

In een interview met NRC spoorde Reeuwijk het Rijksmuseum aan om meer over die geschiedenis te vermelden, en de bruikleengevers om meer aan herkomstonderzoek te doen. In zijn boek wijst hij er daarnaast op dat een belangrijke factor voor het sterk toegenomen herkomstonderzoek vanuit India het hindoe-nationalisme van premier Narendra Modi is. De premier laat zich graag fotograferen bij teruggevorderde kunstschatten als een vorm van politiek machtsvertoon. ‘Wanneer vind je dat je je doel hebt bereikt?’, vraagt Reeuwijk aan de succesvolle roofkunstjager Vijay Kumar. ‘Als alle beelden terug zijn?’ Hij wijst hem op het terrein van het Government Museum in Chennai, waar veel van de geretourneerde kunst ‘overwoekerd en ondergepoept’ staat weg te kwijnen, terwijl ze ook in internationale musea tentoongesteld hadden kunnen worden. En dat het museum zelf een opslagruimte heeft met ‘honderden tot duizenden bronzen beelden of delen daarvan, die in de afgelopen zeven decennia zijn opgegraven en waar niets mee wordt gedaan’. Het antwoord is vanzelfsprekend: diefstal is diefstal, het is aan de rechtmatige eigenaar om te beslissen wat hij met kunst wil doen.

Daarop volgt een discussie waarbij Reeuwijk opmerkt dat het hier in veel gevallen niet om zomaar om cultureel erfgoed gaat, maar om mondiaal cultureel erfgoed, ‘en dat brengt toch ook andere verantwoordelijkheden met zich mee.’

Tot een echte scherpe conclusie komt hij niet. Dat typeert Oog in oog met de goden. Als de schrijver zijn mening geeft, gebeurt dat impliciet, in een gesprek of een beschrijving. Over de rijkdom aan traditie maar ook over het intense conservatisme van de Zuid-Indiase cultuur. Over de hechte familiecultuur doorsneden met rivaliteit, over het kastensysteem dat sinds de heerschappij van Modi verder is aangewakkerd. Over de alomtegenwoordige corruptie maar ook de humor en lenigheid waarmee Indiërs daarmee hebben leren omspringen. Via zijn getuigen krijgen we een indruk van de wereld van nuances en extremen waar de dansende Shiva uit voortkwam.