N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Muziek
Klassieke muziek Weinig zo star als de canon van de klassieke muziek: die bulkt van stukken van witte, Europese mannen. Twee levendige boeken pogen dat te doorbreken, met aandacht voor moderne muziek, en uit andere delen van de wereld.
Muziek geeft zijn geheim nooit helemaal prijs. Daarom zijn de meest geliefde stukken eindeloos opnieuw te beluisteren. Een geliefd schilderij keer op keer bekijken in een museum of een favoriete roman dertig, veertig keer herlezen, dat blijft toch een vrije uitzonderlijke activiteit. Maar een pianoconcert van Mozart of een symfonie van Bruckner beluisteren – daar komt voor bewonderaars nooit een einde aan. De muziek is nooit ‘uit’ of ‘op.
Dat is zowel een zegen als een vloek. Het gevolg is dat klassieke-muziekliefhebbers over het algemeen nog net wat conservatiever van aard zijn dan publiek voor andere kunstvormen. Elke kunstvorm heeft een canon: kunstenaars en kunstenaars uit het verleden die als maat- en richtinggevend worden beschouwd. Maar de canon van de klassieke muziek is wel erg smal. Slechts een klein aantal componisten trekt alle aandacht, vaak ook nog eens met steeds dezelfde werken.
Weinig musici hebben meer gedaan om zulke gebaande muzikale paden te doorbreken dan dirigent en pianist Reinbert de Leeuw (1938-2020). Zijn concerten en plaatopnamen met de groten van de eigentijdse muziek als György Ligeti, Louis Andriessen, Sofia Goebaidoelina, Mauricio Kagel, György Kurtág en Galina Oestvolskaja zijn alleen al van groot belang omdat hij nauw samenwerkte met de componisten. De Leeuw schreef mee aan de muziekgeschiedenis van zijn eigen tijd.
Zijn gedrevenheid en perfectionisme zijn door de jaren uitvoerig gedocumenteerd – onder meer in de biografie die Thea Derks over hem schreef en de muzikale documentaires die Cherry Duyns over en met De Leeuw maakte (onder meer in de befaamde serie ‘Toonmeesters’). Valt daar nog iets aan toe te voegen? Toch wel.
Hartstochtelijk verteller
In Over de grens. Klassieke muziek na 1900 komt De Leeuw nog één keer aan het woord over de componisten die zijn muzikale leven hebben bepaald. Auteur Dap Hartmann is weliswaar een fervent muziekliefhebber, maar zelf geen professional. Hij stelde daarom als voorwaarde bij de gesprekken waarop zijn boek is gebaseerd, dat De Leeuw muzikale vaktermen zo veel mogelijk zou vermijden.
Dat resulteerde in een boek dat een weliswaar niet complete, maar wel zeer aanstekelijke introductie biedt op de muziek van de twintigste eeuw, die weinig voorkennis veronderstelt. De Leeuw is een hartstochtelijk verteller, die nooit verlegen zit om een opinie, die hij nogal eens oprekt tot een absolute maatstaf. Daar valt vaak wel wat op af te dingen, maar De Leeuws overgave draagt in ieder geval enorm bij aan de levendigheid van het boek.
Ironisch genoeg zat de muziek van de twintigste eeuw, die bevrijd wilde zijn van zoveel mogelijk voorschriften en regels, al snel zelf vast in allerlei nieuwe dogma’s, die de muzikale revolutionairen zichzelf oplegden. Wie in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog, wilde meetellen moest componeren op de manier van Karlheinz Stockhausen en Pierre Boulez. Achteraf beschouwde De Leeuw dat streven om tot een nieuwe algemeen geldende muzikale taal te komen als een vergissing. De Leeuws ontdekking van de muziek van de Amerikaanse componist Charles Ives, een eenling die onverstoorbaar zijn eigen weg insloeg, bevrijdde hem halverwege de jaren zestig van dat keurslijf.
Toch heeft De Leeuw het idee nooit helemaal losgelaten dat de muzikale geschiedenis een inherente logica heeft, die onvermijdelijk naar een bepaalde wijze van componeren móét leiden. Hij was daardoor gefascineerd – vooral door het muzikale leven in Wenen rond 1900 waarin Arnold Schönberg de zwaar beladen grens over ging naar atonaliteit.
Zo blijven bepaalde muzikale ontwikkelingen toch centraal staan en de meeste aandacht opzuigen – muziek die niet goed in het grote verhaal past van het ontstaan van moderne muziek valt onvermijdelijk af.
Exclusieve canon
Het is ook mogelijk om minder lineair (en minder hiërarchisch) naar de muziekgeschiedenis van de twintigste eeuw te kijken. Dat laat de Britse muziekjournalist Kate Molleson fraai zien in haar vernieuwende boek Sound Within Sound. Opening Our Ears to the Twentieth Century.
Molleson besloot de scherpe polemieken over het exclusieve karakter van de canon van klassieke muziek (wit, mannelijk, Europees) niet nog eens over te doen. Haar agenda is positief: ze ging op zoek naar belangrijke ‘innovatieve figuren’ die ontbreken in de meeste geschiedenisboeken, ongeacht land van herkomst, geslacht of kleur.
Zo wil ze de ‘valse tegenstelling’ opheffen die volgens haar bestaat tussen een nadruk op diversiteit dan wel op kwaliteit als richtinggevend criterium. Die tegenstelling hoeft er helemaal niet te zijn. Ook het scherpe hiërarchische onderscheid tussen centrum en periferie laat ze varen: in de traditionele manier van denken zou de (westerse) muziek van het centrum altijd leidend zijn; muziek uit andere delen van de wereld kan alleen maar een volgend karakter hebben.
Haar aanpak resulteerde in tien portretten van heel uiteenlopende componisten, zoals de Mexicaanse componist Julián Carillo, die zich de Europese tradities eigen maakte als muziekstudent in Leipzig, maar in de jaren twintig zijn eigen weg insloeg met een door hem zelf ontwikkeld muzieksysteem dat hij de ‘Revolución del Sonido 13’ noemde.
Een enigszins vergelijkbare ontwikkeling maakte de Filipijnse componist José Maceda door, die klassiek geschoold was in Parijs, zijn carrière als concertpianist opgaf, zich liet herscholen als etnomusicoloog en begon te componeren vanuit de inheemse muziektradities van zijn land. Zijn carrière bereikte een hoogtepunt met het werk Ugnayan, een compositie voor 37 radiostations, dat op Nieuwjaarsdag 1974 een uur lang te horen was in de Filipijnse hoofdstad Manilla. Alleen de steun van Imelda Marcos, de echtgenote van dictator Ferdinand Marcos, gaf hem de kans zo’n groots en ambitieus project te realiseren.
Talloze dwarsverbanden
Dichter bij de Europese hoofdstroom staat het werk van de Deense componist Else Marie Pade. Molleson schrijft intrigerend over haar composities met geluidscollages, die haar traumatische oorlogservaringen reflecteerde. De Franse Éliane Radique was betrokken bij de fameuze Studio d’Essai van componist Pierre Schaeffer, een pionier van het componeren met geluiden (‘musique concrete’.)
Radique maakte vooral naam met haar elektronische muziek voor vroege synthesizers. Op hoge leeftijd is ze nog steeds muzikaal actief – Molleson zoekt Radigue op in haar appartement in Parijs beschrijft fraai het moment waarop Radique de rollen omdraait en de componist háár vragen begint te stellen.
Tussen de beroemde muziek die wél de geschiedenisboeken heeft gehaald en de componisten in Sound Within Sound bestaan talloze dwarsverbanden. Geen van de componisten in Mollesons boek ontwikkelde zich in een isolement. De vraag is of er echt hele nieuwe soorten muziek bloot te leggen zijn van componisten die vooralsnog veel te weinig bekend zijn. Maar zulke pure vernieuwing hoeft ook geen zaligmakend criterium te zijn. Wat in ieder geval zeker is, is dat er nog veel meer goede muziek te vinden is dan in de zo krap bemeten canon van de Westerse klassieke muziek.
Lees ook: Pianist Jeremy Denk is de gedroomde cafévriend voor elke muziekliefhebber