N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Nobelprijs voor de Vrede Het Noorse Nobelcomité probeert met de toekenning van de prestigieuze prijs vredesprocessen soms een duwtje in de rug te geven. Dat pakt niet altijd even goed uit. Van sommige uitreikingen heeft het spijt.
Wie de Nobelprijs voor de Vrede ontvangt, verwerft daarmee automatisch een soort heiligenstatus. Plotseling gelden winnaars als bakens van moreel gezag. „De ene dag luisterde niemand naar me, de volgende dag was ik een orakel”, herinnerde de Zuid-Afrikaanse aartsbisschop Desmond Tutu zich, die de prijs in 1984 ontving wegens zijn vreedzame strijd tegen de apartheid.
Tutu bleef ook tijdens de rest van zijn leven een voorbeeldige winnaar. Maar het probleem voor het comité van de vijf Noren die uitmaken wie de prijs krijgt en deze vrijdag hun keuze voor 2023 bekendmaken, is dat lang niet alle winnaars in de praktijk zulke heiligen blijken te zijn. Sinds 1901, toen de vredesprijs voor het eerst werd uitgereikt, zijn er herhaaldelijk vredesprijzen gegeven aan politieke leiders die zich meer ontpopten als oorlogsmisdadigers dan als vredesengelen.
Lees ook: ‘Premier Abiy Ahmed draagt bij aan de ontmanteling van Ethiopië’
Een recente uitglijder van het comité was de toekenning aan de Ethiopische premier Abiy Ahmed in 2019 wegens zijn inspanningen voor de vrede, kort na zijn aantreden. Een jaar na de prijsuitreiking begon diezelfde Ahmed onbeschroomd een bloedige oorlog tegen het opstandige Tigray, waarbij duizenden de dood vonden en de mensenrechten aan alle kanten met voeten werden getreden.
Het Nobelcomité, dat eenmaal verleende prijzen niet kan intrekken, zat ermee in zijn maag. Zozeer dat comitévoorzitter Berit Reiss-Andersen, een advocaat, begin vorig jaar bij uitzondering een rechtstreeks moreel appel in het openbaar tot de Ethiopische leider richtte. „Als premier en winnaar van de vredesprijs heeft Abiy Ahmed een speciale verantwoordelijkheid om het conflict te beëindigen en tot vrede bij te dragen”, zei ze.
Zulke pijnlijke situaties zou het comité kunnen vermijden door de prijs voortaan louter toe te kennen aan oude mannen en vrouwen, die hun actieve loopbaan al achter zich hebben, zoals in de praktijk vaak ook gebeurt met andere Nobelprijzen, zoals die voor Literatuur en Natuurkunde. Maar een vredesprijs voor verdienstelijke bejaarden zou het prestige ervan niet per se ten goede komen, beseft het comité. „Als de prijs niet langer tot controverses leidt, wordt ze irrelevant”, stelde Olav Njolstad, secretaris van het comité, vorig jaar.
Bewust neemt het comité daarom soms een gokje en hanteert het de onderscheiding als een aanmoedigingsprijs. Zoals bij de Pakistaanse Malala Yusufzai, het pas 17-jarige meisje dat een moordaanslag door de Taliban wegens haar inzet voor meisjesonderwijs ternauwernood overleefde.
Riskanter wordt het wanneer het comité het als een instrument gebruikt om ontkiemende vredesprocessen een duwtje in de rug te geven. Dat pakte niet alleen bij Abiy Ahmed ongelukkig uit. Velen reageerden geschokt toen de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger en de Noord-Vietnamese onderhandelaar Le Duc Tho de prijs in 1973 kregen voor hun vredesoverleg, al was de oorlog in Vietnam nog lang niet voorbij. Twee leden van het Nobelcomité stapten zelfs boos op.
Le Duc Tho weigerde de prijs te komen afhalen. „Er is nog geen vrede”, was zijn argument. Kissinger, die hevige bombardementen had laten uitvoeren op zowel Vietnam als Cambodja waarbij duizenden doden vielen, bood twee jaar later aan de prijs terug te geven. De Amerikanen waren Zuid-Vietnam met de staart tussen de benen ontvlucht en zijn vredesprijs oogde misplaatst. Maar het comité legde het verzoek naast zich neer.
Als de prijs niet langer tot controverses leidt, wordt ze irrelevant
Olav Njolstad secretaris Nobelcomité
Ook de verlening van de prijs aan PLO-leider Yasser Arafat in 1994 na de Oslo-akkoorden met Israël viel bij velen verkeerd, onder wie een comitélid dat ontslag nam. Als een verrassing kwam die ophef niet. In 1978 was er soortgelijke kritiek toen de Israëlische premier Menachem Begin, in zijn jongere jaren betrokken bij terroristische aanslagen, de prijs deelde met de Egyptische president Anwar el-Sadat, die eerder een oorlog met Israël was begonnen. Arafat was ook nauw betrokken bij vele terreuraanslagen. Ook de Israëlische laureaten naast hem, premier Yitzhak Rabin en Shimon Peres, hadden geen schone handen. Van het Israëlisch-Palestijnse vredesproces kwam bitter weinig terecht.
Ongemakkelijk zal het comité zich naderhand ook hebben gevoeld over Aung San Suu Kyi, de oppositieleider in Myanmar die wereldwijd indruk maakte met haar geweldloze verzet tegen de militaire machthebbers. Maar toen het politieke tij decennia later keerde en zijzelf een invloedrijke positie kreeg, viel ze van haar voetstuk. Ze weigerde hardnekkig het op te nemen voor de in haar land zwaar vervolgde Rohingya, een islamitische minderheid. Daardoor liet haar vredesprijs uit 1991 een wrange nasmaak na. Wellicht verdwijnt die weer enigszins, nu de generaals haar na een schertsproces opnieuw gevangen hebben gezet.
Hoop op doorbraken
Evenmin erg succesvol was de prijs voor de Amerikaanse president Barack Obama in 2009, toen hij nog geen jaar in functie was. Al in campagnetijd had hij zoveel hoop op nieuwe doorbraken in binnen- en buitenland weten te wekken, dat het comité hem meteen de prijs toekende. Tot veler verbazing, ook van hemzelf. De ironie was dat Obama zijn land vervolgens aanmerkelijk dieper in de oorlog in Afghanistan en de strijd tegen islamitisch terrorisme dompelde. Ook van de gehoopte verzoening met de Arabische wereld kwam weinig terecht.
Terwijl er reden is achteraf spijt te hebben van de keuze voor sommige kandidaten, geldt dat evenzeer voor het niet toekennen van de prijs aan anderen. Mahatma Gandhi, ook door latere prijswinnaars als Martin Luther King genoemd als een bron van inspiratie, kreeg hem niet. Een pijnlijke vergissing, erkennen de Noren nu, die vermoedelijk mede was ingegeven door een misplaatst blank superioriteitscomplex. In 1948 overwoog het comité het, maar dat jaar werd Gandhi doodgeschoten en de prijs wordt niet postuum toegekend. Zoals een Noorse adviseur van het Nobelcomité stelde: „Gandhi kon het wel zonder de Nobelprijs stellen. Of het Nobelcomité ook zonder Gandhi kan, is de vraag.”