Jan Timman: ‘Ik zou schaken nu niet als vak kiezen’

Schaakgrootmeester Jan Timman.

Schaakgrootmeester Jan Timman.

Foto Merlijn Doomernik

Interview

Schaken Van Jan Timman, een van de beste Nederlandse schakers ooit, verscheen deze zomer een boek over Max Euwe, de enige Nederlander die ooit wereldkampioen was: van 1935 tot 1937. In vergelijking met toen is het schaken bijna onherkenbaar veranderd.

De beste van de wereld is Jan Timman nooit geweest. Tijdens het hoogtepunt van zijn schaakcarrière, in de jaren tachtig, stond hij bekend als ‘The best of the rest’, na de Russen Anatoli Karpov en Garry Kasparov. Al was hij ook een tijdje tweede op de wereldranglijst, zegt Jan Timman. „Toen Kasparov nog niet zo sterk was.”

Deze zomer verscheen van Timman een boek over die andere bekende Nederlandse grootmeester: Max Euwe. De enige Nederlander die ooit wereldkampioen was: van 1935 tot 1937. In vergelijking met toen is het schaken bijna onherkenbaar veranderd.

Ze speelden nooit tegen elkaar, Timman en Euwe. Maar één keer scheelde het weinig, vertelt Timman op een zonnig terras aan de Korenmarkt in Arnhem, de stad waar hij woont. Dat was in 1975, zes jaar voordat Euwe zou overlijden. Timman was toen een vrijbuiter met een weelderige haardos, in de twintig, net grootmeester geworden. Euwe, inmiddels emeritus hoogleraar informatica en nog altijd steevast in pak gestoken, was de zeventig al gepasseerd.

Timman (nu 71, nog steeds met een imposante bos haar): „We zouden een korte match spelen, door de AVRO georganiseerd, waar we eigenlijk allebei niet zo’n zin in hadden. Ik kende Euwe al redelijk goed. We hadden veel respect voor elkaar en ik had het niet leuk gevonden om te winnen. En hij ook niet van mij, neem ik aan.”

De partij ging niet door, vanwege het plotselinge overlijden van Timmans vader. „Veel te jong, op 58-jarige leeftijd.”

Een mentor is Max Euwe nooit voor hem geweest, zegt Timman. „Eigenlijk had ik daar geen behoefte aan. Ik vond het moeilijk een hogere autoriteit te erkennen.” Maar bewondering voor Euwe, die wordt geprezen vanwege zijn wetenschappelijke benadering van het schaken, had hij wel. Het boek is dan ook „een eerbetoon, in eerste instantie.”

Het is een werk voor de liefhebber: het bestaat grotendeels uit een bundeling van Euwes beste schaakpartijen. Anderhalf jaar ploos Timman ervoor door Euwes schaaknalatenschap. „Wat een heel werk is hoor. Hij heeft in zijn leven zo’n 1.600 partijen gespeeld, misschien wel meer. Want ik vond ook partijen die niet in de database stonden.”

Zou Euwe nu nog mee kunnen komen aan het schaakbord?

„Ik denk dat hij van een groot aantal spelers nog met gemak had kunnen winnen. Maar de wereldtop … dat niet. Je ziet dat die mensen zo ontzettend veel kennis hebben vergaard. En zo hard werken ook. Wat Euwe natuurlijk nooit op die manier gedaan heeft.”

Euwe is nooit profschaker geweest. Na zijn promotie in de wis- en natuurkunde was hij onder meer wiskundeleraar. Later, de jaren vijftig, specialiseerde hij zich als eerste hoogleraar in Nederland in de informatica. „De computerkunde stond echt nog in de kinderschoenen.” Euwe was ook betrokken bij onderzoek naar de mogelijkheid van computerschaakprogramma’s.

De doorbraak van de computer in het schaken maakte Euwe niet mee: de historische overwinning van schaakcomputer Deep Blue op Kasparov in 1997, kwam meer dan vijftien jaar na zijn overlijden. En Deep Blue was nog maar het begin.

Inmiddels schaken profs niet meer tégen computers – dat heeft weinig zin, daar kan geen mens nog tegenop – maar gebruiken ze schaakprogramma’s om zelf beter te worden. Om partijen voor te bereiden en te analyseren.

Ook Timman gebruikt de computer graag om te „vragen wat die ervan vindt”. Dat is „fascinerend”, zegt hij. „Soms zie je bijvoorbeeld dat een partij eigenlijk niet zo goed was als je eerst dacht.”

Maar zoals de huidige wereldtop, afhankelijk van schaakengines, zou hij niet willen leven, zegt Timman. „Ik vind het te weinig afwisselend. Ik zou schaken nu niet als vak kiezen.”

Hoe zien de dagen van topschakers eruit?

„Ze zitten een hele dag achter een computer. Niet een beetje rondreizen en een leuk leven leiden zoals ik vroeger. Natuurlijk reizen ze wel, maar het is anders. Tegenwoordig is er veel meer geregeld, vroeger ging alles veel meer op de bonnefooi. Het is ook zo dat je vroeger veel meer op je talent kon drijven. Ik denk dat het oude schaken, zoals het vroeger was, eigenlijk niet meer bestaat.”

Waar moet je het nu dan van hebben?

„Je levensstijl moet volledig kloppen. Je treft geen schakers meer in de bar aan. Dat was vroeger wel. Ook wereldkampioenen zoals [Mikhail] Tal of [Boris] Spassky hielden van een goed glas.”

Jan Timman (1951, Amsterdam) groeide op in Delft, waar zijn vader aan de TU als hoogleraar wiskunde werkte. In de achtertuin werd geschaakt met andere hoogleraren. Ook zijn moeder was, bijzonder in die tijd, wiskundige.

Zijn vader had graag gezien dat Timman wiskunde was gaan studeren – en ook Euwe heeft hem daartoe wel eens aangespoord. „Mijn vader vroeg zich af of je als beroepsschaker wel een goed leven kun leiden.”

Wiskunde interesseerde hem ook wel, zegt Timman, en een blauwe maandag heeft hij een poging gewaagd. „Maar ik wilde niet in de schoolbanken zitten. Ik wilde niet op een bepaalde tijd opstaan. Ik was niet zoals mijn vader en Euwe, die toch tamelijk gedisciplineerd waren.”

Zijn vader maakte het hoogtepunt van zijn carrière niet meer mee, maar Timmans eerste successen heeft hij wel gezien. Tien jaar na zijn overlijden kreeg hij een brief van zijn vaders collega. „Heel aardig. Mijn vader had tegen hem gezegd: mijn zoon zal veel beroemder zijn dan ik ooit zal worden.”

Timman leefde in zijn jongere jaren, zoals hij het zelf omschrijft, als een bohémien. In een van zijn vorige boeken, Timmans Triumphs, doet hij verslag van de dagen waarin hij in een Volkswagen-busje de wereld rond reisde, schaaktoernooien afging en in nachtclubs belandde. „Het was een hippieleven, maar dan met invulling. Want die hippies reden maar wat rond.”

Geregeld is geopperd dat Timman nog verder had kunnen komen als hij er een andere leefstijl op had nagehouden. „Dat is gezegd ja”, reageert hij. „Maar ik weet het niet zeker.”

Ik las dat u wel een tijdje geprobeerd hebt heel gedisciplineerd te leven als schaker.

„Oh ja, dat was in 1971. Voor een heel groot toernooi. Toen heb ik me inderdaad met [schaker en later schrijver] Hans Böhm heel intensief voorbereid. We zaten ergens in een huisje in het Gaasterland en waren de hele tijd aan het trainen en door het bos aan het rennen. Je kent het wel. Maar dat beviel niet goed. Ik verloor de eerste vijf partijen.”

Had dat met elkaar te maken?

„Nou, als je aan zo’n toernooi begint moet je ontspannen zijn. Je levensstijl veranderen werkt niet bevorderend. Toen we daarna de discipline lieten varen ging het goed. Dat is het verhaal. Maar het is geen voorbeeld van hoe het zou moeten.”

„Nou ja goed, eerlijk gezegd had het misschien wél gewerkt, maar dan had ik mijn hele leven moeten aanpassen. Ik heb toen bedacht: het is veel leuker om een gewoon leven te leiden.”

Is dat nog steeds jammer, dat u nooit eerste bent geweest op de wereldranglijst of een wereldkampioenschap hebt gewonnen?

„Haha. Ja. Dat is jammer. Zeker wel.”

Je kunt ook zeggen: tweede van de wereld is niet slecht.

„Je vraagt je altijd af: was het mogelijk geweest? Maar ik ben er niet ontevreden over. Karpov en Kasparov waren twee heel grote kampioenen. Kasparov staat bekend als de sterkste speler aller tijden, sterker nog dan [de huidige nummer één van de wereld] Magnus Carlsen, als je hun resultaten vergelijkt.”

Lees ook dit profiel van Magnus Carlsen: Hoe golden boy Carlsen een bad boy-imago kreeg

Een denksport wordt natuurlijk met de jaren zwaarder. Hoe vond u het om meer te gaan verliezen?

„Ik moet eerlijk zeggen, dat is ergerlijk, uiteraard. Maar ook niets om je vreselijk over op te winden.”

Is dat zo? Want je wil toch winnen, lijkt me.

„Ja, dat is ook wel zo. Je hebt niet meer dezelfde concentratie enzo, en natuurlijk kun je daar behoorlijk over inzitten, maar zolang je een bepaald niveau kan halen, dan blijf je het doen. Dat geldt ook voor Euwe, die heeft ook tot ver in de zeventig gespeeld.”

Wanneer begon u te merken dat u ouder werd? Of is dat niet aan te wijzen?

„Nee, niet echt. Maar als ik partijen van vroeger naspeel, dan denk ik: sjonge, wat een energie. Zo’n lange partij, die soms ook nog de volgende dag verder ging en langer dan tien uur kon duren; dat zou ik niet meer kunnen. Maar ik kan geen moment aanwijzen. Je kunt alleen na verloop van tijd constateren: toen was het veel beter.

„Dat is vervelend. Anderzijds, zeven jaar geleden heb ik tegen Karpov gespeeld in Moermansk. We speelden vier partijen en die match won ik. Dat gaf een hoop genoegdoening, dat ik toch van Karpov had gewonnen.”

Schaken, vooral online, is in opkomst onder jonge mensen. Onder meer door de Netflix-serie The Queen’s Gambit. U speelt nog altijd voor Schaakvereniging Wageningen. Ziet u daar ook verjonging?

„Nee, ons team is sterk verouderd. De mensen die er zestien jaar terug in zaten toen ik begon, die zitten er nog steeds. Er zijn ook wel clubs met jonge leden hoor. Maar in Wageningen niet.”

U schaakt zelf niet online. Waarom niet?

„Ik vind het niet prettig. Ik hou me achter het scherm veel bezig met schaken, maar niet om te spelen. Ik hou niet van het versnelde tempo. Het niveau is ook vrij laag. Bovendien zijn er weinig prijzen te winnen. Als ik voor Wageningen speel, krijg ik er ook voor betaald.”

O ja?

„Ja, ik ben geen amateur. Ik ben een prof. Ik speel schaken niet voor mijn plezier.”

Timman krijgt er 425 euro per partij, vertelt hij. „In mijn toptijd kreeg ik meer geld, maar het gaat wel.”

En als ze zouden zeggen: ‘we kunnen u helaas niet meer betalen’, zou u dan nooit meer achter een schaakbord zitten?

„Nou, nee, dan zou ik niet meer gaan spelen. Dan zou ik me bezighouden met eindspelstudies.”

Het eindspel is de laatste fase van een schaakpartij. En een eindspelstudie, voor de leek nog niet zo eenvoudig te begrijpen, is „een stelling waarin fraaie varianten zitten” zegt Timman. „Zo’n studie is net zoals als een muziekcompositie.”

Timman won met zijn eindspelstudies verschillende prijzen. „Spelen is verslavend, maar het is niet het enige wat schaken te bieden heeft.”

Zou u het niet missen?

„Met corona heb ik ook bijna twee jaar niet gespeeld. Zo erg vond ik dat helemaal niet.”