N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Machinekamer eredivisie Hoe houden Eredivisieclubs spelers fysiek en mentaal fit? In een serie spreekt NRC met medische staf en ‘prestatiemanagers’ van clubs. Aflevering één: de bemoeienis met het privéleven van spelers.
Stel je voor dat je baas elke week je bloed controleert. Weet hoeveel uur je slaapt, wanneer licht en wanneer diep. Hoeveel gram eiwitten je eet. Dat je elke dag op een app moet invullen hoe je je voelt, en dat je baas dat dan meteen kan lezen. Dat je elke week buiten je team gelaten kunt worden, zonder uitleg, en er daarna wordt geëist dat je nog harder werkt. Dat er tienduizenden mensen naar je schreeuwen en roepen als je de werkvloer op loopt. Dat je bier over je heen krijgt, of spuug.
Dat beroep bestaat: profvoetballer in de Eredivisie.
Het werk van de voetballers speelt zich voor een deel af voor het grote publiek. Tijdens wedstrijden, die dit weekend weer beginnen in de Eredivisie, betalen mensen om hen te zien. Ze werken in een miljardenindustrie die extreem veel aandacht krijgt. Er zijn zes talkshows waarin hun prestaties worden besproken. Tig kranten en nog meer websites beoordelen hen, niet zelden met een rapportcijfer en venijnige teksten („dat is een naar mannetje”). Op de tribunes is het allemaal nog harder. Slechte wedstrijd? „Wisselen!” Een bal niet halen? „Te dik!” Blessure? „Hij kan het niet aan!”
En dan zijn er op maandag, na het wedstrijdweekend, de mensen die hen opvangen. De artsen, fysiotherapeuten en ‘prestatiemanagers’. Die hun lichamen oplappen, zorgen dat de geesten weer fit raken, pogen blessures te voorkomen. Zij zien hoe hard spelers werken, hoeveel moeite er door club wordt gedaan om zo goed mogelijk te presteren. Zij ergeren zich aan de snelle oordelen van buitenaf, juist omdat ze het verhaal van de spelers kennen. Ze weten het als iemand moe is omdat hij net vader is geworden. Uit vorm omdat een familielid is overleden. Niet fit omdat een sluimerende blessure maar niet overgaat. Allemaal nuances die verloren gaan.
Hoe worden lichaam en geest van Eredivisiespelers onderhouden? Dat verhaal kunnen zij, de artsen en prestatiemanagers, zelden vertellen. Want de voetbalwereld kijkt naar het veld, heeft de ogen op de bal. En zelfs als clubs de kans krijgen, durven veel van hen geen openheid van zaken te geven over het werk achter de schermen. Topclubs als Ajax, PSV en Feyenoord gingen er – voor dit artikel – liever geen open gesprek over aan, misschien ook bang om concurrenten wijzer te maken. NRC vroeg alle Eredivisieploegen om gesprekken met de medische staf. Zeven clubs besloten een kijkje in de keuken te geven en waren daarbij bereid over alle onderwerpen te praten: FC Utrecht, FC Groningen, Fortuna Sittard, FC Twente, SC Heerenveen, FC Emmen en Vitesse.
Vaak deden ze dat juist omdat ze het belangrijk vinden dat het publiek íéts meer begrijpt over het leven van profvoetballers.
De komende tijd brengt NRC een serie interviews met mensen die werken in de ‘machinekamer’ van de Eredivisie: de artsen van de medische staf en mensen die ervoor zorgen dat spelers optimaal kunnen presteren, ‘performance managers’ in vaktaal.
Zij zullen praten over de invloed van wetenschappers op het voetbal, de fysieke belasting en pijn van spelers, het beïnvloeden van de psyche van voetballers en omgaan met extreme druk.
In dit eerste verhaal vertelt een aantal van hen over één aspect van het werk: hoe diep clubs ingrijpen in het persoonlijke leven van spelers, en waarom dat noodzakelijk is om prestaties te beïnvloeden.
‘Ben je verliefd?’
Bij FC Groningen begint het meten en bijhouden na de groeispurt, vanaf vijftien jaar ongeveer. Daar moeten de spelers langzaam aan wennen, vertelt manager topsportontwikkeling Wouter Frencken in zijn kantoor met uitzicht op het trainingsveld. „We trainen spelers in het invullen van dagboeken en vragenlijsten. Ze moeten wennen aan het werken met apparatuur en inspanningstesten. Want van onze profs, in het eerste elftal, moeten we weten hoe ze er fysiek en psychosociaal voor staan”, zegt hij.
Oudere jeugdspelers en de eerste elftalspelers moeten voor de training een app invullen. Heb je zin om te trainen? Vertrouw je op eigen kunnen? Ben je gemotiveerd? Heb je pijn? De club rekent erop dat de spelers zo professioneel zijn om die lijsten waarheidsgetrouw in te vullen. Tíjdens de training dragen ze allemaal een zender. Die doet de fysieke metingen. Hoe hard ze lopen, hoeveel ze lopen, in welke richting. En één keer in de week komt er een uitgebreide vragenlijst. Is er iets gebeurd in je leven dat invloed heeft op je spel? Is er iemand overleden, ben je verliefd, baal je omdat je wissel hebt gezeten?
Al die gegevens gaan in een grote database, waar ze in samenwerking met wetenschappers van de Groningse universiteit en hogeschool worden geanalyseerd. Frencken: „We moeten ingrijpen als we grotere verbanden zien. Als bij het hele team de motivatie daalt. Of als één speler week na week minder zin heeft om te voetballen. Dan moeten we in gesprek gaan.”
„We willen dat spelers een prettig sociaal leven hebben”
In elk elftal weet Frencken welke spelers in ‘een flow’ zitten, maar hij kan ook altijd spelers aanwijzen die niet goed in hun vel zitten – en hij weet dan ook wat er met diegene aan de hand is.
Is dat belangrijk om te weten? „Ja, want we willen de begeleiding optimaliseren. Spelers op dit niveau moeten mentaal en fysiek topfit zijn om te presteren. In het normale leven zou je zeggen: de baas bemoeit zich niet met het privéleven van werknemers. Maar wij willen presteren, dus we ontkomen er niet aan om ernaar te informeren.”
Als er fysiek iets mis is, is het niet zo ingewikkeld, vindt hij. Haalt iemand niet de juiste waarden, dan zijn er conditie- en krachttrainers die een nieuw schema maken en een speler op niveau brengen. Maar psychosociaal kan het lastig zijn om in te grijpen. „We willen graag dat spelers een prettig sociaal leven hebben, dat het op orde is”, vertelt Frencken. „Zeker bij buitenlandse spelers informeren we of ze weleens vrienden en familie zien. Dan willen we weten wanneer ze hen opzoeken, en of we daarbij kunnen helpen. We zien dat spelers die zich eenzaam voelen minder goed presteren. Dus we plannen hun sociale leven niet, maar we helpen ze wel om hun omgeving zo aangenaam mogelijk te maken.”
Meer vlees
Niemand die werkt bij een Eredivisieclub zal gek opkijken van het meten bij FC Groningen. Alle clubs doen het. Kleinere clubs misschien wat minder, omdat ze niet het personeel hebben om alle data te analyseren. Grote clubs juist meer, omdat ze grotere begeleidingsteams hebben. Allemaal beginnen ze het seizoen ook met een grote medische testdag. Hartfilmpjes, hersenonderzoek, soms ook tandartsbezoek of opticien.
Tijdens het seizoen zijn er veel verschillen. Zo is het bij Vitesse gebruikelijk om regelmatig bloedonderzoek te doen, vertelt hoofd performance en innovatie Jan van Norel. „Een bloedwaardentest kan laten zien hoe uitgebalanceerd de voedingsstoffen in lichamen zijn. We kunnen kijken of een speler ergens een tekort aan heeft, bijvoorbeeld ijzer. Als we zien dat een bepaald zuur niet aanwezig is in het bloed, dan weten we: misschien moet deze speler wat meer vlees eten.” Laatst was er een speler die ineens abnormale bloedwaarden had. De club had nieuwe sportdrank ingekocht, waar hij heel veel van dronk. Van Norel: „Daar mocht die speler daarna niet meer zoveel van drinken. Eentje per dag is prima, maar verder is water het beste.”
Om het vetpercentage te meten, gebruikte Vitesse vroeger – net als andere clubs – de huidplooimeter. Maar daarover was altijd veel discussie. Spelers vonden het onprettig en de uitslag is vrij afhankelijk van de persoon die de meting verricht. Daarom gaan ze nu één keer in de twee maanden onder de dexa-scan: een röntgenscan die spiermassa meet, en het verschil tussen linker- en rechterbeen en -arm, en het vetpercentage. En dat allemaal heel gedetailleerd.
Van Norel: „Je moet de impact op spelers niet onderschatten. Het komt een enkele keer voor dat je ze moet uitleggen dat ze te veel vetmassa hebben en waarom dat nadelig is – omdat ze extra gewicht meetorsen. Om een verschil van een paar kilo tastbaar te maken, laten we ze soms een gewicht optillen. Er zijn spelers die knakken in zulke gesprekken. Het zijn getalenteerde mensen, die doorgaans ook heel veel op dat talent hebben kunnen doen. Maar wij proberen spelers topfit te krijgen.
Het maakt verschil, zegt hij, die halve kilo meer of minder. Daarom willen clubs ook zo veel mogelijk controle over het voedingspatroon van hun spelers. Voetballers ontbijten en lunchen meestal op de club, en krijgen – dringend, soms dwingend – advies wat ze dan het beste kunnen eten. Jonge spelers, die niet altijd gewend zijn zelf te koken, krijgen regelmatig een bakje eten mee van de koks voor thuis. Bij Vitesse is de voedingsdeskundige dit jaar boodschappen gaan doen met een jonge speler die uit het buitenland kwam, om te zorgen dat hij gezonder insloeg en uit te leggen wat goede producten zijn. Ook vanwege de taalbarrière kunnen spelers die hulp soms nodig hebben.
Allemaal beginnen ze het seizoen ook met een grote medische testdag. Hartfilmpjes, hersenonderzoek, soms ook tandartsbezoek of opticien.
Jeroen Peters, hoofd van het prestatieteam van FC Utrecht, vertelt op het trainingscomplex hoe zijn club het eetpatroon probeert te sturen. Vlak voor wedstrijden: koolhydraten en snelle energie. Pasta, bananen, sommigen een cafeïnepil. Na de rust zetten Peters en zijn collega’s het eten klaar voor na de wedstrijd. Proteïneshakes voor snel herstel, maar ook een buffet met hamburgers, sushi, rijst – eigenlijk alles wat de spelers lekker vinden. Aanvullen, het lichaam moet herstellen. „Sommigen hebben na de wedstrijd geen honger, maar we móéten zorgen dat ze iets binnenkrijgen”, zegt Peters.
De werkweek na het wedstrijdweekend begint met veel eiwitten (goed voor het herstel) en minder koolhydraten. Weinig boterhammen bij ontbijt en lunch en verder ook weinig rijst of pasta. Veel salades, groenten, walnoten („goed voor de hersenontwikkeling op de lange termijn”). Dan weer opbouwen richting de wedstrijd. Steeds meer koolhydraten, minder salades, zodat het lichaam zo veel mogelijk energie opslaat voor de wedstrijd. Favoriet in de week voor het wedstrijdweekend, zo weet de vaste chef-kok: broodje cubano met onder meer geroosterde kip en kippenham.
Nieuw kussen
Er is één onderwerp waar per club écht verschillend over wordt gedacht. Kom je bij je spelers in de slaapkamer? Dát slaap belangrijk is, staat niet ter discussie. „Het is het belangrijkste herstelmechanisme dat er is”, zegt Wouter Frencken van FC Groningen. En dat het na wedstrijden een probleem is voor spelers, is in het voetbal algemeen bekend: wedstrijden zijn vaak laat afgelopen, voetballers hebben gereisd en nog gegeten. Sommigen hebben een paar uur eerder een cafeïneshot – espresso of pil – genomen. „Ze zijn zó opgepept, zitten vol in de adrenaline. De nacht na een wedstrijd is eigenlijk altijd een drama. Doordeweekse nachten soms ook, maar dat komt ook doordat sommigen bijvoorbeeld veel gamen”, vertelt hoofd medische staf Erwin Brans van SC Heerenveen. De club laat spelers vragenlijsten invullen over hoe ze hebben geslapen. Bij uitschieters gaat de (medische) staf een gesprek aan. Is er iets? Kunnen we je helpen om beter te slapen?
Dat lijkt op de aanpak van FC Twente, vertelt clubarts Sanne Hesselink. Op de club hangt een iPad of andere tablet, waarop spelers een slaapscore invullen. Hesselink: „Apps die meten wanneer en hoe diep iemand slaapt, daar doen we niet aan. De vraag is ook: moet je dat wel willen? Mág het ook? Ik vind het vrij heftig om als club zó diep in het leven van spelers in te grijpen. We weten al zó veel van ze, om dan ook nog in de slaapkamer mee te kijken…”
Bij Vitesse, bijvoorbeeld, hebben ze weleens huurspelers van grotere buitenlandse clubs een speciale ring laten dragen die hun slaapgedrag kon meten. De club wist dan hoe laat ze naar bed gingen, wanneer ze wakker waren, wanneer ze licht sliepen en wanneer ze in hun (diepe) remslaap kwamen. Bij die grotere clubs was dat doodnormaal, vertelt Jan van Norel, hoofd van de performance-staf. Vitesse doet het bij de eigen spelers nog niet.
FC Groningen heeft spelers een tijdje slaapdagboeken laten bijhouden, maar het werd nooit helemaal duidelijk wat dat precies opleverde. Dus nu houden ze het bij adviezen. Dwingende adviezen, dat wel. Frencken: „Soms kan het betekenen dat we zelf, fysiek, in de slaapkamer kijken om te zien of het goed is. Kort door de bocht: achttien graden, volledig donker, stofvrij, een goed kussen, goede matras, niet te dik dekbed. Als iemand prima slaapt in een lichte kamer kan dat oké zijn, maar als diegene niet goed herstelt, dan willen we wel dat er iets aan wordt gedaan. Je wil zo veel mogelijk verantwoordelijkheid aan de speler geven, maar ze krijgen niet oneindig de tijd.” En ja, ook Frencken vindt dat ver gaan, zegt hij. „Als je aan slapen komt, kom je aan iemands privéleven. Maar dit is topsport. Dan kan er meer, al moet je het altijd goed uitleggen.”
En zó ver gaat het nu ook weer niet in Nederland, vindt Jan van Norel van Vitesse. Hij ziet in het buitenland dat clubs nog intensiever te werk gaan. Vitesse heeft vrij veel huurspelers (gehad), eerder van bijvoorbeeld de Engelse topclub Chelsea, waarmee de club een warme band onderhield. Daar hebben spelers persoonlijke teams van specialisten. Van Norel: „Binnen die clubs gaat het over de vraag wat het individu nodig heeft, en minder wat het team nodig heeft. Bij Chelsea hebben alleen al de spelers die zijn verhuurd, zoals in het verleden aan Vitesse, een eigen voedingsdeskundige, fysiotherapeut, sportwetenschapper, soms een eigen mentale coach en een slaapcoach. De budgetten zijn daar natuurlijk ook groter.”
En als het slapen niet lukt? Pillen worden, bezweren alle medici en prestatiemanagers, nauwelijks voorgeschreven. Te veel risico op bijvoorbeeld verslaving, en het kan sowieso slecht zijn voor het lichaam. Wat kan dan wel? Jeroen Peters van FC Utrecht: „Dan leggen we een speler na de ochtendtraining drie kwartier plat in een donkere ruimte. Ogen dicht, oordoppen in. Soms kunnen ze niet slapen, maar ze zijn wel beter uitgerust voor de middagtraining.” Het is, zegt Peters, wetenschappelijk bewezen dat een powernap een soort reset kan zijn voor het lichaam. Soms hebben spelers er geen zin in, maar bij FC Utrecht staan ze erop.
Kort door de bocht: achttien graden, volledig donker, stofvrij, een goed kussen, goede matras, niet te dik dekbed.
De gesprekken in stadions en op trainingsvelden gaan, steeds weer, over bewustwording en controle. Terwijl de artsen en prestatiemanagers beseffen dat die niet onuitputtelijk is. Er zullen „best eens jongens een frietje halen bij de McDonald’s, zonder dat wij het weten”, zegt Sanne Hesselink van FC Twente. „Voetballers zijn voetballers, hè. Als je er twintig vraagt een app in te vullen, vergeten tien het bij wijze van spreken. Ze moeten zich er wel van bewust zijn dat het zinvol is”, zegt Jeroen Dieteren van Fortuna Sittard. „Weet je, het oogt allemaal heel professioneel, maar we weten ook heel veel nog niet. Wat de juiste verhouding is tussen training en herstellen en de reactie van een speler erop. Dát wil je weten, maar eigenlijk weten we daar helemaal nog niet zo veel over”, zegt Wouter Frencken van FC Groningen.
Dat komt, zegt prestatiecoach Peter Eppinga van FC Emmen, doordat het een relatief nieuw vak is. Tien jaar geleden werden nauwelijks data verzameld over spelers, en werd al helemaal niet gevraagd naar hun gemoedstoestand. Ze deden ook nog gewoon zelf hun warming-up, niet onder leiding van een fysiektrainer met een uitgekiend programma. Eppinga ziet in die controledrang van clubs ook een gevaar, zegt hij in het stadion van Emmen: „De eigen verantwoordelijkheid van spelers wordt steeds minder aangesproken. Alles wordt gepland, maar daarmee verliezen ze ook een bepaalde volwassenheid en eigen initiatief. Hun persoonlijkheid wordt er niet door ontwikkeld.”
Toch is het niet tegen te houden, de invloed van wetenschap, data en kennis op het fysieke welzijn en psychosociale leven van spelers, vinden de meeste artsen en trainers. Dat ze veel van hun privacy moeten opgeven om profvoetballer te zijn (er staan bepalingen over in hun contracten) zijn spelers inmiddels ook wel gewend, denkt clubarts Erwin Brans van SC Heerenveen: „Het hoort nu gewoon bij het vak.”