Een jonge witte vrouw en haar zwarte buurmannen in de Bijlmer: daar kun je ook een goed boek over schrijven

Recensie Boeken

De Bijlmer Twee recente romans vertellen hoe een witte jonge vrouw seks, macht en veiligheid zoekt bij haar zwarte buurmannen in de Amsterdamse Bijlmer. Is dat per definitie stereotyperend?

De flat Kikkenstein in de Amsterdamse Bijlmer.
De flat Kikkenstein in de Amsterdamse Bijlmer. Foto Evert Elzinga/ANP

Ik hou van je, ik vreet je op, je bent van mij en ik van jou, helemaal, altijd, of nee, dat laatste toch maar niet misschien. In Iets warms graag van Tamar Berends (1994) grijpt Denzel Ronja tijdens de seks tussen haar benen. ‘Is dit mijn poesje?’ hijgt hij. Nou en of, zegt zij hartgrondig. Maar als de vraag meermalen terugkeert, krijgt ze er genoeg van: ‘Ik vind het prima om af en toe te zeggen dat ik van hem ben, maar te vaak hoeft van mij niet. Of ik moet het zelf eens proberen.’ Ze vormt ‘haar hand tot een kommetje’ en grijpt hem op haar beurt: ‘Zijn dit mijn ballen? […] Zeg dat dit mijn ballen zijn.’

Kort daarop is ze alleen, hij is stante pede vertrokken. O jee, denkt Ronja, nu is het verpest, het is uit. Haar schuld. Toch?

Hoe hoort het tijdens seks en in de liefde? Waar stopt de betovering van het je uitleveren aan een ander, waar begint toe-eigening? In twee recente debuutromans, Iets warms graag van Berends en Mimosa van Mette Maria van Dijk (2000), draait het om dit soort zaken. Verlokking en lust, macht en misleiding, hoe ver moet en kun je gaan: het wordt aan de orde gesteld vanuit het perspectief van de (heteroseksuele) vrouw. Mooi zo. Toch?

In zowel Mimosa als in Iets warms graag zijn de vrouwen, twintigers, wit en de (iets of veel) oudere mannen van kleur. Beide romans spelen zich af in de Amsterdamse Bijlmer. Ze zijn allebei geschreven door een witte auteur van de Rietveld Academie en in de Bijlmer woonachtig was of is. Zowel hoofdpersoon Maria uit Mimosa als Ronja uit Iets warms graag is labiel en zoekend, zacht uitgedrukt: bij vlagen zijn ze knettergek. Hier houden de overeenkomsten tussen de boeken op.

Mimosa veroorzaakte direct bij verschijnen een rel vanwege een provocatie in de eerste alinea: ‘Ik wil in de Bijlmer wonen zodat ik al mijn zwarte buurmannen kan neuken.’ (Achterop het boek heten die mannen ‘gangsters’, op de website van de uitgeverij staat intussen ‘buurtbewoners’.) Die aandrang komt, zo blijkt, voort uit het moeten verwerken van een grote liefde of nu ja, verslaving. Hoofdpersoon Maria was ongezond dol op sportschoolhouder Louis. Ze ziet hem om te beginnen in een televisiefragment op YouTube als ‘de eerste zwarte man die Sinterklaas durft te spelen’. Louis klinkt op dit punt niet alleen haar, maar ook de lezer interessant in de oren. Maar als ze hem gaat opzoeken in zijn sportschool blijkt hij een gesloten en eenduidige kerel te zijn die koste wat het kost gepijpt wil worden. Verder niets eigenlijk, al is hij op een gegeven moment niet te beroerd Maria te penetreren met een komkommer tot ze bloedt.

Is dit racistisch, stigmatiserend en stereotiep? Jawel, en alhoewel schokkend en smerig, saai is het op den duur ook. Want elke man is zo, in dit boek, behalve een grootvader en een vader met wie Maria andere, onduidelijke spanningen heeft.

Maïzenapapjes

Mimosa draait om Maria, die probeert via het gebruik van kerels aan kracht te winnen. Ze wil gezien worden. ‘Jij bent een pion in de ontdekking van mijn vrouwelijke macht’, zegt ze tegen een van hen. Alle mannen die geen familie zijn willen, ongeacht hun kleur (er is ook een Griek), aldoor maar één ding van haar. Voor het overige zijn ze onbetrouwbaar, ze lopen het liefst weg, net als haar vader ooit deed. Geeuw. De hoofdpersoon zelf maakt ook geen ontwikkeling door, of het moet heel bijzonder zijn dat ze op het laatst een hond neemt in plaats van een man en afziet van het idee hoer te willen worden dan wel een pornofilm te maken.

Lees ook de voorpublicatie uit het boek Ik laat me shine niet doffen: In ‘Arrival City’ is kunst ook voor geestelijk welbevinden

Mimosa is onhandig geschreven. De beeldspraak is dikwijls onbegrijpelijk: ‘Zijn piemel smaakte goed […]. Ik had het gevoel dat ik me erdoorheen aan het eten was – een bodemloos ijsje dat bij iedere hap werd aangevuld’; ‘Ik zie haar aandacht als een pudding in elkaar zakken’. Wat staat hier nou eigenlijk? Duidelijker lijkt te zijn: ‘Zijn sperma doet me denken aan de maïzenapapjes die ik als kind maakte […]: een glazige substantie met klontjes erin.’ Maar wat verduidelijkt dit, ziet sperma er niet altijd ongeveer zo uit?

Eenheidsworst

Een veel rijker boek, ja zelfs een veelzijdige verrassing, is Iets warms graag. Tamar Berends schrijft over twintiger Ronja, een (spier)wit meisje met rood haar dat, na aanvankelijk toegeroepen te zijn (‘Hé schoonheid’, ‘dame,’ ‘gudu’, ‘schatje, popje, kom bij ons!’, ‘Kom bij ons zitten dan!’, ‘Wij zijn niet eng’), op haar buiten rondhangende buurmannen afstapt. Vanaf dat moment hoort ze erbij en bieden de mannen haar een thuishaven, iets warms en veiligs om op terug te vallen. Zoet wordt dat niet. De mannen zijn geen eenheidsworst, dat scheelt, ze hebben gewoon uiteenlopende karakters. Bovendien is de ontspanning van de hoofdpersoon meestentijds maar schijn, of op z’n minst van korte duur. Ze haalt, als je even niet oplet, een broodmes langs haar blote dijbeen.

Lees ook dit interview: Prof. Soortkill: ‘Het is gratis om nieuwe gedachten te krijgen’

Als lezer schrik je bij dit boek telkens op, er valt bovendien veel te lachen. Berends schrijft droge zinnen als: ‘Flirten en ontlasting gaan niet goed samen’, en is goed in terloopse informatieoverdracht. Door zinnen als: ‘Ik help altijd mee, behalve als ik ziek ben. De laatste tijd zegt mama steeds dat ik niet hoef af te ruimen’, wordt duidelijk hoe ziek Ronja op dat moment is, hoe ze overkomt op anderen, terwijl je als lezer in haar perspectief opgesloten zit. Berends vermengt ook handig taalregisters: ‘Ik wilde actief stoppen met bestaan […]. Totdat ik mijn kleine teen stootte. […] Het was geen goddelijke revelatie of een poëtische zonnestraal op mijn voorhoofd, maar gewoon een bonkend teentje dat ervoor zorgde dat ik weer begreep wat mijn lijf was.’ Het verhaal beslaat twee jaar, tussen 2018 en 2020. De structuur is losjes, springerig, met sterke scènes over de thuiszorg waar Ronja in werkt en die vol uiterst boeiende karakters zit, net als over Suriname, waarheen ze afreist als au pair, en over ja, zeker, seks.

Ronja heeft een enorm libido en dweept, als ze geil is, met zwarte mannen. Ook haar Denzel komt uit een sportschool, is groot en breed, lang en ‘bobbelig’ in zijn shirt en broek van spieren en wat dies meer zij, heeft tatoeages. Mag dat? Kan dat? Deze roman is veel meer dan Mimosa een onderzoek. Berends werpt vragen op over stereotypen, seksualisering en toe-eigening, over contact en intimiteit, maar ook over trauma na misbruik. De roman gaat op velerlei manieren over wat goede zorg is, voor jezelf en voor een ander.