Rutte I zette alles op alles om uitkeringsfraude aan te pakken. Compassie ontbrak

Parlementaire enquête Het verhoor woensdag van Henk Kamp (VVD), die als minister van Sociale Zaken de nieuwe fraudewet overzag, was veelzeggend. Hij noemde fraudebestrijding de voornaamste prioriteit.

Voormalig minister Henk Kamp tijdens de openbare verhoren door de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid van de overheid onderzoekt.
Voormalig minister Henk Kamp tijdens de openbare verhoren door de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid van de overheid onderzoekt. Foto Jeroen Junte/ANP

Cijfers over daadwerkelijke fraude speelden amper een rol in het fraudebeleid dat tijdens kabinet-Rutte I tot stand kwam. Het kabinet zette alles op alles om uitkeringsfraude terug te dringen door misbruik zwaar te bestraffen, ook als de aanvrager zich van geen kwaad bewust was. Een duidelijke onderbouwing dat die aanpak zou werken, ontbrak.

Dat beeld schetsen ambtenaren en bewindspersonen tijdens de tweede week van de verhoren door de parlementaire enquêtecommissie die het fraudebeleid en de dienstverlening van de overheid onderzoekt. Het kabinet had zich een harde aanpak vooraf als missie gesteld. Kritische geluiden van ambtenaren, van gemeenten en van de Raad van State werden terzijde geschoven.

Lees ook: Tweede Kamer wil van Rutte en anderen weten: hoe kon het fraudebeleid zó ontsporen?

Veelzeggend was het verhoor op woensdag van Henk Kamp (VVD), die als minister van Sociale Zaken de nieuwe fraudewet overzag. Zijn ambtenaren hadden hem aan het begin van zijn ministerschap verteld dat 90 tot 96 procent van de uitkeringsgerechtigden zich wél aan de regels hield. Kamp trok die bewering in twijfel, en deed dat nu opnieuw. „Die drukken het beeld van de ambtenaren uit”, zei hij over de aantallen. De percentages waren volgens Kamp „in strijd met wat in het land leeft”.

Als cijfers al de doorslag gaven, waren dat de cijfers uit opinieonderzoeken die lieten zien dat veel Nederlanders vonden dat fraude een probleem was. Of het waren de kille bedragen uit de begroting, want het strenger opsporen en bestraffen van de fraudeaanpak werd in het regeerakkoord van Rutte I ook gezien als een gunstige bijdrage aan de staatskas. Jaarlijks 180 miljoen euro, om precies te zijn.

Ontspoorde fraudejacht

Een van de grote vragen die boven de verhoren hangen, is deze: maakten de hoofdrolspelers actieve keuzes? Of volgden ze slechts in het kielzog van hun voorgangers, steeds een stapje verder naar het ravijn van de ontspoorde fraudejacht die uitmondde in het Toeslagenschandaal?

Vorige week had demissionair premier Mark Rutte (VVD) zichzelf expliciet in de tweede categorie geplaatst. Rutte, die bevraagd werd over zijn tijd als staatssecretaris van Sociale Zaken aan het begin van de eeuw, benadrukte dat zijn strenge fraudemaatregelen in feite voortbouwden op rapporten die waarschuwden voor fraude en het politieke voorwerk van eerdere kabinetten.

De verhoren van deze week maken sterk duidelijk dat het strenge fraudebeleid wel degelijk een opeenstapeling van politieke keuzes was. Kabinetten konden het anders doen, er waren alarmerende signalen uit verschillende hoeken, maar ze kozen ervoor de steeds hardere aanpak door te zetten.

De leidende gedachte achter de nieuwe aanpak was het idee dat uitkeringsgerechtigden zelf moesten zorgen dat ze hun zaakjes goed geregeld hadden. Als ze niet goed op de hoogte waren van de regels of nieuwe informatie niet tijdig doorgaven, waardoor ze bijvoorbeeld te lang een uitkering ontvingen, werd dat voortaan bestraft. „De verantwoordelijkheid om je te informeren ligt bij de aanvrager”, zei Kamp. „Het individu dat iets vraagt van de overheid moet ook iets bijdragen.”

Kamp noemde de fraudebestrijding de voornaamste prioriteit van zijn ministerschap op Sociale Zaken, naast de verhoging van de AOW-leeftijd. Hij trok daarbij samen op met zijn staatssecretaris en partijgenoot Paul de Krom, die woensdag ook verhoord werd door de commissie.

De Krom en Kamp waren erop gebrand het beeld van twee overdreven strenge VVD’ers op Sociale Zaken bij te stellen. Fraude wás een probleem dat acuut en groeiend was, betoogden ze, en snel bestreden moest worden. Kamp had gehoord dat misschien wel een miljard euro aan fraude gedetecteerd kon worden. „Een van de rechercheurs vertelde mij: ik zat in de woonkamer bij een vrouw die te boek stond als alleenstaande ouder, toen kwam er een kindje binnen dat vroeg: ‘Mama, waarom zit papa op zolder?’”, zei De Krom. „Dát soort gevallen gaat het om.”

Dat de aanpak veel mensen zou raken die door een foutje met zware boetes te maken kregen, konden de twee bewindspersonen zich niet voorstellen. Daarvoor hadden gemeenten en uitvoeringsorganisaties genoeg ruimte, zo dachten ze allebei. Integendeel, was hun redenering: door strenger te straffen, kon de overheid het sociale stelsel in tijden van bezuinigingen overeind houden.

Het regende waarschuwingen

Rutte I hoefde niet op zoek naar steun voor het strenger straffen van uitkeringsfraude. Er was brede politieke steun voor zulk beleid, ook buiten de rechtse coalitie om, een punt dat Rutte, De Krom en Kamp herhaaldelijk benadrukten.

Tegelijkertijd regende het waarschuwingen bij en na de invoering van de fraudewet. De Raad van State bracht een negatief advies uit. Gemeenten vreesden voor de uitvoerbaarheid en verwachtten dat de handhaving zo ingewikkeld was dat die meer geld zou kosten dan opleveren. En de Ombudsman telde in 2014 al een grote groep schrijnende gevallen.

Zo konden mensen met een burn-out of depressie, een scheiding of een overleden partner als gevolg van de standaardboetes toch zwaar bestraft worden als ze een toeslag of bijstandsuitkering vergaten stop te zetten. Van de door De Krom en Kamp beloofde ruimte voor compassie was in de praktijk zelden sprake. Sterker, zo stelde de enquêtecommissie vast in het verhoor van Kamp: de ruimte om af te wijken van de standaardboete werd weliswaar in de wettekst zelf aangekondigd, maar in de wettelijke uitwerking daarvan expliciet onmogelijk gemaakt.

„Met alle respect voor uw onderzoekers, daar kan ik me helemaal niks bij voorstellen”, zei Kamp toen hij daarmee geconfronteerd werd. Het leidde tot een zoveelste patstelling met de enquêtecommissie, die met toenemende ergernis constateerde dat Kamp zich zaken niet herinnerde.

Een dag eerder was al duidelijk geworden dat Kamp ook zijn eigen ambtenaren met meer dan lichte scepsis had bekeken. Toen had oud-ambtenaar Rob Krug, die onder Kamp werkte op het ministerie van Sociale Zaken, al verteld hoe de minister de percentages van zijn departement over de naleving in de wind sloeg. „Kamp geloofde het niet”, aldus Krug. „Als met alle beschikbare gegevens is vastgesteld wat het is, en de minister vindt van niet, dan heeft iedereen zijn eigen waarheid.”