N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Robert Ross historicus Tijdens de apartheid was het voor de zwarte bevolking belangrijk om respect te verkrijgen. Consumptie was „een politieke daad”.
In de jaren 50 kocht Doreen Ngilima van haar eerste maandloon een sofa. Ze vleide zich er languit op en poseerde. Klik-klak, foto. Zo liet ze zien dat ze modern was en net zo goed als de blanke middenklasse van Zuid-Afrika kon meedoen aan de ontwikkeling van de maatschappij.
Ze nam daarmee ook deel aan de revolutie van de materiële cultuur in zuidelijk Afrika in de 19de en 20ste eeuw. In hedendaagse huishoudens van zwarte Zuid-Afrikanen is niets meer te vinden dat er honderd jaar geleden ook had kunnen zijn, behalve misschien een rieten wan die nu net als bij toeristen als decoratie aan de muur hangt.
Robert Ross, historicus van zuidelijk Afrika, beschreef die revolutie in zijn nieuwste boek, Things change. In zijn werkkamer thuis in Leiden – papieren en houten vogels tussen de boeken – licht hij het toe.
„Dingen, uitingen van materiële welvaart, zijn natuurlijk overal belangrijk. Met dingen die we bezitten, drukken we uit waar we bij willen horen. Of in het Engels: belongings are a major part of belonging. De consumptiemaatschappij, waarin niet produceren maar kopen de belangrijkste sociale en economische activiteit is, is nu overal. Maar in zuidelijk Afrika heeft die zich ontwikkeld in bijzondere omstandigheden: ondanks tegenwerking van de overheid en vanuit een pre-koloniale situatie waarin het bezit van goederen geen rol speelde bij de markering van status.”
Dat laatste klinkt bijna ongelooflijk.
„Tot ver in de achttiende eeuw waren machthebbers rijk aan mensen, vee en land, de basis van arbeid en productie. Een machthebber had meer vrouwen dan een ander, maar geen luxe goederen. Koperen sieraden waren de eerste dingen die status markeerden. Dat koper verwierf men van Europeanen in ruil voor ivoor en voedingsmiddelen.”
De ontwikkeling van consumptie in Afrika is vaak beschreven als onderdeel van westers imperialisme. Reclameborden met gezinnetjes – vader, moeder, twee kinderen – die gelukkig zijn met tandpasta of frisdranken, verkopen niet alleen westerse goederen maar ook westerse waarden. Omgekeerd zijn missie en zending er vaak van beschuldigd dat ze ook de verkoop van Europese spullen bevorderden. En het is waar, de vorken, radio’s, bonbonschaaltjes en koelkasten in Zuid-Afrikaanse huishoudens zijn buiten Afrika gemaakt of naar prototypen van daar buiten. Je kunt ze zien als symbool van Europese (of nu Chinese) invasie.
Maar dat is niet wat u interesseert?
„Nee. Globalisering is geen stoomwals, de mensen die eraan deelnemen zijn geen slachtoffers. De transformatie van de materiële cultuur mag van buitenaf zijn aangezwengeld, ze is gerealiseerd door mensen die hun eigen redenen hadden om Europese goederen aan te schaffen. Daar gaat het mij om.
„Consumptie en meer onderscheid in materieel welzijn kwamen op gang in de tweede helft van de 19de eeuw. Duizenden arbeidsmigranten uit Lesotho, Mozambique, Botswana en ook uit Zuid-Afrika zelf gingen toen voor tijdelijk werk naar de goud- en diamantmijnen bij Witwatersrand en Kimberley. Veel van wat ze verdienden zetten ze ter plekke om in goederen die thuis niet verkrijgbaar waren: textiel, kookpotten, dekens, tondeldozen, messen, zeep. Aanvankelijk dus allemaal dingen die niet direct te relateren zijn aan nieuwe maatschappelijke verhoudingen. Maar vervolgens namen ze ook tafellakens en bestek mee naar huis, sokken, hemden, beddenspreien en later platenspelers. Dat zijn tekenen van een nieuwe manier van leven van een groep die zich als een sociale klasse begon te onderscheiden.”
Een paar decennia later verkochten bedrijven in Kaapstad bijvoorbeeld meubels per postorder. Zwarten met een vaste baan konden er op krediet bestellen. Zo vonden kasten, naaimachines, gordijnen en soms een piano hun weg naar het platteland. Een zendeling in Jagersfontein schatte dat de helft van de zwarte onderwijzers om hem heen hoge schulden had uitstaan bij zulke bedrijven en uiteindelijk de meubels zou moeten terug sturen.
Waarom stak men zich in schulden, voor zaken die niet van levensbelang waren?
„Om respectability te kunnen tonen, fatsoenlijkheid en dus recht op respect. Er was een vrouw in de jaren 70 die haar buren niet op de thee vroeg, omdat ze bang was dat die zouden rondvertellen dat ze nog geen gordijnkappen voor haar raam had. Natuurlijk omringde de elite overal in Afrika zich met leren bankstellen en dressoirs, als tekenen van status. Maar in de context van apartheid was respectability enorm belangrijk. In Soweto bijvoorbeeld was ‘beschaving’ de antithese van ‘tribalisme’, en beschaving was moderniteit. Met de aanschaf van gordijnkappen liet je zien: ik ben beschaafd. Consumptie was daarmee ook een claim op gelijkheid aan de blanken in het land, een daad van verzet, een politieke daad.
Respectability is een belangrijk thema in al uw werk. Wat heeft u daar gevoelig voor gemaakt?
„Vriendschap, denk ik. In 1966 gaf ik les op een middelbare school in Botswana. Een tussenjaar, ik was 17. Veel leraren daar waren Zuid-Afrikanen. Ze kwamen van Fort Hare University College in de Oost-Kaap, dat jaarlijks misschien vijftig zwarten toeliet, die de beste cijfers hadden. Ze hadden hun status bereikt via schoolexamens, precies zoals mijn eigen familie zich had opgewerkt tot de Britse middenklasse. Ze hadden de ethos van die missieschool overgenomen en hun gedrag, hun kleding, de inrichting van hun huis leken verbazingwekkend veel op de dingen die ik kende. Dat was geen loze manier van westerse vormen kopiëren, maar een streven naar respectability, een uitroep van volwaardigheid die diepe indruk op me heeft gemaakt.”
De Zuid-Afrikaanse overheid heeft de materiële ontwikkeling tegengewerkt, zei u. Hoe?
„Ten eerste heeft het blanke bestuur in Zuid-Afrika zijn materiële cultuur nooit opgelegd. Daarvoor was er altijd te veel spanning tussen ideeën over assimilatie en segregatie. Enerzijds wilde de blanke overheid dat zwarten zich zouden gedragen als zij. Anderzijds vond men dat bedreigend. In de 19de eeuw was verstedelijking gepland om een ‘beschaafde’ levensstijl te bevorderen. Maar in de jaren 40 van de 20ste eeuw nam de industrie toe, en daarmee groeide ook de zwarte stedelijke bevolking. Dat werd de blanken te veel en zwarten werden gedwongen om in de townships te gaan wonen, weg van de stadscentra, in zogenaamde matchbox houses waaraan aan de buitenkant niets mocht veranderen. Binnen werden ze met zorg ingericht. Maar lage lonen, de afstand tot de stadscentra en ten slotte de pasjeswetgeving, waarmee zwarten uit de steden werden geweerd, maakten het steeds moeilijker om spullen te verwerven.”
„White men did not like you to have nice things”, zegt een vrouw in een van de onderzoeken die Ross citeert. Dat onderzoek, door Sophie Feyder (die bij hem promoveerde), is gebaseerd op interviews aan de hand van een fascinerende collectie foto’s. Ze zijn kort na de Tweede Wereldoorlog gemaakt door Ronald en Thorence Ngilima, de vader en broer van Doreen – uit het begin van dit verhaal – steeds op verzoek van de geportretteerden. Ze tonen de overgave waarmee een kleine zwarte middenklasse zich ondanks praktische bezwaren omringde met nachtkastjes, buffetten en koffietafels.
Uw bronnen zijn enorm uiteenlopend.
„Ik heb ook veel gebruik gemaakt van de surveys die twee economische commissies van de Zuid-Afrikaanse overheid uitzetten tussen 1902 en 1932. ‘Heeft de christelijke boodschap bijgedragen aan het materiële welzijn van de natives? Wat consumeren ze, hoe dragen ze bij aan de economie?’, vroegen de commissies aan blanke ambtenaren. Ze kregen uitgebreide boedelbeschrijvingen terug.”
Wat was het doel van die commissies?
„Het initiatief kwam van liberalen in de regering. Ze wilden weten of het beleid werkte dat beschaving en vooruitgang moest brengen. Voor vooruitgang was een goed draaiende industrie nodig en om die op gang te krijgen moest er voldoende binnenlandse markt zijn. De liberalen wilden aantonen dat zwarten te weinig verdienden om aan de consumptiemaatschappij bij te dragen – decennialang rond de 8 procent van wat blanken verdienden – en ze wilden die lonen verhogen.
„Maar de lonen voor zwarte werknemers gingen niet of nauwelijks omhoog, terwijl hun verlangen naar respectability sterker werd. Misschien werd dat verlangen gericht op consumptie omdat de politieke weg om gelijkheid te claimen ontbrak. In ieder geval geldt het omgekeerde: de toenemende beperkingen die zwarten werden opgelegd om dingen te bezitten, vormden in de tweede helft van de 20ste eeuw een belangrijke motivatie voor mensen om politiek actief te zijn. The Struggle, de strijd van zwarten in de tweede helft van de 20ste eeuw om een eind te maken aan apartheid, ging niet alleen om politieke gelijkheid, maar ook om consumptie.”
Intussen is de inkomensongelijkheid in Zuid-Afrika hoger dan waar ook ter wereld en de ongelijkheid binnen het zwarte deel van de bevolking is groter dan die onder kleurlingen, Indiërs of blanken. Ook een revolutionaire verandering?
„Sociale stratificatie onder de zwarte bevolking nam sinds de 19de eeuw toe, maar apartheid werkte ook nivellerend. Mensen met iets meer onderwijs hadden toen iets betere banen, maar de verschillen in inkomen waren niet groot. Nu wordt het land beheerst door een paar heel rijke mannen. Zelfverrijking aan de top is het grootste probleem van het ANC, terwijl mensen in sloppenwijken nog altijd wachten op de betere huizen en de elektriciteit die de partij beloofde toen ze in 1994 ging regeren.
„Die enorme zelfverrijking was niet de enig mogelijke uitkomst van de geschiedenis, maar valt wel op zijn plaats in het proces van de afgelopen twee eeuwen, waarin het zwarte Afrikanen de grootste moeite heeft gekost om bezit bij elkaar te krijgen.”
Robert Ross:Things Change Black Material Culture and the Development of a Consumer Society in South Africa 1800-2020. Brill, 200 blz. €59,95