N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
True crime Niña Weijers probeert speurend en bespiegelend grip te krijgen op het raadsel van een mysterieus overleden meisje – in een boek dat het genre van ‘true crime’ stevig bevraagt.
Het is ‘het gebrek aan bijna alles’ dat schrijver Niña Weijers (1987) aan het verhaal intrigeert. ‘Er is nauwelijks een verhaal’, noteert ze, als ze als gastschrijver in Almere informeel ingewijd wordt in de geschiedenis van de jonge stad en een onbevredigend feit op het spoor komt. Feit, geen verhaal. Want het betreft ‘alleen een meisje dat niet thuiskwam na een avond uitgaan en drie weken later werd gevonden in het water’.
Op de vroege zaterdagochtend van 24 maart 2007 wordt het meisje voor het laatst gezien, na het uitgaan, en op 14 april wordt haar lichaam teruggevonden, drijvend in een plas. Er blijken vrijwel geen aanknopingspunten te vinden voor wat er in de tussentijd is gebeurd, niet eens of het een ongeluk was of dat er sprake was van opzet, laat staan van moord. Er speelde trouwens ook nauwelijks iets in haar leven dat tot die dood kon leiden.
Niña Weijers is wel geïntrigeerd – en nu is er haar boek Cassandra, waarin ze speurend en bespiegelend grip probeert te krijgen op het raadsel van het verdwenen meisje. Natúúrlijk is Weijers geïntrigeerd, wie zou hierdoor niet geïntrigeerd zijn?
De naam van het meisje is Cassandra van Schaijk, 17 jaar, leerlinge aan het ROC, puber met een vrij doorsnee puberleven in Almere, jongens, feesten, blond, vrolijk en, ja, onschuldig.
DNA-sporen en telefoonlocaties
Cassandra wordt al meteen een sjabloon, als je haar zo schetst: geen meisje maar een slachtoffer. Een cliché, een type, zoals dat centraal staat in talloze true-crime-verhalen. Zo gaat dat: zo’n beetje niemand kan Hae Min Lee of Teresa Halbach nog los zien van hun onopgehelderde, onnatuurlijke, tragische sterven, of los van de spannende en onthullende verhalen die er over hun moordenaars te vertellen waren, in respectievelijk de podcast Serial en de Netflix-documentaireserie Making a Murderer. Iemand weet daarentegen misschien nog wel wie Adnan Syed en Steven Avery en Brendan Dassey waren, de mannen die in verband werden gebracht met de moorden, er misschien wel ten onrechte voor werden veroordeeld.
Die spannende verhalen waren heerlijk, dat moet gezegd. Om te bingen, om appgroepjes over op te zetten, waarin je dan je nieuwe vermoedens kon delen, of je verontwaardiging over kafkaëske rechtssytemen, of gewoon je nieuwsgierigheid over de zoektocht die je maakte samen met Serial-journalist Sarah Koenig, die als een goede kennis ging voelen. Tot je stilletjes begon te twijfelen of die gehoopte ontknoping, een oplossing, eigenlijk nog wel ging komen. Wie had Hae Min Lee vermoord als Adnan Syed het niet was? En als Brendan Dassey erin geluisd was, hoe was het dan wel gegaan?
Making a Murderer (2015-2018) en Serial (2014) waren grote hits en daarmee markeerpunten in de hausse aan true crime, wat sindsdien al het meest voorkomende genre is onder de populairste podcasts (34 procent van de podcastluisteraars luisterde naar een waargebeurd misdaadverhaal, volgens Amerikaanse cijfers van vorig jaar). Maar het waren ook kantelpunten om een belangrijke inhoudelijke reden. Aflevering na aflevering werd de complexiteit duidelijker. Hoe vaak incriminerende bewijzen zoals DNA-sporen of telefoonlocaties toch niet eenduidig en betrouwbaar bleken. Hoe gevaarlijk het was om onduidelijkheden te veronachtzamen. Hoe het systeem mensen vermorzelde. Waardoor een oplossing gaandeweg uit zicht verdween – het ging eerder op een metaniveau over opsporing dan dat er echt nog iets opgespoord werd.
Sherlock Holmes was uit de tijd gevallen. En zo werden de zoektocht en het open einde de nieuwe standaard, bedoeld of onbedoeld, voor heel veel podcasts die volgden. De brand in het landhuis werd nooit ontraadseld, het geheim van Rijswijk niet opgelost, de schilderijen van Jopie Huisman niet teruggevonden.
Staartjesselfie
Het true-crimeboek Cassandra zit overigens nog wel vol aanknopingspunten. Want hoe blond en blank is Cassandra’s karakter precies? In de portretfoto die na haar vermissing verspreid wordt – een selfie in haar slaapkamer, twee hoge staartjes bovenop haar hoofd – ziet Niña Weijers ‘ogen die half verlegen, half brutaal, iets met de toeschouwer lijken te willen delen dat ze, in gelijke mate, willen achterhouden’.
Ze hebben iets dubbelzinnigs, aldus Weijers. Op andere foto’s is Cassandra nog minder engelachtig. Daar staat ze ‘over- en onderbelicht op hardcorefeestjes, uitgelaten, ogen wijdopen van de pep, middelvinger omhoog’, beschrijft Weijers aan het begin van haar boek. De staartjesselfie had online een bijschrift: Cassandra zette erbij dat ze ‘zo’ een halfjaar eerder naar een hardstylefeest was geweest, ‘als schoolmeisje’. Betrapt: de meisjes-look is een welbewuste pose.
Cassandra had dus ‘twee gezichten’, zo heette het vlak na haar vermissing al in media en politiecommunicatie. In de oogopslag ontwaart zij dan ook dubbelzinnigheid, slechts door te kijken, te wegen en beoordelen. Het is een veelzeggend begin, omdat het demonstreert hoe gemakkelijk dat gaat, hoe schuldig ze zelf al snel is: zoekend naar een mysterie vind je als vanzelf sporen. Maar zijn die sporen er wel?
Dat ‘gebrek aan alles’ rond Cassandra’s verdwijning intrigeerde Weijers dus, schrijft ze na een bladzijde of twintig – maar ondertussen heeft ze wel al op allerlei knoppen gedrukt. Herkenbare ingrediënten uit misdaadverhalen: een onschuldig meisje, mét een andere kant, een vasthoudende politieman, mogelijke forensische achterlijkheid en haperende techniek, maatschappelijke onrust over ‘buitenlanders’, een moeder die uit beeld is verdwenen… En we lezen ook een opwaardering van het toeval: Cassandra’s naam, van de Griekse profetes die niet gehoord werd, suggereert iets mythisch. Verlekkerd fantaseert Weijers over de zaak als over een ‘labyrint met, wie weet, een Minotaurus in zijn krochten’.
Gelukkig weet Weijers wat ze doet: de schrijvende verteller kan de opgewonden speurder bij de les houden en relativeren. Er is een besef van de vervorming die haar blik meebrengt, gedachten over de aard van haar onderneming zijn niet weggemoffeld in een appendix, de spanningsboog van Cassandra is ook (of vooral) de ontwikkeling van onderzoeker Weijers zelf – zo’n verhaallijn is, mede dankzij Sarah Koenig van Serial, nauwelijks meer weg te denken uit true-crimeverhalen. En Weijers doet het voortvarend: in de eerste vijftig pagina’s zitten al meer slimme mitsen en maren dan in menig podcastseizoen. Het is haar manier om filosoof Slavoj Zizek te volgen, die ervoor pleit om geweld niet als anomalie te zien, maar als wat het in feite is: onderdeel van de normaliteit. Weijers neemt zijn idee, een ‘zijdelingse’ blik die dieper interpreteert, over: wellicht kan dit kleine verhaal een groter, systemisch verhaal vertellen?
Inzoomen op het kleine om het grotere te zien – dat is een heel fundamenteel literaire ambitie, maar nu ze zich eraan committeerde niets te verzinnen zadelt die werkelijkheid Weijers met een probleem op. Wélk groter verhaal is er dan precies te zien in het verhaal van Cassandra? De profetes Cassandra stond ‘aan het begin van een lange traditie van vrouwen die voor gek zijn versleten, monddood gemaakt, doodgemaakt’, schrijft Weijers, die niet vies is van een groot gebaar en een intellectuele verwijzing – maar slaat het eigenlijk wel ergens op om de Cassandra uit Almere met de mythische te vergelijken?
Volle verantwoordelijkheid
Het boek is de weerslag van haar zoektocht om daar haar vinger achter te krijgen, want het gaat met vallen en opstaan. Ze koos er niet voor om dan maar alle denkbare informatie over de lezer uit te storten in honderden geannoteerde bladzijden, Weijers houdt het strak en compact, maar ook eerder rafelig dan netjes bijgeknipt en gladgestreken. Cassandra is associatief essayerend, tot ze als een hondje weer een nieuw bot in het vizier krijgt en daar lustig achteraan draaft, om zich vervolgens te beteugelen en iets wat al te speculatief wordt te herroepen. Want ‘om over Cassandra te kunnen schrijven, moest ik de volle verantwoordelijkheid nemen voor de werkelijkheid en de manieren waarop ik die zou aantasten met mijn blik’. Weijers spreekt zich daar, licht bestraffend, toe over haar inzet voor de zaak, wanneer haar eigen prille moederschap haar aandacht opeist, maar die opmerkingen over verantwoordelijkheid en die aantastende blik zijn natuurlijk breder geldig.
Ze spiegelt zich dan ook aan grote voorgangers, zoals Janet Malcolm, die in The Journalist and the Murderer (1990) roemrucht noteerde dat iedere journalist weet dat wat hij doet ‘morally indefensible’ is, omdat de werkelijkheid altijd aangetast wordt. En ze herkent de valkuil van Emmanuel Carrère, die de oplichter Jean-Claude Romand ging interviewen om achter diens geheim te komen, vergeefs. Uiteindelijk besefte hij ‘dat er geen diepere waarheid schuilt achter diens daden’. Ze is doordrongen van ‘de onvermijdelijke teleurstelling die bij de puzzel is inbegrepen – vooral als het de werkelijkheid betreft, en niet een vernuftig Agatha Christie-complot’.
En toch. Ze draaft naar de broer van Cassandra, als die bereid is tot een interview. Naar Cassandra’s vriendin Desiree, wat haar er bitter aan herinnert ‘dat echte mensen iets heel anders zijn dan personages’, zo vlak en onbruikbaar is haar verhaal. Ze verliest zich ook geregeld, in research naar Voorpost, een extreemrechtse groepering waarmee Cassandra’s vriendje optrok. Ze gaat bovendien mee met haar politiecontactpersoon naar een nachtelijke inval en staat ineens beschaamd tussen de puinhopen van iemands leven (dat komt ervan als je ‘insider’ wilt zijn). Ze baalt ervan dat Cassandra’s moeder, geëmigreerd naar Canada, afziet van een gesprek. Alsof daar De Oplossing zou liggen! Maar vraagt zich dan ook weer deemoedig af wat zij eigenlijk te zoeken heeft in Cassandra’s verhaal. Ze gaat wel graag in op de uitnodiging van Ariana, een vriendin van Cassandra die zich zelf bij haar meldde.
Uitgekristalliseerd
Ariana is echt een personage, of ze wórdt dat. Haar weet Weijers te vangen in haar gelaagdheid, in tegenstelling tot Cassandra, die oppervlakkig blijft. Bij haar blijft confronterend tragisch wat ze allemaal níét weet over Cassandra, wie zij was, wat haar dreef. Wat blijft er dan van een mens over, vraagt Weijers in vertwijfeling – om dan te beseffen dat we het over een zeventienjarige hebben. Wiens identiteit is dan al echt uitgekristalliseerd? Wie was ze zelf op die leeftijd, ‘behalve iemand die nog maar nauwelijks wist wie ze was’?
Maar Ariana dus. Zij leeft, ook vijftien jaar later, nog in rouw, Cassandra’s dood werd ‘het verhaal van haar leven’. Maar Weijers wantrouwt ook iets. Later realiseert ze zich: Ariana vertelt ook alleen maar wat iedereen vertelde. Ook ontdekt ze: niemand rond Cassandra herinnert zich Ariana. En Ariana heeft een licht verstandelijke beperking, en wie dat heeft houdt zich dikwijls staande met ‘kopieergedrag’, waardoor Ariana’s bestaan wellicht ‘doordesemd is met fantasieën’.
Liegt zij, fabuleert zij? Eigent ze zich Cassandra’s leven toe? Het tekent Weijers’ intelligentie en eerlijkheid dat ze beseft hoe hypocriet het is om Ariana’s verhalen en haar ‘overtuiging die grenst aan het religieuze’, met liegen en toe-eigenen in verband te brengen, terwijl haar eigen project dezelfde menselijke neiging heeft. Zij eigent zich ook, op basis van gebrekkige informatie, Cassandra’s verhaal toe – en door haar leven op te tekenen nu ook nog dat van Ariana. Terwijl Weijers’ verhaal hiermee steeds moeilijker en onoplosbaarder wordt, vindt ze wel alsnog, via dit zijpad, betekenisvolle samenhang in het boek. Wat in Cassandra veelal een denkoefening is, is daar concreet en menselijk, aangrijpend bijna.
Schrijven is voor Weijers ordenen en denken, maar op die momenten ook voelen, zich iets realiseren en zich dan weer een volgend ding afvragen – een uitstekende detective, zou je zeggen. Maar de truthness van de hedendaagse, geëvolueerde true crime maakt ze ook waar. Weijers, de literaire schrijver, voegt zich liever naar de rafelige en onaffe waarheid dan zich te conformeren aan wat een ‘verhaal’ vraagt door de lezer iets afgeronds maar ook onwaarachtigs te bieden – dat was ook al de kern van haar roman Kamers antikamers (2019). Nu geeft ze, volgend op de verzameling persoonlijke essays en beschouwingen in Zelf doen (2022), de werkelijkheid nog meer ruimte. Voor wie van true crime oplossingen verwacht zal Cassandra een hoogst onbevredigend boek zijn – en dat is geen spoiler, dat is de waarheid. Cassandra is vooral een waarachtig en heel hedendaags true-crimeboek, voor wie durft in te zien dat de wereld vol onoplosbaarheden zit, hoezeer we dat ook haten.
En hoezeer we ook hopen dat we dat niet hoeven te accepteren – Sherlock Holmes en Agatha Christie krijgen ook nog steeds remakes. Nota bene deze week, zeventien jaar na dato, werd bekend dat de Peter R. de Vries Foundation 100.000 euro uitlooft voor de gouden tip over Cassandra’s dood. In de tussentijd is er deze anti-true crime, die troost noch heelt. Het is geen verbluffend onderzoek, geen klein verhaal dat iets over grote systemen vertelt – behalve dan over verhalen, waarheid en literatuur. Daarin is het van een nietsontziende eerlijkheid.