N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Krijgsmacht Na lang spitten in documentatie staakt Defensie het zoeken naar een vermist special report over de moord op de Afghaanse boer Jalil. Verder ontkennen leidinggevenden het document te hebben ontvangen. En niemand zegt te weten wat is gebeurd met de server waarop het zou hebben gestaan.
Op zoek naar een melding van een mogelijke oorlogsmisdaad uit 2010, heeft Defensie het afgelopen jaar een miljoen digitale documenten geraadpleegd, meters papieren archief doorzocht, twintig betrokkenen bevraagd, externen ingehuurd en hulp gezocht in de Verenigde Staten en Australië. Maar het rapport is niet gevonden en de belangrijkste vraag is niet beantwoord: waarom heeft Defensie de melding destijds nooit onderzocht?
Aanleiding voor de uitgebreide zoektocht was een publicatie in NRCover het verdwenen special report. In het kort: in april 2010 kwamen in Uruzgan twee Nederlandse mariniers om het leven door een explosief, een IED. Volgens de Australische troepen zou een Afghaan met de naam Abdul Jalil daarachter zitten. De Nederlanders pakten hem op, verhoorden hem dagenlang en lieten hem weer vrij, omdat hij op geen enkele opsporingslijst stond en nergens uit bleek dat hij een bommenmaker was of op wat voor manier dan ook was betrokken bij de aanslag.
Lees hier over het verdwenen rapport met de melding over de gedode Afghaanse boer
Twee weken later, op 10 mei 2010, werd de man alsnog gedood door Australische special forces.
Toen het Nederlandse verhoor- en inlichtingenteam (het Field Humint Team, onderdeel van inlichtingeneenheid Jistarc) op Kamp Holland te horen kreeg dat de Afghaan gemarteld en vermoord zou zijn, stelde een van hen dat special report op.
Met de melding deed Defensie tien jaar lang niets. Een vermoeden van een mogelijk oorlogsmisdrijf had bij de Nederlanders onmiddellijk tot actie moeten leiden, zeiden oorlogsrechtexperts eerder tegen NRC, bijvoorbeeld het informeren van de Australische bondgenoot.
Elite-eenheden
Er komt pas aandacht voor nadat Australië op 19 november 2020 heeft bekendgemaakt dat zijn elite-eenheden ervan worden verdacht in Afghanistan burgers en krijgsgevangenen te hebben gemarteld en gedood. Een dag later wijst een Nederlandse militair Defensie nog eens op dat special report. De zoektocht komt pas op stoom na het artikel in NRC twee jaar later.
In het eindverslag en andere documenten die minister Kajsa Ollongren (Defensie, D66) deze week naar de Kamer stuurde, is te lezen dat de Australische opsporingsdiensten geen aanleiding zien om alsnog een strafrechtelijk onderzoek te beginnen naar het mogelijk oorlogsmisdrijf. Ja, Jalil is die nacht door de Australische commando’s gedood, maar een foto van zijn gezicht na zijn dood toont geen zichtbare sporen van marteling.
Meerdere lokale bronnen hadden het Nederlandse inlichtingenteam na Jalils dood verteld dat hij gemarteld zou zijn, maar slechts één – zeer betrouwbare – bron vertelde specifiek over ingesneden mondhoeken, een zogeheten ‘Joker’. Tegenover die „single source” staan drie bronnen van de Australische commando’s, die Jalil als bommenmaker hadden aangemerkt. Eén van de drie vertelde dat Jalil had opgeschept over dat hij was vrijgelaten door de Nederlanders.
De onderzoekers van Defensie vinden het „aannemelijk” dat het rapport bestaat. Drie militairen hebben dit aan hen bevestigd
De commando’s waren al langer naar hem op zoek. Dat Defensie het special report niet heeft gevonden, helpt voor de Australiërs ook niet mee. Op welke feiten moeten de opsporingsdiensten zich dan baseren?
Waaróm de Australische troepen Jalil zochten en waarom ze hem verdachten van de aanslag op de twee Nederlandse mariniers, dat wordt niet duidelijk. Dat Jalil op een lijst van internationale doelwitten stond, is niet waarschijnlijk. Foto’s van voorwerpen die de Nederlandse militairen aantroffen bij Jalils aanhouding bij zijn woning, zijn bekeken door de Australiërs en de Nederlanders. In het eindverslag staat: „Experts van beide landen concludeerden afzonderlijk van elkaar dat het niet mogelijk is om een IED te fabriceren met de voorwerpen die zichtbaar waren op het Nederlandse beeldmateriaal.”
Bondgenoot
En dan het special report zelf. De onderzoekers van de afdeling Evaluaties van Defensie vinden het „aannemelijk” dat het rapport bestaat. Drie militairen hebben dit aan hen bevestigd: de twee inlichtingenofficieren van het verhoorteam en hun baas, die het indiende. Toch kan dit volgens de Defensie-onderzoekers „niet met volledige zekerheid worden vastgesteld”.
De melding was volgens de opsteller van het rapport zo gevoelig en in potentie zo schadelijk voor de relatie met de Australische bondgenoten, dat hij die alleen in het systeem van het inlichtingenteam zelf heeft gezet en in hardcopy heeft verspreid onder leidinggevenden, onder wie de plaatsvervangend commandant van de Task Force Uruzgan. De leidinggevenden ontkennen echter het rapport te hebben ontvangen, of ook maar te kennen. En niemand weet nu jaren later wat met de server, of met de informatie van die server is gebeurd na de missie: betrokkenen wijzen naar elkaar en zeggen zelf „niet betrokken” te zijn geweest bij het transport en de archivering van het inlichtingenmateriaal.
De Defensie-onderzoekers lijken de verantwoordelijkheid voor het uitblijven van verder onderzoek neer te leggen bij de opsteller van het rapport. Die heeft immers nooit meer navraag gedaan naar de afhandeling van zijn melding.
De rol van de leidinggevenden van de Uruzgan-missie blijft goeddeels uit beeld. Het is nu „niet mogelijk”, zeggen de onderzoekers, om een „inschatting te maken hoe er door de ontvangers zou zijn gehandeld bij of na het ontvangen van het rapport”, omdat het niet is teruggevonden.
De onderzoekers spitsen hun aanbevelingen daarom vooral toe op het verder op orde brengen van de archieven van de missie in Afghanistan. Ollongren neemt die adviezen over.
De zoektocht naar het rapport uit 2010 is beëindigd.