Sommige ouders die vanwege de lockdown thuiswerkten en hun kinderen moesten helpen met thuisonderwijs schakelden tijdens corona een oppas in. Foto Jeroen Jumelet/ANP
De Eerste Kamer besliste dinsdag over de initatiefwet Werken waar je wilt. Als die wordt aangenomen, kunnen werknemers bij hun werkgevers afdwingen dat zij (deels) thuis kunnen werken, tenzij er een goede reden is waarom dat niet mogelijk is. In de Tweede Kamer werd het voorstel aangenomen met een denderende meerderheid van 125 zetels. De verwachting is dat ook de Eerste Kamer zal instemmen, maar de uitslag was dinsdagavond laat nog niet bekend.
Vorig jaar werkten Nederlanders gemiddeld ongeveer 41 procent van de tijd thuis, in 2021 was dat 48 procent. Volgens Ton Wilthagen, hoogleraar institutioneel-juridische aspecten van de arbeidsmarkt aan Tilburg University, legt de wet hoofdzakelijk een bestaande norm vast die werknemers en werkgevers al hanteren. De behoefte onder werknemers om vanuit huis te werken is groot, en ook volgens VNO-NCW is „hybride werken sinds corona in brede delen van het bedrijfsleven goed werkbaar gebleken voor zowel werkgevers als werknemers”. Toch zal de wet volgens Wilthagen geheid tot arbeidsconflicten leiden. Voor veel mensen is thuiswerken onmogelijk (zoals voor hijskraanmachinisten) of juist geen enkel probleem (zoals voor academici), maar in de grensgevallen komen werkgevers en werknemers tegenover elkaar te staan.
‘Redelijkheid en billijkheid’
Dat heeft alles te maken met de wettekst. Daarin staat dat een thuiswerkverzoek moet vallen binnen de grenzen van „redelijkheid en billijkheid”. Die terminologie, rechtstreeks overgenomen uit een advies van de Sociaal-Economische Raad, is een compromis tussen VNO-NCW en de vakbonden. Eerder stond opgeschreven dat verzoeken afgewezen zouden mogen worden wanneer die in strijd zijn met „zwaarwegende dienst- of bedrijfsbelangen”, maar die tekst wist VNO-NCW af te zwakken. Maar over „redelijkheid en billijkheid” valt te twisten, aldus Wilthagen: „Daar zal de rechter uitspraak over moeten doen, zodat we erachter komen wat binnen die parameters valt.” Buiten die grensgevallen verwacht Wilthagen niet dat de wet grote problemen zal veroorzaken. „Eigenlijk heeft de krapte op de arbeidsmarkt een veel sterker effect dan deze wet. Als een werknemer nu niet mag thuiswerken, heeft hij een sterke onderhandelingspositie. Beweegt de werkgever niet mee, dan kan de werknemer makkelijk overstappen naar een ander bedrijf.”
Volgens FNV-bestuurder Kitty Jong hebben vooral de ‘witte boorden’ (hogeropgeleide en beter verdienende werknemers) zo’n sterke positie, en is het juist zaak dat niemand „afhankelijk is van de goedheid van de werkgever” wanneer het aankomt op thuiswerken. „Tijdens de coronacrisis is gebleken dat thuiswerken bereikbaar is voor grote groepen werknemers voor wie dat voorheen ondenkbaar was. Secretaresses bijvoorbeeld, of verpleegkundigen wanneer zij administratieve taken uitvoeren.” Zij profiteren volgens Jong momenteel minder van de mogelijkheden om thuis te werken, omdat hun werkgevers minder noodzaak zien in het faciliteren ervan. Werkgevers zijn verplicht om de veiligheid, de gezondheid, het comfort en het functioneren van werknemers te faciliteren, of zij nou op kantoor werken of niet. De kosten kunnen flink oplopen als meer mensen thuiswerkrecht hebben. Wilthagen: „Een werkgever kan een werknemer niet op een keukenstoel laten werken.”
Maar is het normaliseren van thuiswerken wel zo wenselijk? Uit onderzoeken komt naar voren dat thuiswerken de productiviteit van een werknemer niet doet afnemen, en geregeld zelfs doet stijgen. Wilthagen: „Anderzijds weten we dat mensen op sociaal gebied inleveren. Er is kans op vereenzaming, en ook bedrijven willen zelf niet dat hun personeelsbestand los zand wordt.” Dan gaat er creativiteit verloren binnen bedrijven, aldus Wilthagen: „Innovatie vindt vaak plaats door toevallige ontmoetingen, en die nemen af door hybride werken.”
Ook over persoonlijke ontwikkeling van werknemers die zich weinig laten zien op de werkvloer zijn zorgen. Die wuift Kitty Jong van FNV weg: „Je moet niet veronderstellen dat werkgevers de hele dag toezien op persoonlijke ontwikkeling van hun personeel, dat kunnen werknemers zelf beter. Het zijn over het algemeen tenslotte heel verstandige mensen.”
De ochtend na de benoeming van Melanie Maas Geesteranus tot bestuursvoorzitter van Invest International ruim een maand geleden, zaten ze al samen aan het ontbijt. Zij en Rinke Zonneveld, de baas van Invest-NL. Beiden met een verleden in Den Haag: zij als minister van Infrastructuur en Milieu (van 2010 tot 2017), hij als hoge ambtenaar op het ministerie van Economische Zaken. „Ja, het klinkt misschien gek met die kleine Haagse binnenwereld, maar wij kenden elkaar nog niet”, zegt Zonneveld. „Dus dat ontbijt was vooral: wie ben jij en wie ben ik? Sinds dat ontbijt spreek ik haar vaker dan mijn vrouw.” Maas Geesteranus: „Als je dit samen moet opbouwen, moet je dat als twee nu nog los van elkaar opererende financieringsorganisaties ook oprecht met elkaar willen doen. Niet elkaar stiekem gaan beconcurreren. Je moet dan investeren in elkaar.”
‘Dit samen opbouwen’ is het opzetten van een nationale investeringsinstelling, zoals ze het zelf noemen. Die moet een centrale rol verwerven in de industriepolitiek van Nederland. En één loket vormen voor bedrijven die willen innoveren, snel willen groeien of expansie in het buitenland zoeken, maar bij banken of marktpartijen daarvoor geen of onvoldoende financiering kunnen krijgen. Bovendien kan ze ontwikkelingssamenwerkingsgeld combineren met financieringsoplossingen voor samenwerkingsprojecten van Nederlandse bedrijven met buitenlandse overheden bij grote vraagstukken als energietransitie of het grondstoffentekort.
De betiteling ‘investeringsbank’ vermijden Maas Geesteranus en Zonneveld zorgvuldig, zij spreken consequent over een ‘investeringsinstelling’. Investeringsbank zou volgens hen suggereren dat ze ook een bankvergunning aanvragen en spaargelden gaan aantrekken. En dat is nou juist niet de bedoeling. Maas Geesteranus: „Dan is de vraag wat je toegevoegde waarde is bovenop de bestaande banken. Dan kun je niet meer de risico’s nemen, die wij nu wel nemen en zij niet.”
Het besluit van de ministerraad twee weken geleden om de oprichting van een nationale investeringsinstelling te onderzoeken, lijkt een opmerkelijk snel antwoord op de oproep die een groep van vijftig prominenten uit het bedrijfsleven in april had gedaan om een nationale investeringsbank op te richten. Onder meer op initiatief van voormalig ASML-topman Peter Wennink, voormalig bankier en topambtenaar Jeroen Kremers en metaalwerkgeversvoorman Theo Henrar. In hun pleidooi zou die nationale investeringsbank een eigen startkapitaal van 10 miljard moeten krijgen als basis van een totale financieringspot van 100 miljard euro.
„Er ligt een heel grote ambitie”, zegt Zonneveld. „Kijk naar het Draghi-rapport dat grote nationale investeringsinstellingen als één van de mogelijkheden noemt om innovatie in Europa aan te jagen en bedrijven te ondersteunen hun concurrentiepositie te verbeteren. Of de nieuwe ambities die het demissionaire kabinet vorige week zelf naar buiten bracht om de r&d-investeringen (research and development) naar 3 procent van het bbp te brengen. Dan moet je fors in je hightech en je biotech gaan investeren. Er ligt voor de nationale investeringsinstelling een rol bij de financiering van de grote transities. In energie, in zorg, et cetera.”
Maas Geesteranus vult hem aan: „Het gaat om meer dan alleen bedrijven stimuleren. In de huidige geopolitieke omstandigheden gaat het ook om het weerbaarder maken van je economie en je bedrijven. Zorgen dat we toegang houden tot belangrijke grondstoffen en het nadenken over het opbouwen van een defensie-industrie. Daar zullen wij bij betrokken zijn.”
Het duo zal bij de opbouw van een nationale investeringsinstelling hun twee organisaties in elkaar moeten schuiven. Invest-NL schiet nu jonge innovatieve ondernemingen (start-ups en scale-ups) te hulp met financiering die ze moeilijk uit de markt kunnen krijgen door een aandelenbelang te nemen of leningen te verstrekken. Het totale kapitaal bedraagt 2,7 miljard euro. Invest International verschaft kredieten en andere vormen van financiering voor Nederlandse bedrijven die in het buitenland willen expanderen en draagt bij aan grote infrastructuurprojecten van andere landen waar Nederlandse bedrijven bij zijn betrokken. Het heeft een kapitaal van 1,2 miljard euro. Daarnaast heeft Invest International nog ongeveer 1,5 miljard te besteden via de fondsen die zij voor Buitenlandse Zaken beheert zoals het Dutch Good Growth Fund of Dutch Trade and Investment Fund.
„We zijn supertrots wat we de afgelopen jaren hebben bereikt”, zegt Zonneveld. „Maar het was – eerlijk gezegd – ook wel een beetje op zijn Hollands. Krap gefinancierd dus. Zeker als je het vergelijkt met investeringsinstellingen in Frankrijk, Duitsland of Denemarken, waar de krachtenbundeling al veel eerder is geweest. Zij bestaan al veel langer en zijn veel groter dan wij.”
De integratie zal „een enorme klont werk zijn”, zoals ze het zelf uitdrukken.
Voor ons is het belangrijk om te laten zien dat dit geen moetje is
De twee organisaties komen uit een lange periode van aftasten. „Vier maanden geleden hebben we de wissel omgezet. En nu onze mensen horen hoe groot de ambities zijn en niet alleen twee organisaties in elkaar worden geschoven, komt er veel enthousiasme en energie los.”
Maas Geesteranus: „Voor ons is het belangrijk om te laten zien dat dit geen moetje is. Daarom doen we ook samen dit interview. Dat iedereen ziet dat we samen ambitieus zijn. En niet vooral met die integratie bezig zijn.”
Nu bedienen jullie vooral kleinere ondernemingen, blijft dat zo? Of gaan jullie, zoals in Frankrijk en Denemarken al gebeurt, ook grote ondernemingen financieren?
Zonneveld: „We zijn daar in Nederland puriteinser in geweest. Je moet ook niet de markt verdringen, dat staat bij ons voorop. Maar met de huidige geopolitieke ontwikkelingen, gelden er andere spelregels dan we gewend zijn.”
Maas Geesteranus: „In internationale projecten kan er ook bij grote bedrijven voor ons een rol zijn. Sinds de kredietcrisis zijn er minder Nederlandse banken actief in het buitenland. Bijvoorbeeld bij grote kustverdedigingswerken of havenontwikkeling in verre landen willen bedrijven als Boskalis of Van Oord daar wel een rol in spelen, maar banken stappen daar vaak niet meer in. Het is voor Nederland een belangrijk exportproduct, zeker omdat in het kielzog van deze bedrijven ingenieursbureaus, botenbouwers en anderen meegaan. Maar het is voor banken lastiger dan voor ons om mee te financieren aan een haven in Djibouti.”
Zonneveld: „Onze Deense collega’s zijn heel actief bezig met het positioneren van het Deense bedrijfsleven voor de wederopbouw van Oekraïne. Dat gaat niet alleen om kleine bedrijven, maar om een hele mix. Waarom zouden wij dat niet doen?”
Ik ben al langer heel gecharmeerd van wat de Fransen doen. Als je hun schaal, hun ambitie en hun hoeveelheid activiteiten ziet!
Wat is het beste voorbeeld: het Franse, het Duitse of het Deense?
Zonneveld: „Ik ben al langer heel gecharmeerd van wat de Fransen doen. Als je hun schaal, hun ambitie en hun hoeveelheid activiteiten ziet! Zij steken bijvoorbeeld veel geld in de ontwikkeling van ‘deeptech’, in integrale programma’s. Die gaan letterlijk van innovaties van de plank van de universiteit trekken tot het bouwen van volledige fabrieken en vervolgens zorgen dat die bedrijven internationaal kunnen expanderen. Daar worden heel harde ambities en doelstellingen opgezet, en daar wordt ook op afgerekend. Zij bestaan al vijftien jaar. In Nederland hebben we nog een lange weg te gaan om daar te komen. Gun ons ook een beetje tijd.”
Hangt boven de nationale investeringsbank niet de schaduw van het Groeifonds, dat tot teleurstelling van het bedrijfsleven door dit kabinet is afgeschaft? Is jullie nationale investeringsbank nu het alternatief?
Maas Geesteranus: „Minister Heinen (VVD) schrijft duidelijk dat dit niet als het Groeifonds moet worden. Door de afstand tot de overheid die we nu organiseren door zelf geld uit de markt te gaan halen, zijn we beter gepositioneerd dan het Groeifonds. Of het Fonds Economische Structuurversterking dat je als de voorganger daarvan kunt beschouwen. Die waren allebei op een gegeven moment verworden tot een grabbelpot voor politici.”
Zonneveld: „Bij de formatie heeft dit natuurlijk wel een rol gespeeld. Als Invest-NL hebben wij bij de start van dit kabinet een miljard extra gekregen, maar dat was niet gebeurd als zij het Groeifonds niet hadden afgeschaft. Maar er zijn duidelijke verschillen. Het Groeifonds verleende primair subsidies. En het was ingebed in de ministeries. Nu is er het besef dat je het op afstand van de politiek moet organiseren. Wij zijn twee staatsdeelnemingen, de jongste van Nederland, met een eigen raad van commissarissen en het ministerie als aandeelhouder.”
„Als we het goed doen, werken wij voor de rijksbegroting veel minder belastend dan het Groeifonds met de subsidies. Wij krijgen een eenmalige kapitaalstorting en wij verdienen als het goed gaat onze investeringen terug. Als wij het niet goed doen, dan zullen we natuurlijk kritisch bejegend worden. Terecht, we zijn wel bezig met publiek geld.”
Wordt het als één Nederlandse instelling makkelijker om Europees geld te krijgen, bijvoorbeeld bij de Europese investeringsbank?
Zonneveld: „Ja, zij zien ons nu als klein. Je ziet dat de top van de EIB met vijf van onze, veel grotere, collega-instellingen aan tafel zit. Die schaal hebben wij nu niet, daardoor missen we veel. Wij horen daar tussen te zitten, Nederland heeft een van de vijf grote economieën binnen de EU. Ze kijken daar ook met verwondering hoe we dat nu doen, we weten dat we straks welkom zijn.”
Hoeveel kapitaal denken jullie nodig te hebben? Die 10 miljard die de groep van Wennink, Kremers en Henrar voorstelt?
Zonneveld: „Dat bedrag zullen we nog moeten zien. Maar in de Kamerbrieven van de minister lees je over een zwaardere kapitalisatie dan nu. Kremers, Wennink en Henrar denken dat wij met die 10 miljard van de staat nog eens 90 miljard uit de markt kunnen halen. Die 100 miljard die je dan zou kunnen investeren, is wel heel erg veel. Bij zo’n hefboom stel ik de vraag of dat mogelijk is. Juist omdat wij dingen moeten financieren die de markt te risicovol vindt. Maar we kunnen straks wel veel grotere investeringen doen dan nu.”
Maas Geesteranus: „Wij denken bij de hefboom eerder aan een factor 2, dan aan een factor 10. Maar er zal zeker nog een grote kapitaalinjectie van de staat moeten komen, waarmee we verder kunnen gaan om op de kapitaalmarkt te lenen.”
Hoe gaan jullie dat geld dan uit de kapitaalmarkt halen?
Zonneveld: „Het ligt voor de hand dat we obligaties gaan uitgeven, waar institutionele partijen dan op inschrijven. Of dat pensioenfondsen zijn? Het is echt nog te vroeg om dat te zeggen, we hebben daar nog geen gesprekken over. Het kan ook zijn dat we buitenlandse investeerders interesseren. Maar dit moeten we allemaal nog uitwerken. Bij beide organisaties moeten we hier nog expertise in opbouwen. We zullen in ieder geval niet obligaties aan particuliere beleggers verkopen.”
Maas Geesteranus: „Met Invest-NL werken we al veel samen met banken en we doen cofinanciering van projecten. Met een garantie van de staat wordt dat nog makkelijker. Er zijn daarin allerlei constructies mogelijk. Er gaan nu deuren voor ons open, waardoor we naar nieuw financieel instrumentarium kunnen kijken.”
De briefschrijvers vinden dat een nationale investeringbank geleid zou moeten worden door mensen met bankiers- of industriële ervaring. Hebben jullie die wel?
Zonneveld: „Als je naar onze organisaties kijkt, dan zitten daar bijna alleen maar mensen met een private achtergrond. Bij Invest-NL ben ik samen met één collega de enige die aan de publieke kant is begonnen, op 150 mensen. Een van mijn bestuursleden zat in de raad van bestuur van Triodos.”
Maas Geesteranus: „Mijn Chief Financial & Risk Officer heeft een bankiersachtergrond. We zoeken nog een chief investment officer, die zal ook een bankiersachtergrond hebben. Toen ik hier de eerste dagen kennismaakte met andere collega’s, hoorde ik steeds: ‘Ik kom van ING’, ‘ik kom van Rabo’ of ‘ik kom van ABN Amro’. Moeten de ceo’s dan ook een bankiersachtergrond hebben? Wij zijn een staatsdeelneming, die op het scheidsvlak van publiek en privaat functioneert. Je moet je goed kunnen bewegen tussen de publieke sector, bedrijven en banken. Wij hebben misschien wel juist de goede achtergrond om dat succesvol te leiden. Daar is een bankiersachtergrond niet per se voor nodig. Dat is allemaal ook geen abracadabra.”
Wie van jullie tweeën wordt de baas in 2028?
Zonneveld: Die vraag laten we nog even liggen. Bij dat eerste ontbijt hebben we dat al tegen elkaar gezegd: dat is nu niet van belang.”
Noem het een speling van het lot. Begin 1957 was het uitgerekend de zeventigjarige oud-belastingambtenaar A. Bakker uit de Amsterdamse Boterdiepstraat die officieel de eerste ontvanger was van een premiegefinancierde AOW-uitkering. Op 2 januari van dat jaar kreeg Bakker uit handen van minister van Sociale Zaken Ko Suurhoff (PvdA) zijn oudedagsvoorziening uitgereikt. Suurhoff had de Algemene Ouderdomswet (zoals de AOW officieel heet) de jaren daarvoor door het parlement geloodst en daarmee een permanente invulling gegeven aan wat onder Willem Drees senior in 1947 was opgezet als een tijdelijk Noodfonds Ouderdomsvoorziening. De systematiek was simpel: alle werkenden droegen een klein deel van hun inkomen af als premie en daarmee werden de uitkeringen aan de ouderen betaald.
Suurhoff noch Bakker zal destijds midden in het opbouwen van de verzorgingsstaat vermoed hebben dat niet de premiebetalers, maar Bakkers voormalige werkgever de Belastingdienst in 2024 verantwoordelijk zou zijn voor meer dan de helft van de bijna 52 miljard euro aan AOW-uitkeringen die aan gepensioneerd Nederland werd verstrekt. Noch zullen zij voorzien hebben dat de ongeveer 250.000 ouderen die in 1947 als eerste ‘van Drees trokken’ in 2024 zouden zijn uitgegroeid tot ruim 3,6 miljoen AOW-gerechtigden.
Afgelopen jaar was het voor het eerst dat meer dan de helft van de kosten van de AOW-uitkeringen uit de algemene middelen kwam, zo maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend. Van de 52 miljard kwam nog 23,5 miljard uit premies, de overige 28,5 miljard kwam uit de staatskas. En hoewel dat maar een simpel statistisch feitje is, gaat achter dat cijfer een hele wereld van problemen schuil. De kern van die problemen zijn de kosten voor de vergrijzing in Nederland, die inmiddels als budgettair onhoudbaar worden gezien. En het sleutelwoord voor de (gedeeltelijke) oplossing daarvan is fiscalisering.
Sluipende fiscalisering
Demografische ontwikkelingen laten zich naar hun aard goed voorspellen. Zo is al decennialang duidelijk dat de verhouding tussen oud en jong in Nederland aan het kantelen is. De eerste naoorlogse generatie gezinnen (de babyboomers) telde nog veel kinderen. Dat nam de jaren daarna in rap tempo af en dat trok de verhouding werkenden en gepensioneerden gestaag scheef. Inmiddels is de ‘grijze druk’ (de verhouding 65-plussers ten opzichte van de werkende generatie tussen 20 en 65 jaar) ongeveer 35 procent. Anders gezegd: drie werkenden moeten samen de AOW van een 65-plusser opbrengen. En het einde is nog niet in zicht.
Kabinet Paars II deed een poging het gat te dichten met een AOW-spaarfonds. Maar dat mislukte
Eind jaren negentig werd duidelijk dat de kosten van de AOW niet alleen maar opgebracht konden worden door de werkenden die premies afdroegen. In de jaren daarvoor was de AOW-premie stapsgewijs verhoogd, totdat die uiteindelijk 17,9 procent van het inkomen in belastingschijf 1 bedroeg. Een nog hogere bijdrage om het zogenoemde omslagsysteem (de premies van dat jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen) in stand te houden werd onwenselijk geacht. Na een mislukte poging het gat te dichten met een AOW Spaarfonds, besloot het tweede paarse kabinet van PvdA, VVD en D66 om per 2001 de extra kosten voor de AOW uit de algemene middelen aan te gaan vullen. Dat heet fiscaliseren.
Wat begon met enkele tientallen miljoenen aan belastinggeld, is inmiddels uitgegroeid tot bijna 30 miljard euro. En de komende jaren zal dat bedrag alleen maar toenemen, omdat de top van de vergrijzingsgolf pas na 2040 wordt voorzien. De AOW fiscaliseert zo dus sluipenderwijs: een steeds groter deel van wat voorheen een premiegefinancierd omslagstelsel was, wordt uit de algemene middelen betaald.
De AOW-premie wordt nog steeds geïnd en bedraagt nog steeds 17,9 procent over de eerste 38.441 euro aan inkomen (de eerste schijf van de inkomstenbelasting). Iedereen die nog niet met pensioen is betaalt eraan mee. Zodra je de AOW-leeftijd bereikt, stopt de inning van de AOW-premie en wordt het tarief in de eerste schijf (35,82 procent in 2025) met 17,9 procentpunt verlaagd naar 17,92. En juist dat lage ‘gepensioneerdentarief’ staat nu onder druk.
Studiegroep slaat alarm
De sluipende fiscalisering gecombineerd met een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd heeft de scherpste randjes van de oplopende vergrijzingskosten er weliswaar afgehaald, maar het is nog niet genoeg. Tel daarbij op dat de groep ouderen in Nederland relatief gezien zeer welvarend is, en tegelijkertijd nu dus nauwelijks meebetaalt aan de AOW, en de oplossing dient zich aan. Vorige week kwam de Studiegroep Begrotingsruimte, een adviescommissie met topambtenaren en vertegenwoordigers van de planbureaus, met een alarmerend rapport voor een nieuw kabinet. De vergrijzing is met stip het grootste probleem voor de komende jaren, aldus de studiegroep in haar advies ‘De toekomst begint nu’. Er moet ingegrepen worden om te voorkomen dat de staatsschuld (nu minder dan 50 procent van het bbp) de komende decennia oploopt tot 126 procent van het bbp.
Niet ingrijpen is eigenlijk geen optie: bij ongewijzigd beleid stijgen de kosten van de zorg bijvoorbeeld naar 16,6 procent van het bbp in 2060 (nu 9,5 procent). En ook de kosten voor de AOW (nu 4,7 procent van het bbp) stijgen door, naar 5,7 procent in 2040. De demografie dwingt dus tot actie, en volgens de studiegroep zouden welgestelde ouderen meer mee moeten gaan meebetalen aan hun zorg, via bijvoorbeeld hogere eigen bijdragen. En ook zou de AOW-leeftijd sneller kunnen worden verhoogd (nu stijgt die met elk extra jaar aan levensverwachting met tweederde jaar, dat zou een-op-een kunnen worden).
De groep oudere kiezers weegt electoraal steeds zwaarder. Dat maakt het omgooien van het AOW-stelsel politiek gevoelig. Foto Siese Veenstra/ANP
Netto AOW gegarandeerd
Een van de knoppen waaraan een nieuw kabinet ook zou kunnen draaien is een versnelde en volledige fiscalisering van de AOW, aldus de studiegroep. Geen AOW-premies meer als dekking voor de uitkering, maar alles uit de belastingen. Dat is geen nieuw geluid, eerdere adviescommissies stelden hetzelfde voor. De urgentie waarmee de studiegroep het nu op de agenda zet is wel nieuw.
Simpelweg stelt de studiegroep voor om de 17,9 procent AOW-premie die nu door werkenden wordt betaald de komende jaren elk jaar met een procentpunt te verlagen. In ruil daarvoor gaat de inkomstenbelasting met een procentpunt per jaar omhoog. Het totale tarief van schijf 1 blijft zo gelijk, alleen de verdeling tussen premies en belastingen verschuift. Voor werkenden blijft de belastingdruk daarmee hetzelfde. AOW’ers die nu geen AOW-premie afdragen, gaan elk jaar een procentpunt meer belasting betalen. Zo is over achttien jaar de volledige fiscalisering een feit.
Om te voorkomen dat gepensioneerden er de komende jaren gigantisch op achteruitgaan, moet de hoogte van de netto AOW-uitkering (na belasting) gegarandeerd blijven en dus gekoppeld aan het minimumloon. Mensen met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen moeten dus gecompenseerd worden voor de hogere belasting. Het voordeel is dat als deze fiscalisering is afgerond, alle ouderen ook meebetalen aan de oudedagsvoorziening. Met name welgestelde ouderen, die naast een AOW ook nog een eigen pensioen hebben, kunnen deze last makkelijk dragen, is de redenering. De studiegroep zegt het zo: „Hierdoor worden de AOW-lasten gelijker verdeeld over de populatie. Niet alleen de werkzame beroepsbevolking betaalt dan mee, maar ook draagkrachtige gepensioneerden met een groot aanvullend pensioen.” Het brengt op korte termijn (2030) 2 miljard euro aan extra belastinginkomsten op, en in 2040 is dat al opgelopen tot 5 miljard.
Er is nauwelijks een partij die het durft, alleen de ChristenUnie pleitte openlijk voor een snelle fiscalisering
Politiek explosief
Fiscalisering is dus een uiterst effectief middel om de betaalbaarheid van de vergrijzing draaglijker te maken. Alleen: er is nauwelijks een politieke partij te vinden die er hardop voor durft te pleiten. Bij de laatste verkiezingen was het alleen de ChristenUnie die openlijk pleitte voor een snelle fiscalisering.
Als het zo evident is dat er wat moet gebeuren, waarom zegt niemand dat dan? Ook dat heeft met de vergrijzing te maken: de groep oudere kiezers weegt steeds zwaarder in het electorale mandje. Wat dat betreft heb je geen ouderenpartijen meer nodig in het parlement om de stem van de AOW’er te vertegenwoordigen: elke partij heeft een grote schare gepensioneerde kiezers. En die zijn zeer vocaal. Wie aan de verworven rechten van de gepensioneerden tornt, moet van goeden huize komen om de verkiezingen te winnen.
PvdA-leider Wouter Bos probeerde het in 2006 en kreeg van zijn opponent Jan Peter Balkenende (CDA) het verwijt van de ouderen te stelen („Met Bos ben je de klos”, sneerde fractievoorzitter Maxime Verhagen). Het CDA verhoogde daarna overigens wel de AOW-leeftijd. En het kabinet-Rutte II (waarin de VVD met de PvdA regeerde), zette in 2012 versnelde verhoging van de AOW-leeftijd op de agenda, maar krabbelde na felle kritiek van de eigen achterbannen grotendeels terug. Sindsdien is het oorverdovend stil vanuit de politiek.
Op 29 oktober zijn er wederom verkiezingen voor een nieuwe Tweede Kamer. De verkiezingsprogramma’s moeten nog geschreven worden. Als de partijen de vele adviescommissies, de analyses van het Centraal Planbureau en de oproep van de studiegroep serieus nemen, zou een verdere fiscalisering van de oudedagsvoorziening wel eens een belangrijk campagnethema kunnen worden. En zo niet, dan is dat ook een keuze, zoals de studiegroep al opmerkte: al het geld dat naar de gepensioneerde generatie gaat, kan niet aan andere zaken worden uitgegeven.
Wanneer streeft China definitief de VS voorbij als economische supermacht? Let op: nú gebeurt het, zegt Kyle Chan, Amerikaans socioloog aan de Princeton-universiteit.
Met dank aan Donald Trump.
Toekomstige historici „kunnen goed de eerste maanden van de tweede termijn van president Trump aanwijzen als het keerpunt, toen China de Verenigde Staten achter zich liet”, schrijft Chan, specialist in de Chinese industriepolitiek, in een opiniestuk dat in mei in The New York Times verscheen.
Trump, de grote tegenspeler van China, die China juist een handje helpt? Reden voor NRC om Chan te vragen voor een video-interview. „Trump heeft het erover dat hij China wil verslaan, maar hij brengt het Amerikaanse concurrentievermogen alleen maar schade toe”, licht hij toe.
Chans stelling is opmerkelijk. Want Trump zoekt al jaren de confrontatie met China, een land dat hij ervan beschuldigt de VS economisch „op te lichten”. De Amerikaanse president is met name gefixeerd op het grote Chinese exportoverschot met de VS. Trumps antwoord: tariffs, invoerheffingen.
Maar met deze „kortzichtige focus” op heffingen, schrijft Chan in het artikel, speelt Trump de Chinezen alleen maar in de kaart. Grondstoffen en onderdelen voor de Amerikaanse industrie worden er duurder door, waardoor de Amerikaanse industrie minder goed kan concurreren. Intussen gaat Trump met een „sloopkogel” door de „pijlers van de Amerikaanse macht en innovatie”, schrijft Chan. Hij valt universiteiten aan, jaagt onderzoekstalent weg, breekt duurzame energieprogramma’s af.
Kyle Chan
De Chinese economische opmars gaat onderwijl door, voortgestuwd door grootscheeps industriebeleid van de staat, schrijft Chan. 5G, batterijen, windturbines, zonnepanelen, elektrische voertuigen, hogesnelheidstreinen: de lijst van sectoren waarin de Chinezen vooroplopen is lang, en lijkt langer te worden: op chips- en AI-gebied lopen ze bijvoorbeeld hun achterstand in.
Chan schetst een scherp contrast tussen het Chinese beleid, „scherp gefocust” op „dominantie” in belangrijke industrieën, en Trumps beleid, dat de Amerikaanse economie juist „actief ondermijnt”.
Het is ongelooflijk hoeveel Amerikaanse innovatiekracht in een paar maanden tijd kapot is gemaakt
U bestudeert de Chinese industriepolitiek. Hoe ziet die eruit?
„China is geen commando-economie waarin alles centraal wordt gestuurd. Het gaat om een veelvormig systeem. Je hebt staatsbedrijven, met het door de overheid bestuurde financiële systeem daarachter, je hebt lokale overheden, er zijn particuliere bedrijven, en semi-particuliere bedrijven zoals [telecombedrijf] Huawei]. De staat biedt ruimte voor concurrentie en marktwerking – maar heel belangrijk is dat marktwerking altijd ondergeschikt is aan nationale langetermijnbelangen. Voortstuwen van de Chinese industriële en technologische ontwikkeling staat voorop.”
Wat is het ultieme doel van Beijing?
„China wil de onbetwiste industriële supermacht van de wereld worden. Daarvoor doet de overheid grote investeringen, die niet altijd begrijpelijk zijn als je puur vanuit marktwerking denkt. In maart tuigde China nog een durfkapitaalfonds op van 138 miljard dollar voor investeringen in quantumcomputers en robots. De gedachte is: je mag best verkeerd gokken met je investering, dan heb je tenminste de gok gewaagd.
„Het gaat niet alleen om binnenlandse economische ontwikkeling, maar ook om geostrategische macht. China bereidt zich voor op een verdere confrontatie met de VS. In recente gesprekken in Beijing hoorde ik telkens: de VS vormen het enige obstakel voor de opkomst van China.”
De Chinese industriepolitiek, zegt Chan, is daarom gericht op zelfvoorziening. Dit is nog sterker het geval na de Amerikaanse sancties van de afgelopen jaren, zoals de beperking op de uitvoer van chips naar China. Chan: „China wil nu de volledige productieketen van chips naar het eigen land halen, wat bij mijn weten uniek is in de wereld. Het wil niet, zoals de VS, afhankelijk zijn van toeleveranciers als ASML of Taiwanese of Japanse bedrijven.”
Ook de omvangrijke Chinese investeringen in duurzame energie moet je zien in het licht van zelfvoorziening, zegt Chan. „Dit gaat niet alleen om klimaatbeleid en lagere stroomkosten, maar ook om minimale afhankelijkheid van buitenlandse olie.”
China wil niet, zoals de VS, afhankelijk zijn van toeleveranciers als ASML of Taiwanese of Japanse bedrijven
De resultaten van de Chinese industriepolitiek zijn ‘overweldigend’, schrijft u. De lancering van de Chinese AI-chatbot Deepseek en het inhalen van Tesla door de Chinese bouwer van elektrische auto’s BYD noemt u ‘Spoetnik-momenten’. Tegelijk zijn er de laatste tijd veel negatieve berichten over de Chinese economie: de groei zwakt af, er is deflatie, een vastgoedcrisis, jeugdwerkloosheid.
„Als je met gewone Chinezen praat, hoor je inderdaad veel somberheid over de economie. Ze maken zich zorgen over hun inkomen en carrière, zeker jongere generaties die de boom-jaren hebben gemist. Tegelijk bereiken Chinese bedrijven nu heel snel het technologische niveau van westerse bedrijven.
„Dat klinkt paradoxaal, maar is wel verklaarbaar. De nieuwe, flashy sectoren, waaronder elektrische auto’s, zonnepanelen en batterijen, zijn enorm gegroeid, maar maken nog een relatief klein deel uit van de economie. Ze zijn te klein om zwakte in andere sectoren, zoals vastgoed, te compenseren. Hightechsectoren zijn vaak minder arbeidsintensief dan de meer traditionele, zoals de bouw.”
Ondanks die binnenlandse wrijvingen, zegt Chan, gaat de overgang naar een hoogwaardige kenniseconomie onverminderd door. Hoewel die transitie vooralsnog (te) weinig banen oplevert voor de 1,4 miljard Chinezen, kan China’s groeiende technologische voorsprong tot grote economische schade leiden in de Verenigde Staten, waarschuwt hij.
Chan is één van de academici die waarschuwen voor een nieuwe ‘China-schok’ in de VS. De eerste ‘China-schok’ vond plaats in het decennium na de Chinese toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie, in 2001. China overspoelde de VS met onder meer kleding, elektronica en meubels. Het kostte zo’n twee miljoen Amerikaanse banen. Nu China ook op hightechgebied de Amerikaanse industrie dreigt in te halen, vreest Chan een schok die „veel groter is dan de eerste”.
In het verleden was de overheid ook in de VS veel actiever in de economie dan nu
Hoe ziet die nieuwe China-schok eruit?
„We dreigen hier in de VS sectoren die veel economische waarde toevoegen en voor veel banen zorgen te verliezen aan China. Neem de farmaceutische industrie, waarin China indrukwekkende vooruitgang boekt met klinisch onderzoek, bijvoorbeeld in de oncologie. Of denk aan de vliegtuigindustrie. Het kan nog jaren duren voordat het Chinese Comac op het niveau is van Boeing, maar als het zover is, kan dat een enorme uitdaging vormen voor de Amerikaanse vliegtuigindustrie. En het gaat niet alleen om de industrie, maar ook om toeleveranciers en dienstverleners daaromheen. Zo dreigen hele gemeenschappen broodwinning en belastinginkomsten te verliezen.”
Is het dan niet zinvol om tariefmuren op te trekken, zoals Trump doet?
„Vooropgesteld: ik ben het met Trump eens dat we bepaalde bedrijfstakken voor Amerika moeten behouden of hiernaartoe moeten halen – zoals de chipindustrie. Maar de manier waarop Trump dat doet, is contraproductief. Met invoerheffingen snijd je je eigen bedrijven af van internationale toeleveringsketens. Machines, onderdelen, alles wordt duurder. Productie in de VS wordt dan ook kostbaarder. Daarmee wordt export voor Amerikaanse bedrijven naar de rest van de wereld veel moeilijker. Het wordt zo ook onaantrekkelijker voor bedrijven om hun onderzoek te doen in de VS. Dat zijn dingen die Amerikanen nogal eens geneigd zijn te vergeten.”
Wat moet de Amerikaanse regering dan wel doen? Chans recept: investeren in onderzoek en ontwikkeling, innovatie steunen, wereldwijd economische banden aanhalen, talent en kapitaal aantrekken.
Trump doet het tegenovergestelde, zegt Chan. Hij ervaart het zelf, aan de universiteit van Princeton. „Ik ken veel mensen hier die werken aan precies dezelfde toekomsttechnologieën waarin China de leiding probeert te nemen, zoals quantumcomputers en kernfusie. Hun financiering wordt nu afgesneden. Het is ongelooflijk hoeveel Amerikaanse innovatiekracht in een paar maanden tijd kapot is gemaakt.”
En dan is er, in Chans optiek, de jongste klap voor het Amerikaanse vermogen om met China te concurreren: Trumps begrotings- en belastingwet die de Senaat onlangs aannam. De wet maakt goeddeels een eind aan het groene industriebeleid van Trumps voorganger Biden. Diens Inflation Reduction Act uit 2022 bevatte miljardensubsidies – vaak in de vorm van belastingvoordelen – voor onder meer zonne- en windenergie, elektrische voertuigen en waterstof. Biden, zegt Chan, wilde niet alleen klimaatbeleid voeren en banen scheppen, maar ook de technologische race met China aanjagen. „Dit beleid wordt nu kapot gemaakt.”
Intussen timmert China op het vlak van duurzame energie hard aan de weg. Bijna driekwart van alle windturbines en zonneparken die nu wereldwijd worden gebouwd, komen in China, hoewel het land ook kolencentrales blijft bouwen.
Bijna driekwart van alle windturbines en zonneparken die nu wereldwijd worden gebouwd, komen in China
Hoe ziet u de tegengestelde ontwikkeling van China en de VS?
„China wil vooruit, de VS achteruit. De regering-Trump zet volledig in op fossiele energie – kernenergie blijft trouwens wel overeind. Het schokkende is dat de regering niet alleen de steun voor groene energie schrapt, maar dat ze de uitbouw ervan ook actief blokkeert, bijvoorbeeld voor windmolens op zee [Trump stelde hierop een moratorium in]. Ook als je je geen zorgen maakt over het klimaat, is dat schadelijk. We hebben voldoende stroom nodig voor datacenters die de AI-revolutie aandrijven. En dan is er reden om juist vol in te zetten op élk onderdeel van de energiemix: zonne-energie, batterijen, wind, noem maar op.”
Trumps begrotingswet veroorzaakt volgens experts blijvend hoge begrotingstekorten, de staatsschuld explodeert. Wat betekent dat voor de concurrentie met China?
„In essentie trekt deze wet een wissel op de economie. De mogelijkheden industriepolitiek te voeren om met China te concurreren, zijn voorbij: er is simpelweg geen ruimte meer op de Amerikaanse begroting. Schulden laten oplopen is verdedigbaar als je ermee investeert in de toekomst. Maar in deze wet gaat het puur om het overhevelen van geld naar de meest vermogende Amerikanen.”
U ziet een grote verschuiving: een oude supermacht, een democratie met een vrijemarkteconomie, wordt weggedrukt door de nieuwe supermacht, zonder verkiezingen en met een staatsgeleid economisch systeem. Kunnen de VS, of het Westen, iets leren van het Chinese staatsgeleide economische model?
„Om te beginnen: in het verleden was de overheid ook in de VS veel actiever in de economie dan nu. In de eerste naoorlogse decennia hadden we grootschalige overheidsinvesteringen in infrastructuur, in onderzoek. Vanaf de jaren zeventig stond de rol van de overheid in de economie ter discussie, ten gunste van de vrije markt – overigens was dit wereldwijd, en óók in China. En nu gaat wereldwijd de pendule de andere kant op en wordt vaker de vraag opgeworpen of we wel puur afhankelijk willen zijn van marktkrachten.”
China neemt de leiding in deze beweging terug naar de staat. Het valt niet te ontkennen, schrijft Chan in The New York Times, dat China kracht put uit zijn door de overheid gedomineerde systeem, „of pleitbezorgers van de vrije markt dit nu leuk vinden of niet”. Maar dat betekent niet dat het Westen de Chinezen nu in alles kan of moet gaan volgen, legt hij uit.
„Sommige delen van het Chinese systeem zijn niet overdraagbaar naar het Westen: dat al het land in overheidshanden is, bijvoorbeeld, en natuurlijk het politieke systeem. Maar wat we wel van de Chinezen kunnen leren, is met een langetermijnblik kijken naar kapitaalfinanciering, waarbij niet de dagprijs telt, maar de strategische waarde van sectoren. China ziet de economie niet als een verzameling individuele bedrijven of sectoren, maar als onderling verbonden industrieën en toeleveringsketens. Ook wij, met ons democratische, kapitalistische systeem kunnen daar iets van opsteken.”