Op zijn rooftocht met de Elegast is Karel geen heilige. Hij liegt, snoeft en twijfelt

Middelnederlands Karel de Grote werd in de Middeleeuwen gezien als een heilige. Maar in het verhaal Karel ende Elegast heeft hij een heel kwetsbaar karakter.

Karel de Grote op een schilderij uit 1837 van Jules Laure.
Karel de Grote op een schilderij uit 1837 van Jules Laure. Beeld Getty Images

Het beroemde Middelnederlandse verhaal Karel ende Elegast behoort tot het genre van de Karelromans, zo is het altijd beschouwd. Maar het verhaal, de sfeer en de psychologie lijken veel meer op die van een Arturroman – een ander middeleeuws genre.

Twee Vlaamse deskundigen op het gebied van de Middelnederlandse literatuur, Mike Kestemont en Jozef Janssens, hebben daarvoor nu een verklaring: zij denken dat de anonieme auteur van Karel ende Elegast óók de auteur was van twee in het Middelnederlands geschreven Arturromans, en dus heel vertrouwd met het Arturgenre.

Natuurlijk speelt de legendarische ‘Koning Karel’ (keizer Karel de Grote) in Karel ende Elegast de hoofdrol. Maar terwijl andere Karelromans heel omvangrijke teksten zijn met veel personages en veel veldslagen en gevechten, is Karel ende Elegast een beknopte tekst, die meer op een sprookje lijkt dan op een realistisch ridderverhaal.

‘Karel’ krijgt in het verhaal ’s nachts van een engel de opdracht om in zijn eentje het kasteel te verlaten en uit stelen te gaan. De veertiende-eeuwse schrijver Jan van Boendale vond dat al een vreemd en ook wel belachelijk gegeven: „Men leest dat Kaerle voer stelen [uit stelen ging] / Ic segt u […] dat Kaerl noit en stal [nooit heeft gestolen].”

De theorie uit de jaren zestig van de Groningse hoogleraar Klaas Heeroma werd door niemand serieus genomen

In de jaren zestig kwam de Groningse hoogleraar Klaas Heeroma met de hypothese dat degene die Karel ende Elegast had geschreven óók de auteur moest zijn van de eveneens anoniem overgeleverde Arturromans Lantsloot vander Haghedochte (Lanselot van de Grot) en Moriaen (met een rondetafelridder van Afrikaanse komaf).

Deze theorie werd indertijd door niemand serieus genomen, want Heeroma had de reputatie dat hij soms wel erg gemakkelijk met wilde ideeën strooide.

In 2013 onderzocht Mike Kestemont, verbonden aan de Universiteit Antwerpen, allerlei middeleeuwse epische teksten met behulp van de computer. Bij moderne literaire teksten kan de computer vaststellen of twee verschillende teksten door dezelfde auteur geschreven zijn, door naar de frequentie van allerlei functiewoorden (voegwoorden, voornaamwoorden, kleine bijwoordjes) te kijken. Die frequentiepatronen kunnen geïnterpreteerd worden als een soort vingerafdrukken van specifieke auteurs.

Lees over ander onderzoek van Mike Kestemont: Hoeveel ridderverhalen zijn spoorloos verdwenen? Dat is nu geteld

Kopieën van kopieën

Maar voor de Middelnederlandse literatuur werkt die methode helaas niet, want die middeleeuwse teksten zijn bijna altijd kopieën of kopieën van kopieën, en de kopiisten hadden de gewoonte om teksten aan te passen, te actualiseren, te ‘verbeteren’. Het enige wat in die kopieën nauwelijks veranderd kón worden, zijn de rijmwoorden (want het zijn teksten op rijm).

Kestemont toonde aan dat de frequentiepatronen van die rijmwoorden ook gelezen kunnen worden als vingerafdrukken van specifieke auteurs. Hij ontdekte vervolgens met die methode dat de drie teksten waar Heeroma het over had, inderdaad zo dicht bij elkaar staan dat je, aldus Kestemont, „dat niet goed kunt verklaren als je niet van één en dezelfde auteur uitgaat”.

Jozef Janssens, emeritus hoogleraar in Brussel, heeft die hypothese nu ook omarmd en er zelfs een boek aan gewijd: Vertellen is een kunst. De geschiedenis van Karel ende Elegast. „In die drie ridderromans wordt eenzelfde register gebruikt”, zegt hij. „Je kunt lange lijsten van analogieën opstellen. Stijlverschijnselen, woorden, rijmwoorden en zinswendingen die in die drie teksten terugkeren.”

Een deel daarvan kun je verklaren als genreconventies of zelfs genreclichés. Maar een deel ook niet, volgens Janssens. „Als je al die overeenkomsten bij elkaar brengt, wordt de hypothese van Heeroma heel plausibel.”

Niet alles wordt uitgelegd, niet alles wordt verklaard

Jozef Janssens emeritus hoogleraar

Die hypothese zou ook heel mooi verklaren waarom Karel ende Elegast zo afwijkt. „Karelverhalen vertrekken altijd vanuit de situatie van een statige zittende keizer, omgeven door zijn adviseurs. En dan gebeurt er iets, meestal een opstand van iemand. Het gekke is dat in Karel ende Elegast een Karelfiguur verschijnt die volstrekt anders is. Hij moet helemaal alleen in een voor hem onbekende wereld rondtrekken. Dat doet heel sterk denken aan de ridders van de ronde tafel die op queeste gaan, in het woud verdoold raken, daar op zichzelf worden teruggeworpen en dan beginnen na te denken: ‘si peinseden…’ Precies dat gebeurt hier met Karel. Meteen zodra hij in het woud ronddoolt begint hij heel zwaar over zijn leven na te denken. Wat al helemaal het verhaalpatroon is van een Arturroman.”

Tijdens zijn nachtelijke avonturen, waarin hij de geheimzinnige ridder Elegast ontmoet, ontpopt de keizer zich volgens Janssens als een „klein-menselijke” en kwetsbare figuur. „Moet je je voorstellen. Die man werd in de Middeleeuwen gezien als een heilige, de keizer van een groot rijk en succesvol bekamper van de heidenen. Maar hier twijfelt hij, en tegen Elegast liegt hij en snoeft hij.”

Karels avonturen in de nacht lijken ook op een queeste uit een Arturroman omdat Karel tijdens die avonturen tot nieuwe inzichten komt. Hij begrijpt opeens dat hij een trouwe vazal onrechtvaardig behandeld heeft. Ook heeft hij opeens begrip voor de moeilijke omstandigheden waarin die vazal (Elegast) nu moet leven.

Volgens Janssens zijn dat ‘hoofse’ inzichten, van het soort waar het in de Arturromans om draait. „Hoofsheid is in essentie: gedrag dat u in staat stelt om in de gemeenschap zonder problemen te functioneren, zonder dat er onnodig fricties en conflicten ontstaan. Zelfbeheersing, nadenken, empathie. Niet meteen het zwaard trekken en erop afstormen, zoals ze in Karelromans plegen te doen.”

Gelaagder dan andere Karelromans

De nachtelijke avonturen resulteren in een loutering. Volgens Janssens is de Karel aan het einde van de roman anders dan de Karel aan het begin. Empathischer, menselijker. Hij heeft inmiddels ook een samenzwering tegen hemzelf ontdekt en hij beseft hoe hij zich in mensen vergist heeft. Want de veronderstelde misdadiger Elegast blijkt een loyale vazal te zijn, en een verondersteld loyale vazal (Eggerik) blijkt een misdadiger. De psychologie van de tekst is daarmee veel gelaagder dan in andere Karelromans.

En ook de interactie tussen Karel en Elegast is gelaagder: er wordt voortdurend een subtiel, psychologisch interessant spel gespeeld met de discrepanties tussen wat het publiek weet, wat de verteller weet en wat de personages wel en niet over elkaar weten. Janssens: „Bovendien is de sfeer vaak bewust raadselachtig. Niet alles wordt uitgelegd, niet alles wordt verklaard. Ook dat is kenmerkend voor het genre van de Arturromans.”

De anonieme auteur was vrijwel zeker West-Vlaams. Vermoedelijk heeft hij zijn teksten in de omgeving van Brugge geschreven, in de tweede helft van de 13de eeuw. Daarmee is Karel ende Elegast nu een eeuw jonger dan men een eeuw geleden dacht.