N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Serie De beruchte piratenkapitein Blackbeard en de zachtmoedige Stede Bonnet zijn geliefden in de piratenserie ‘Our Flag Means Death’. Het nieuwe seizoen valt een beetje in herhaling, maar biedt ook veel moois.
Scène uit de queer piratenserie ‘Our Flag Means Death’. Foto Nicola Dove
Queer piratenserie Our Flag Means Death zette me aanvankelijk op het verkeerde been. De onverwachte hit van HBO Max lijkt op het eerste gezicht een doldwaze comedy die niet zo grappig is uitgevallen. De romantische, zachtmoedige edelman Stede Bonnet wil graag zeerover worden. Als hij zijn eigen schip heeft laten bouwen, probeert hij zijn rauwe, ongeletterde bemanning moderne waarden bij te brengen: ze moeten ruzies uitpraten, hun kwetsbaarheden en gevoelens tonen. Die lijn zit er ook wel in, maar gaandeweg gaat het over iets anders. Namelijk over de opbloeiende liefde tussen Bonnet (Rhys Darby) en de beruchte piratenkapitein Blackbeard (Taika Waititi). Ze zijn tegenpolen; Blackbeard is een meedogenloze macho, maar Bonnet maakt de zachte krachten in hem wakker. Blackbeard wordt steeds liever, Stede wordt steeds piratiger.
Op het einde van het eerste seizoen is het liefdespaar uiteen gedreven, waardoor het nieuwe, tweede seizoen meteen een handig begin heeft: zullen ze elkaar weer vinden? Blackbeard is aardig in de rotzooi geraakt sinds Stede bij hem is weggegaan. Hij voert zijn rooftochten op, wreder dan ooit en lijkt op een zelfmoordmissie. Stede en zijn bemanning zitten zonder schip en moeten gaan werken in de louche piratenbar van Spanish Jackie (Leslie Jones), een mannenverslinder die de afgesneden neuzen van haar tegenstanders in een pot op de bar bewaart.
Rhys Darby als de romantische, zachtmoedige piraat Stede Bonnet in Our Flag Means Death.
Foto Nicola Dove
Aantrekkelijke figuren
Dat de twee geliefden opnieuw naar elkaar op zoek moeten, voelt wel erg als een herhaling. Bovendien vinden ze elkaar al halverwege het seizoen, waarna je dus met een ietwat stuurloze tweede helft zit. Ook de ontwikkeling dat de piraten steeds liever worden is dan eigenlijk al voltooid. Het is een rommelig seizoen, ook wat de nieuwe schurken betreft, die onverwachts komen en gaan.
Daar staat veel tegenover. De vormgeving is nog bonter en mooier dan in het eerste seizoen, met hippe Aziatische kielen en fantastische leren pakken. De toon is wat grimmiger, met grover geweld en grotere geestelijke nood. Daarnaast krijgen de bijfiguren meer ruimte voor hun eigen zoektocht naar identiteit en liefde. En zijn er aantrekkelijke figuren bijgekomen, zoals de Aziatische Zeeroverkoningin (Ruibo Qian) en een kibbelend vrouwelijk piratenstel (Minnie Driver en Rachel House) dat een tweedehandswinkeltje is begonnen.
Bijzonder aan de serie is dat ze de representatie van queers en mensen van kleur serieus neemt, en ook de ontwikkeling van de diverse soorten liefdesrelaties. Hoe kolderiek de situaties ook zijn, daar worden geen grappen over gemaakt. Geen Jiskefets Heeren van de Bruyne Ster dus. De piraten Stede Bonnet en Blackbeard hebben trouwens echt bestaan, in de Cariben van de achttiende eeuw. Dat Bonnet niet kon varen en dat Blackbeard daarom zijn schip overnam, klopt ook. Om de goede sfeer niet te bederven, verzwijgt de serie wel dat Bonnet een slavenplantage had.
Vóórdat de repetitie van popgroep Space Lightning echt begint, wil Susie Arnon nog even een stukje van haar zelfgeschreven lofzang op Amsterdam zingen: „Lopend door de stad/ Tijdelijk zonder huis/ Maar als een warme deken/ Biedt het mij toch een thuis”. De zangeres met de roze krullen is zenuwachtig. Normaal speelt de band covers van soul- en popnummers. Dit is een eigen lied. Na het zingen van het refrein schakelt ze snel over op het nummer dat ze woensdag in Paradiso zal zingen: ‘Always remember us this way’, een ballad van Lady Gaga.
We zitten in de kelder van het Amsterdamse muziekcentrum Q-Factory. Space Lightning oefent voor het festival Het Ritme van de Stad, woensdag in Paradiso. Op die dag treden tientallen musici op die „psychische of maatschappelijke kwetsbaarheden” hebben. Muziekcentrum Eiwerk heeft het festival opgericht, de zorginstellingen Leger des Heils en HVO Querido zijn ingehaakt. Susie Arnon: „Vanuit de onderlaag van de stad hoor je ons hart hevig kloppen. Vandaar: het ritme van de stad.”
HVO-Querido biedt hulp aan daklozen. Van de pakweg 33.000 daklozen in Nederland, verblijft ongeveer de helft in Amsterdam. Dat is inmiddels een zeer diverse groep die doorgaans niet voldoet aan het sterotype beeld van de dakloze. De cijfers zijn schattingen: slechts éénderde is in beeld bij de hulpverlening. Die bieden naast tijdelijk onderdak ook dagbesteding aan. Lies Schilp, muziekcoördinator van HVO-Querido: „Iedereen bij ons moet een vorm van participatie hebben. Werken, meedoen. En daar is het muziekprogramma een onderdeel van. Het belangrijkste is dat iemand weer geactiveerd wordt.” Het nut van muziek maken is evident, zegt Schilp: „Ik heb mensen als zombies binnen zien komen. Maar zodra ze samen muziek maken, lopen ze met stralende ogen en pratend weer naar buiten. Ze worden mensen die weer zin hebben om de dag te beginnen. Nou, dat scheelt een boel aan zorgkosten, kan ik je zeggen.”
Redding
Zangeres Susie Arnon woont in een van de tientallen opvanglocaties van HVO-Querido. Ze ontdekte haar zangstem tijdens de karaoke-avonden in de opvang. „Ja, ik zing. En ik ben vier jaar geleden dakloos geraakt. Ik was behoorlijk de weg kwijt en de kluts kwijt. In het begin wil je dat niemand het weet. Dat niemand je ziet. Als zoiets je overkomt, moet je jezelf helemaal opnieuw ontdekken. We zijn gewend om dingen een beetje te ontwijken of op te vangen. Maar als je in zo’n heftige situatie komt, dan kan je het niet meer ontwijken of opvangen. Je moet er doorheen.”
Toen ze eenmaal de weg naar de opvang had gevonden, werkte ze eerst in een wassalon en een boekbinderij. Het duurde even voor ze genoeg „rust en vertrouwen” had om voor kunst en muziek te kiezen: „Het was heel fijn om via muziek weer een doel te hebben. En vertrouwen te krijgen in mezelf. Anders was ik misschien nog verder weggezakt in een uitzichtloze situatie. In het begin van mijn dakloosheid hield ik me heel erg verborgen. Optreden met de band maakt juist dat ik mezelf laat zien aan de wereld, en aan mijn twee dochters die ik niet meer spreek. Ik kan je echt zeggen dat het mij geholpen heeft. En misschien zelfs gered heeft, ja.”
In de repetitieruimte komen de zangers langzaam binnendruppelen. In de hoek zit gitarist Joris onverstoorbaar te soleren – hij gaat er zo in op dat hij soms een afslag mist. Joris is over zijn gitaar heen gegroeid, hij draagt een tourshirt van Circle of Faith. Misschien christelijke metal. Zangeres Titia, oudere vrouw met kruk, zingt ‘I Will Survive’, de andere zangeressen haken in bij het la-lala-lala-gedeelte. John (66) fladdert binnen. Zonnebril, frisse pet met blauwe streepjes. Hij heeft er zin in vandaag. danst door de ruimte, maakt grappen met iedereen. John zingt een energieke versie van ‘Easy (Like Sunday Morning)’ van de Commodores.
Deze zanger blijkt trouwens geenszins dakloos te zijn. Kwam gewoon een keer binnenlopen bij een repetitie en maakte zich als multi-instrumentalist snel onmisbaar. Susie Arnon: „Space Lightning is niet alleen voor daklozen. Veel bandleden hebben inmiddels een woning, of ze zijn om een andere reden bij de band gekomen. Je kunt ook psychische problemen hebben, of je komt uit een scheiding. Gewoon, als je uit de maatschappij bent gevallen. Iedereen is welkom.”
„Het is ook zo opgezet dat er gewoon weer structuur komt in je leven”, zegt Arnon. „Wat ik zo mooi vind van onze band, we zijn een familie. Als er wel eens een tegenslag is, zoeken we steun bij elkaar. Als er ruzie is, leren we het uit te praten. En het leert ons om door te zetten.”
Repetitie van de band Space Lightning in de Q factory in Amsterdam.
Foto Simon Lenskens
Repetitie van de band Space Lightning in de Q factory in Amsterdam.
Foto Simon Lenskens
Het echte, het doorleefde
Verwacht geen verwarde of bedwelmde personen op het podium. Volgens Lies Schilp moet je op „een bepaald herstelniveau zitten” om überhaupt het ritme van de bandrepetities te volgen. De bezoekers van Paradiso krijgen volgens Arnon een groep mensen te zien „die zichzelf uit een problematische situatie heeft gewerkt”. Als je de groep voor het eerst ziet, zegt ze, denk je misschien ‘wat is dat voor een samengeraapt zootje?’ Maar als je ze dan hoort spelen: „Je voelt gewoon het echte, het doorleefde, de hoop en de trots”. Volgens Schilp is dat precies het idee van het festival, om de deelnemers op een positieve manier te laten zien: „Dit zijn mensen die ook bij de stad horen. Zo hebben ze een podium om te laten zien: kijk dit doe ik nu ook. Dit ben ik nu. Hier sta ik nu.”
Susie Arnon: „We verwerken zonder filter ons verhaal in muziek. We hebben allemaal best wel heftige dingen meegemaakt en we zijn allemaal bij een zorginstelling beland. Als het dan lukt om gezamenlijk iets te doen, dan geeft dat zo’n goed gevoel. Er staan mensen die hebben iets overwonnen.”
Festival Het Ritme van de Stad: 18/6, in Paradiso, Amsterdam. Zie hvoquerido.nl
„Is alles naar wens geweest? Dan bent u alleen nog de toeristenbelasting verschuldigd.” Wie vaak op vakantie gaat of een nachtje in een hotel verblijft weet: ook als de kosten vooraf zijn betaald, komt aan het einde vaak nog een rekening. En die kan flink oplopen. Sinds vorig jaar betalen toeristen in Griekenland officieel een climate resilience fee, die in feite hetzelfde is als toeristenbelasting. Per 1 januari van dit jaar is de belasting verhoogd tot maximaal 15 euro per nacht voor een kamer in een vijfsterrenhotel in het hoogseizoen (van april tot oktober). De toelage die hotelgasten bovenop de kamerprijs betalen voor elke nacht die ze er verblijven, wordt ter plekke betaald aan het hotel (of andere accommodatie). Ook passagiers van cruiseschepen betalen een extra toelage.
De Griekse regering zegt met de klimaattoeslag een duurzaam toerismemodel te willen bevorderen, en ook overtoerisme en de woningcrisis aan te willen pakken. Bij de aankondiging van de prijsverhoging zei de Griekse minister van Toerisme Olga Kefalogianni dat de inkomsten onder meer gebruikt zullen worden voor „het voorkomen en herstellen van natuurrampen” en het verbeteren van de infrastructuur. De opbrengst gaat ook naar niet nader gespecificeerde ‘projecten voor klimaatbestendigheid’.
De afgelopen jaren kampte Griekenland vrijwel elke zomer met hittegolven, vaak met bosbranden tot gevolg.
Opbrengst onduidelijk
De Griekse toerismeconfederatie SETE noemt de toeslag volgens de Griekse krant Kathimerini een puur inkomsten genererende fiscale maatregel en waarschuwt dat het op de lange termijn een negatieve invloed kan hebben op het concurrentievermogen van het Griekse toerisme. De organisatie vindt dat de verantwoordelijkheid voor de financiering van het nationale rampenfonds niet bij „slechts één sector van de Griekse economie” moet liggen. Bovendien is het volgens SETE nog onduidelijk hoeveel de fee vorig jaar heeft opgebracht en wat er met dat geld gedaan is.
Terwijl transparantie over de besteding juist van belang is voor de effectiviteit en het draagvlak bij bewoners. Daarvoor waarschuwt Ko Koens, lector toerisme aan Hogeschool Inholland. Hij noemt de climate resilience fee een gerichte vorm van belasting, in tegenstelling tot ‘gewone’ toeristenbelasting. „Dat maakt het interessant. Impliciet zeg je ermee: dit geld wordt gebruikt om iets te doen aan de klimaatcrisis. Maar het blijft zó vaag wat er met dat geld wordt gedaan. Wat doe je als je in een jaar geen zichtbare effecten van de klimaatcrisis hebt? Verdwijnt dat geld dan in een pot?”
Ook voor meer algemene toerismebelasting is het cruciaal om vooraf duidelijk te maken waar het geld voor bedoeld is, zei de Duitse hoogleraar duurzaamheid Harald Zeiss in maart tegen Die Welt. Volgens hem zeggen veel toeristische bestemmingen bij de introductie van de belasting het geld te zullen gebruiken voor bijvoorbeeld het financieren van duurzaamheidsprojecten of compensatie van de milieu-impact. Maar hoe het uiteindelijk wordt gebruikt, verschilt aanzienlijk; van de ontwikkeling van duurzame mobiliteit tot het simpelweg aanvullen van het gemeentebudget. „Want als de schatkist leeg is, wordt het beoogde doel vaak ruim gedefinieerd”, stelt Zeiss.
Lees ook
Toerisme indammen: wat werkt?
Overtoerisme
Het vaststellen van een doel is geen garantie voor succes, laat een experiment met entreekaarten in Venetië zien. De populaire Italiaanse stad voerde vorig jaar een financiële drempel in om minder toeristen te trekken. Bezoekers zonder overnachting moesten voor 29 drukke dagen tussen eind april en midden juli een toegangskaart van 5 euro kopen. Volgens bewoners was het er net zo druk, of zelfs drukker, als andere jaren.
De entreeheffing in Venetië bracht 2,4 miljoen euro op – veel meer dan vooraf ingeschat (en bijna net zoveel als de 2,5 miljoen euro die het gekost had). Dit jaar is de maatregel uitgebreid: het aantal dagen waarvoor een toegangsbewijs nodig is, is bijna verdubbeld, naar 54 dagen tussen half april en eind juli. De prijs blijft 5 euro, maar wie minder dan drie dagen voor zijn bezoek een entreekaartje koopt, betaalt twee keer zoveel.
Koens verwacht er weinig van. „Een fee van 10 euro, en zeker 5 euro als je op tijd bent, tik je er gewoon bij af. Dan eet je maar een ijsje minder. Als je er naar toe gaat, wil je het gewoon zien.” Maar als je naar de opbrengst kijkt, kan het nog steeds een goede maatregel zijn, afhankelijk van wat er gebeurt met het geld. „In Venetië is voornamelijk overtoerisme het probleem”, zegt Koens. „Wat doe je dan voor de lokale bewoners om hun situatie te verbeteren? Naar wat ik heb begrepen, gebeurt daar nog heel weinig. Juist de leefbaarheid van Venetië zou moeten worden aangepakt.”
Lees ook
Toeristen in Venetië laten zich niet weerhouden door 5 euro, blijkt na eerste zomer met toegangskaartje
Het stadsbestuur van Venetië stelt dat er in de zomer van 2024 wel sprake was van een betere spreiding van toeristen en minder drukte op piekmomenten. Koens beaamt dat Venetië „een fantastisch systeem” heeft om in de gaten te houden waar toeristen zich bevinden. „Je kan ze bekijken als mieren in een terrarium. Supermooi, maar wat heb je eraan?
Als toeristenbelastingen nog verder stijgen, raakt dat vooral mensen met minder geld. Maar, benadrukt Koens, reizen is altijd elitair geweest en het is volgens hem de vraag of dat wel zo erg is. „Moet het zo goedkoop zijn dat je drie, vier keer per jaar op vakantie kunt of is één keer genoeg? Is het elitair om dat duurder te maken? Of is dat – als je ook kijkt naar klimaatverandering – gezond verstand? Reizen is een enorm luxegoed waarvan wij te weinig beseffen hoe luxe het is.”
Een verraste blik: Marrit Steenbergen (25) tikt als snelste aan bij de finale van de 100 meter rugslag, in de scherpe tijd van 58,96. Net voor de Nederlands kampioen van vorig jaar, Maaike de Waard. De 100 meter rugslag is niet Steenbergens belangrijkste nummer, met deze uitslag had ze duidelijk geen rekening gehouden.
„Ojo, 58,9, lekker man!”, wordt ze gefeliciteerd door een andere zwemster, als ze net daarna weer uit het bad is geklommen.
Het is vrijdag, dag twee van de Nederlandse Kampioenschappen Zwemmen in Amersfoort. Langs de badrand is het een wirwar van vrijwilligers en talentvolle jeugd, met natte haren en handdoeken, vers uit de B-finales. Tussendoor lopen TeamNL-stafleden in het oranje en Nederlandse topzwemmers, met hun olympische tatoeages.
Door de informele sfeer heeft dit toernooi niet de air van een gewichtig sportevenement, toch is deze NK-editie de belangrijkste ooit. Hier in Amersfoort worden niet alleen Nederlandse titels vergeven, maar ook voor het eerst de zogeheten trials gezwommen. Alleen hier – zondagavond zijn de laatste finales – kunnen zwemmers een plek bemachtigen voor de WK langebaan in Singapore. Dat toernooi is al over zes weken. Ook de tickets voor EK’s en de Olympische Spelen, verreweg het belangrijkste evenement op de zwemkalender, worden straks via trials vergeven.
‘Een eerlijke strijd’
Grote zwemlanden Australië en de Verenigde Staten doen dat al jaren, maar voor Nederland is het een flinke verandering. Zwemmers hadden hiervoor altijd diverse momenten – een stuk of zes – om een zo scherp mogelijke tijd neer te zetten en onder de vooraf vastgestelde limiet te zwemmen.
De trials komen uit de koker van Jacco Verhaeren, niet toevallig voormalig bondscoach van Australië. Verhaeren – eerder ook coach van onder meer de olympische kampioenen Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo – keerde vorig jaar weer terug bij de Nederlandse zwembond, als ‘Performance Strateeg Topzwemmen’. Na zijn tijd in Australië was hij tussen 2021 en 2024 directeur van het Franse zwemteam.
Het fijne van trials, zegt Verhaeren, is dat ze heel overzichtelijk zijn. „Het is een eerlijke strijd, iedereen zwemt onder dezelfde omstandigheden, in hetzelfde bad, tegen elkaar. En je ziet meteen wie er gekwalificeerd is.” De twee snelste zwemmers plaatsen zich, mits ze allebei onder de limiet zitten.
Maar nog belangrijker, zegt Verhaeren, is dat ze sporters de mogelijkheid geven meer ervaring op te doen met datgene waar het nu eenmaal om draait in het bad: pieken op het juiste moment. „Op de WK of op de Olympische Spelen krijg je ook maar één kans.” Het hebben van meerdere kwalificatiemomenten klinkt misschien fijn, zegt hij, „maar het ontneemt de mogelijkheid om dit op het hoogste niveau te oefenen.”
Natuurlijk is het voor zwemmers ook spannend. De meest gehoorde zorg: wat nou als ik ziek ben? Maar ja, zegt Verhaeren dan weer: wat nou als je op de Spelen ziek bent?
Patrick Pearson, coach van onder meer Marrit Steenbergen, is „heel erg blij” dat Nederland nu ook trials heeft. „Ik had het graag eerder gezien.” Niet alleen vanwege die noodzaak te pieken, maar ook omdat de trials dicht op de grote toernooien zitten.
Het is fijn om zo vlak voor een groot toernooi te merken dat je in vorm bent, zegt hij. „Dat geeft vertrouwen.” Dat levert daarna niet automatisch medailles op, dat lukt een relatief klein zwemland als Nederland ook weer niet zo vaak, maar wat hij wil zien is dat een sporter op zijn of haar best presteert.
Daarbij is het voor hem als coach prettig dat er minder piekmomenten in een jaar zitten, zegt Pearson. Dan is er langer de tijd om te schaven aan specifieke onderdelen van het zwemmen, zoals de start.
Even uitpuffen
De wereldkampioenschappen zwemmen in Singapore beginnen over zes weken, maar dat is Verhaeren eigenlijk een week te lang – de datum voor de NK stond al vast.
Vijf weken, zoals wordt ingevoerd bij het volgende toernooi, vindt hij precies kort genoeg, zegt hij. Je kunt als zwemmer in die tijd misschien net even uitpuffen van de trials en daarna is het gewoon weer trainen geblazen. „Dit is de periode van topvorm, je kunt niet naar een feestje, daar zijn die vijf weken niet lang genoeg voor. Je bent scherp op je gezondheid, je trainingen.”
Bij langere periodes verliezen sporters soms die scherpte, zag hij. „De grootste problemen ontstaan wanneer mensen al maanden voor de Spelen weten dat ze gaan. Als je olympiër wordt, gebeurt er van alles om je heen: sponsoren, aandacht, je begint er naartoe te leven.”
Waar Verhaeren naar streeft is een zo hoog mogelijke ‘conversie’: dat een zwemmer sneller is op een groot toernooi dan bij de kwalificatie. In Australië, waar de trials oorspronkelijk veel vroeger in het jaar waren, was de conversie bij de Spelen in 2012 een magere 28 procent, zegt Verhaeren. „Dan heb je goed gekwalificeerde zwemmers, maar haal je je doelen niet.” In 2021, de trials waren toen verlaat naar vijf weken voor de Spelen, was de conversie gestegen naar een ruime 80 procent.
De hoop in het topzwemmen is ook dat de trials de sport voor buitenstaanders overzichtelijker en spannender maken. Nou is Nederland geen Australië, en al helemaal geen Amerika: er lopen hier een stuk minder topzwemmers rond. Bij sommige nummers zullen de winnaars niet verrassend zijn, zegt Pearson voorafgaand aan het toernooi. De 100 meter vrije slag bij de vrouwen wordt in Amersfoort met gemak door olympisch finalist Steenbergen gewonnen, de 200 meter schoolslag bij de mannen gaat naar Casper Corbeau, winnaar van olympisch brons in Parijs, Nyls Korstanje doet het als verwacht goed op de 50 en 100 meter vlinderslag.
Eén foutje kan fataal zijn
Maar bij de kortste sprintafstanden wordt het interessanter. Zoals de 50 meter vrije slag bij de vrouwen, zaterdag op het programma. Pearson: „In Nederland ligt de focus daar wel op, we zijn er ook gewoon goed in.” Dus er dingen veel zwemmers mee. Bovendien: één foutje kan op zo’n korte afstand al fataal zijn.
Zaterdagavond gaat Milou van Wijk, de 20-jarige sprintspecialist die de laatste maanden in bloedvorm is, er met de snelste tijd op de 50 meter vrije slag vandoor. Ze laat Steenbergen, die tot dit weekend een beter persoonlijk record had staan, achter zich. Aangemoedigd door haar ouders en opa en oma, tikt ze aan in 24,29, haar beste tijd ooit.
Het gaf „extra opluchting” dat deze winst nu meteen zeker is van een WK-ticket, zegt Van Wijk na de race. „Maar je merkte ook wel aan de sfeer dat anderen het minder leuk vonden dat ze het niet gehaald hebben.”
Van Wijk vindt de trials sowieso wel „een verbetering”. „Ik heb wel van anderen gehoord: stel dat ik ziek ben? Dat is natuurlijk ook lastig.” Maar de voordelen wegen op tegen de nadelen, vindt ze. „Ik vond wel dat je je heel lang voor de Olympische Spelen kon kwalificeren, ongeveer een jaar. Stel dat iemand zich helemaal in het begin een heel goede tijd zwemt, maar het niveau zakt richting de Spelen in. En dan is er iemand anders op dat moment sneller is, maar nét iets langzamer dan die tijd van een jaar geleden. Persoonlijk vind ik dat oneerlijker voelen.”
Die zorgen over ziek zijn tijdens de trials: Jacco Verhaeren kent ze natuurlijk – al vertelt hij ook dat hij dat in de praktijk nog nooit heeft gezien.
Die zorgen zijn trouwens niet alleen voorbehouden aan zwemmers zelf, weet hij. In Frankrijk, toen hij daar directeur werd, voerde Verhaeren ook trials in. „Toen werd er contact met me opgenomen door het Agence du Sport, uit naam van de minister.” Men vroeg zich af of de trials straks ook gingen gelden voor Léon Marchand. Van Marchand, een Fransman, werd verwacht dat hij de grote ster van de Spelen zou worden. Maar wat als nou net híj ziek zou zijn tijdens op het enige kwalificatiemoment? „Ze zeiden: het kan toch niet zo zijn dat Marchand het niet gaat halen? Maar ik zei: dat kan wel. Als we de regels voor hem zouden aanpassen, dan haalt dat het hele systeem onderuit.”
De zorgen waren voor niks: Marchand vloog met gemak door de Franse trials en bekroonde zich met vier gouden medailles en één bronzen inderdaad tot ster van het toernooi.