N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie Boeken
Spinoza ‘Pestdragend’ en ‘in de hel gesmeed’, zo werd het werk van Spinoza, door tegenstanders getypeerd. Maar stond hij als denker werkelijk zo apart als zijn biograaf Jonathan Israel zijn lezers wil doen geloven?
Wij kunnen het ons nauwelijks voorstellen, maar door een tijdgenoot werd Baruch Spinoza omschreven als ‘de beroemdste en meest subtiele atheïst die de hel ooit over de aarde heeft uitgekotst’. Spinoza, schrijft Bertrand Russell in zijn Geschiedenis van de westerse filosofie, ‘is de nobelste en meest beminnelijke van alle grote filosofen; geen wonder dat hij lange tijd is beschouwd als een ontstellend slecht mens’. Daaraan voegt hij toe dat hij Spinoza als een groter filosoof dan John Locke beschouwt; maar omdat hij veel minder invloed heeft gehad dan die laatste, besteedt hij minder aandacht aan hem.
Russells elegante formuleringen tonen een beeld van Spinoza dat ook nu nog dominant is: als een ten onrechte vervolgde seculiere heilige en als een filosofische Einzelgänger zonder veel navolgers. Maar de opvatting dat Spinoza weinig invloed heeft gehad is sinds 2001 fel bestreden door de Britse historicus Jonathan Israel.
Diens in dat jaar gepubliceerde Radicale Verlichting betoogt dat er een clandestiene maar invloedrijke stroming in de Verlichting heeft bestaan die radicaler was dan Descartes, Voltaire en Kant, en dat Spinoza aan het begin van deze radicale stroming stond. Anders gezegd: Spinoza was veel invloedrijker dan lange tijd is aangenomen.
Vroegmodern Europa
Israels grote verdienste is geweest dat hij historici en filosofen heeft gedwongen om opnieuw naar de intellectuele geschiedenis van vroegmodern Europa te kijken. Door specialisten is Radicale Verlichting bekritiseerd omdat het Spinoza te eenduidig als materialist, atheïst, feminist en antikoloniaal voorstelt, en omdat het de Verlichting te veel tot één man probeert te herleiden. Maar bij het grote publiek, zeker in Nederland, kwam het boek als geroepen. Door de aanslagen van 11 september 2001 bewees het voor velen dat het verlichte Nederland het absolute tegendeel was van een islamitische wereld die ‘nog geen Verlichting heeft doorgemaakt’.
Anno 2023 is niet het Al-Qaida-netwerk maar Poetins Rusland de vijand die de krantenkoppen domineert, en gaat het publieke debat niet meer over Verlichting en religie, maar over Oekraïne, diversiteit, dekolonisatie en slavernij. Heeft Spinoza ons ook daarover nog iets te zeggen? Volgens Israel wel, als we tenminste zijn leven en omgeving voldoende hebben doorgrond. Daarom heeft hij aan zijn vier adembenemend dikke pillen over de Verlichting nu een biografie van Spinoza toegevoegd: nóg een pil, van maar liefst dertienhonderd bladzijden deze keer – een omvang die veel potentiële lezers zal afschrikken.
Omvattend en gedetailleerd
Is dat nou echt nodig? Er bestaan toch al meerdere goede biografieën van de man? In 1999 had de Britse filosofe Margaret Gullan-Whur al een biografie uitgebracht, die naast enige speculaties over Spinoza’s liefdesleven ook kritiek bevatte op zijn – ook in zijn eigen tijd al achterhaalde – opvattingen over vrouwen. Haar boek werd al spoedig overvleugeld door Steven Nadlers Spinoza A Life, eveneens uit 1999. Dat is een wonderbaarlijk uitgebalanceerde studie, die consequent aangeeft waar de bekende feiten ophouden en de vermoedens – of de mystificaties – beginnen, en die ook de minder plezierige aspecten van Spinoza’s persoonlijkheid en werk nuchter benoemt en bespreekt. In 2018 publiceerde Nadler een nieuwe editie van deze biografie. Ook Israel erkent de waarde van Nadlers werk; maar hij ziet ruimte voor een ‘omvattende en gedetailleerde’ biografie die meer naar Spinoza’s historische en culturele context kijkt.
Zijn biografie heeft een imposante cast of characters . Maar ondanks deze stortvloed aan personages, titels en feiten blijft opvallend veel van Israels verhaal berusten op giswerk. Israel speculeert vrijelijk over diens gevoelens en intenties, en een enkele keer zelfs over zijn ‘onbewuste motieven’.
Jonathan Israel heeft duidelijk een missie. Volgens hem is Spinoza niet alleen de meest radicale, subversieve en invloedrijke, maar bovenal ook de meest moderne filosoof van de zeventiende eeuw. Dat beeld probeert hij al vier dikke boeken lang aan de man te brengen, en ook hier weer; soms klinkt dan ook enige irritatie door over collega-historici en -filosofen die het nou nóg niet willen snappen. Wel heeft Israel zijn eerdere beeld over Spinoza hier en daar bijgesteld.
Zo noemt hij hem niet langer een atheïst: hij verwierp niet de ‘ware religie’ (vera religio) maar alleen de autoritaire cultuur van rabbijnen en theologen. Ook, en verrassender, heeft hij het niet meer over Spinoza’s opvattingen over kolonialisme en slavernij, hoewel dat relevant was geweest , zeker in het licht van interessante passages die hij hier wijdt aan de vroege Nederlandse kolonisatie van noord- en zuid-Amerika en van de Sefardisch-joodse aanwezigheid in de Braziliaanse kolonie.
Volgens Israel was Spinoza geen academische filosoof, en wilde hij dat ook helemaal niet zijn
Desondanks heeft dit boek de volhardende lezer veel moois te bieden. Israel maakt dankbaar gebruik van de nieuwste ontdekkingen en inzichten, zoals Leen Spruits en Pina Totaro’s tekstuitgave (2011) van het zogenaamde ‘Vaticaanse manuscript’ van de Ethica, dat op kleine maar significante punten afwijkt van de eerder bekende tekst, en Jeroen van de Vens overzicht (2022) van alle uitgaven van Spinoza die, dikwijls clandestien en onder valse titel, in de zeventiende eeuw in druk zijn verschenen.
Geen aards paradijs
Wat is nu precies het belang van het feit dat Spinoza leefde in de zeventiende-eeuwse republiek der Nederlanden? Die republiek was bepaald geen aards paradijs, zelfs afgezien van de slavernij die momenteel de discussies domineert. Ze werd ook geteisterd door geregeld oproer van het gewone volk, en door onderlinge conflicten – tussen protestanten en katholieken, tussen protestanten onderling en tussen republikeinen en oranjegezinden.
Desondanks was met name het zogeheten stadhouderloze tijdperk (1650-1672) een bijzonder, zo niet uniek experiment in zeventiende-eeuws Europa. Waar de meeste staten werden geregeerd door absolute vorsten en een van bovenaf opgelegde religieuze uniformiteit kenden, daar kende deze republiek van kooplieden een politiek van religieus pluralisme en tolerantie. Israel noemt haar zelfs ‘Europa’s grootste wonder van culturele diversiteit’ en ‘het toenmalige filosofische centrum van de wereld’. Zoiets lezen Nederlanders natuurlijk graag.
Maar de Nederlandse tolerantie was niet onbegrensd. Nederland had weliswaar geen inquisitie, maar kende wel degelijk religieuze vervolging. Ook Spinoza werd meermaals hardhandig met deze grenzen geconfronteerd; volgens Israel verkende – en overschreed – hij ze zelfs stelselmatig.
Inderdaad hield Spinoza zich lang niet altijd aan zijn eigen devies caute – wees voorzichtig! Na zijn botsing met de rabbijnen in 1656 publiceerde hij in 1670 het Theologisch-politiek traktaat, een felle polemiek tegen de machtige Calvinistische theologen; en in 1672 wilde hij een protestdemonstratie tegen de moord op de gebroeders De Witt houden, met een in het Latijn beschreven spandoek nog wel. Volgens Leibniz is Spinoza op die dag voor een wisse dood behoed door zijn huisbaas: die sloot hem veiligheidshalve op zijn kamer op.
Israel is duidelijk minder geïnteresseerd in de chronologie van Spinoza’s leven en belevenissen dan in de filosofische en cultuurhistorische betekenis ervan. Pas na ruim honderd bladzijden komt Spinoza’s eigenlijke levensverhaal op gang. Spinoza werd in 1642 geboren in de joodse wijk van Amsterdam, om de hoek van waar vandaag nog altijd het Rembrandthuis staat. Hij groeide op in een Sefardisch milieu waarin meer Spaans, Portugees en Hebreeuws dan Nederlands te horen viel. De joodse wijk was geen getto; ook werden joden in Amsterdam niet verplicht om kenmerkende kleding te dragen; maar onder de joodse immigranten zat de angst voor de Inquisitie er nog goed in.
De verleidingen van de Nederlandse omgeving en de latere komst van uit Oost-Europa gevluchte Asjkenazim maakten de Sefardische gemeenschap nog beslotener en conservatiever. Krampachtig probeerden de sefardische rabbijnen de congregatie bijeen te houden, zo nodig met krasse maatregelen. Met enige regelmaat werd er een kherem, of banvloek, uitgesproken over een afgedwaald lid.
In 1656 viel deze twijfelachtige eer Spinoza ten deel. Spinoza was niet onder de indruk van de ban. ‘Des te beter’, was volgens de legende zijn reactie.
Daarop voortbouwend suggereert Israel dat Spinoza welbewust een botsing met de rabbijnen heeft geprovoceerd, en pogingen tot verzoening heeft afgewezen. Rond de tijd van de kherem begon Spinoza met de studie van het Latijn, de taal waarin hij al zijn belangrijke filosofische geschriften zou schrijven. Zijn leermeester was de ex-Jezuïet Franciscus van den Enden, die later ook radicale pamfletten zou publiceren als Kort verhael (1662) en Vrije politijke stellingen (1665).
Boude stelling
Nu zijn de overeenkomsten tussen Spinoza en deze tijdgenoten al langere tijd onderzocht; maar Israel verkondigt, ook hier weer, de boude stelling dat Spinoza, en Spinoza alleen, de bron van de radicale Verlichting is. Volgens hem hebben Van den Enden en Koerbagh Spinoza’s radicale ideeën niet helpen vormen, maar zijn ze zelf omgekeerd juist door toedoen van diens ideeën geradicaliseerd. Anders gezegd: Spinoza is niet gevormd door zijn leermeesters, maar omgekeerd.
Dat is een interessante maar dubieuze stellingname; om te kunnen overtuigen had Israel hier juist uitvoeriger moeten zijn. Zo ontbreekt hier elke discussie van Van den Endes Kort verhael, een pamflet dat in detail de Nederlandse koloniale aanwezigheid in Amerika bespreekt. Toch een bij uitstek relevant onderwerp voor de Spinoza van vandaag, zou je denken.
Zodoende blijven de belangrijkste eerdere bezwaren tegen Israels visie op Spinoza staan. Zijn nodeloos apologetische lezing wordt het duidelijkst zichtbaar wanneer hij Spinoza’s openlijk elitaire stellingname probeert te rechtvaardigen.
Zo schrijft Spinoza in het voorwoord van het Traktaat: ‘Ik nodig het gewone volk (vulgus) niet uit om dit boek te lezen’; maar volgens Israel duiden termen als vulgus en multitudo hier niet, zoals gewoonlijk, op het lagere volk of de massa’s in sociologische zin, maar op de ‘alledaagse geesten’ die – ongeacht hun sociale klasse – de gangbare mening in plaats van de rede volgen.
Dat is nogal vergezocht en gewrongen: hier en elders maakt Spinoza immers duidelijk dat hij niets van de lagere klassen moet hebben.
Nog erger is dat Israel Spinoza’s ideeën over vrouwen domweg wegmoffelt. Terloops schrijft hij dat Spinoza slechts gewag maakt van een ‘automatische’ overheersing van mannen over vrouwen die filosofisch niet te rechtvaardigen is. In werkelijkheid betoogt Spinoza dat vrouwen van nature minder rechten hebben dan mannen, en dat vrouwen niet in staat zijn tot redelijk denken. Zijn seksisme lijkt dus rechtstreeks voort te vloeien uit zijn filosofische opvattingen. Nu is het ongetwijfeld wat gemakzuchtig, om niet te zeggen goedkoop, om Spinoza als vrouwonvriendelijk te cancelen; maar om zijn problematische opvattingen te verzwijgen is weer het andere uiterste.
In 1670 verscheen, anoniem en met een vervalste uitgeverij en plaats van publicatie, het Theologisch-politiek traktaat. De publicatie leidde tot woedende reacties, en niet veel later tot een formeel verbod. Tegenstanders omschreven het boek als ‘pestdragend’ en ‘in de hel gesmeed’. Ook Spinoza’s potentiële medestanders, zoals Remonstranten en Collegianten, zaten ermee in hun maag. Maar ondanks de repressie, betoogt Israel, kreeg het al snel een brede, zij het clandestiene verspreiding; Spinoza’s vroege invloed berust volgens hem dan ook meer op dit boek dan op de Ethica.
Filosofen zullen mopperen dat de historicus Israel hier weer eens veel te ver doordraaft
In 1675 maakte Spinoza nog een reis naar Amsterdam, in een – uiteindelijk vergeefse – poging de Ethica alsnog te publiceren. Het jaar daarop ontmoette hij de jonge Leibniz. Hij had al langere tijd een zwakke gezondheid, en in februari 1677 overleed hij, nog geen 45 jaar oud. Kort na zijn dood verscheen – opnieuw clandestien – de Opera posthuma, met daarin onder meer de Ethica en het onvoltooid gebleven Politiek traktaat. Ook deze publicatie leidde tot een enorme heisa; maar de ‘spinozisterij’ was al aan zijn zegetocht begonnen.
Werelds publiek
Het Theologisch-politiek traktaat lijkt zich tot de gematigde theologen te richten; maar volgens Israel zocht Spinoza ook invloed bij een werelds publiek. Hij duidt diens verhuizing naar Den Haag in 1670 als een beweging naar het centrum van de macht, in de hoop daadwerkelijke invloed op het regeringsbeleid van De Witt te kunnen uitoefenen. Het kan, maar ook dit is slechts een gissing.
Deze gissing leidt tot wat misschien wel Israels meest gewaagde stelling in dit boek vol gewaagde uitspraken: volgens hem was Spinoza geen academische filosoof, en wilde hij dat ook helemaal niet zijn. De academische bestudering van Spinoza, betoogt hij, legt te veel nadruk op de rede, en te weinig op het – individuele en collectieve – goede leven. Daardoor mist ze misschien een essentieel aspect van zijn werk. Om dit argument te staven gebruikt hij onder meer een ontdekking uit het Vaticaanse manuscript van de Ethica. In het aanhangsel van boek IV staat daar vitalis in plaats van rationalis zoals in de Opera posthuma. Waar alle eerdere uitgaven ‘Geen leven is redelijk zonder begrijpen’ geven, daar geeft het Vaticaanse manuscript volgens vertaler Vermeulen: ‘Geen enkel leven is vitaal zonder begrip’, en volgens Israel: ‘Geen leven is het leven waard zonder begrip’.
Daarmee zet Israel zich niet alleen af tegen Nadlers opvatting dat de Ethica slechts een ‘egocentrische’ ethiek biedt, en slechts in de latere traktaten wordt aangevuld met een sociale en politieke component: volgens hem is ook in de Ethica al de collectieve rede al een kracht voor de verbetering van de samenleving . Maar ook, en belangrijker, zet hij zich af tegen de schooltraditie die de moderne westerse filosofie laat beginnen met kentheoretische vragen.
Filosofen zullen mopperen dat de historicus Israel hier weer eens veel te ver doordraaft; maar misschien heeft hij op dit punt meer gelijk dan je zou denken. Met name Franse denkers als Pierre Hadot hebben betoogd dat de voormoderne filosofie geen academisch vakgebied maar een manier van leven is, en Franse commentatoren als Alexandre Matheron benadrukken de sociaal- en politiek-filosofische dimensies van de Ethica. Israel lijkt zich niet bewust van deze bondgenoten; daarmee doet hij Spinoza en zichzelf tekort. Inderdaad kenmerkt Spinoza in de Ethica Descartes niet primair als kentheoretische vernieuwer, maar als gids voor een ‘goede manier van leven’ (recta vivendi ratio).
Zo vormt deze biografie, ondanks zijn tekortkomingen, een waardige afsluiting van Israels immense Verlichtingsproject. En ondanks zijn overstatements nodigt het ook filosofen uit om hun kijk op Spinoza – en daarmee op Descartes en anderen – verder te herzien. Misschien zelfs radicaal.