N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Reportage
Dorpsleven Vooral in dorpen wonen gelukkige mensen. Zoals in Hellendoorn. Daar heerst een hecht gevoel van gemeenschapszin. „Als je gewoon meedoet, rol je er vanzelf in.”
Twee jaar geleden vluchtte Fuat Altenbas (47) uit de Turkse megastad Istanbul, met 16 miljoen inwoners. Hij woont nu in het Overijsselse Hellendoorn, te midden van zesduizend dorpsgenoten, sinds een half jaar, met zijn echtgenote en hun vier kinderen.
Al gewend? „We hebben nog veel te verwerken en te leren”, zegt Altenbas, in zijn huurwoning net buiten het centrum van het dorp. „Gelukkig hebben we buren die ons helpen. Iemand die ons opving, vertelde dat je hier, als nieuwe bewoners, snel de buren bij je thuis uitnodigt. Ze kwamen allemaal, met een cadeautje. Een buurman helpt me met de tuin; ik wist niks van tuinieren. Een buurvrouw gaat eenmaal in de week wandelen met mijn vrouw. We voelen ons hier veilig en welkom. We komen weer tot rust.”
In dorpen wonen méér gelukkige mensen dan in steden, zeggen cijfers. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceerde onlangs een onderzoek, Regionale brede welvaart, dat een blikt gunt achter economische cijfers over werk en inkomen. Daaruit blijkt: in de rijkste regio’s wonen niet de gelukkigste mensen.
Waar wel? Om precies te zijn: in Noord-Friesland, de Flevopolder, de Zaanstreek en in Salland. Hoogleraar Martijn Burger, geluksonderzoeker (‘economics of happiness’) in Rotterdam, kent deze conclusie ook uit eigen en ander onderzoek. In 2017 was hij een van de auteurs van een Atlas van Geluk, die een rangorde geeft van welbevinden in de vijftig grootste Nederlandse gemeenten (naar inwonertal).
Burger: „Geluk van mensen kun je op verschillende manieren meten. Het maakt ook uit welke groep mensen je onderzoekt. Op het niveau van gemeentegrenzen kun je andere uitkomsten krijgen dan wanneer je kijkt op de schaal van stadswijken of dorpen. Maar gemiddeld genomen kun je wel zeggen: in landelijke streken kom je méér gelukkige mensen tegen dan in sterk verstedelijkte gebieden.”
De plek waar iemand woont, is één factor. Zo zijn er veel meer. Ze laten zich raden: gezondheid, werk, woning, inkomen. Onderzoeker Burger noemt specifiek ook de verschillen in leeftijdsgroepen en relatievormen. De hoogste geluksscores komen voor onder mensen die jonger zijn dan 35 jaar en ouder dan 65. Mensen in meerpersoonshuishoudens zijn gelukkiger dan alleenstaanden, waarbij een vaste partner, gemiddeld genomen, méér geluk brengt dan thuiswonende kinderen.
Nationaal park
Maar terug naar de geografie van het geluk. Zou er zoiets bestaan als ‘het gelukkigste dorp van Nederland’? Op verzoek van de Universiteit van Nederland maakte onderzoeker Burger een actueel ranglijstje. Op grond hiervan adviseert hij: „Ik zou eens een bezoek brengen aan Hellendoorn, in Overijssel.”
De meeste dorpen in verstedelijkt Nederland zijn vooral bekend dankzij ANWB-borden, als afslagen op de snelweg. Hellendoorn niet. Wie de A50 (Apeldoorn-Zwolle), of de A1 (Apeldoorn-Hengelo) verlaat, is nog wel een half uur onderweg, voor een autorit die door een groen en grazig cultuurlandschap voert.
Haast is dan af te raden, en uitstappen sterk aanbevolen, om te wandelen op de Sallandse Heuvelrug, die al ruim 100.000 jaar herinnert aan de voorlaatste ijstijd, en nu ‘nationaal park’ heet. Juist ten noorden daarvan, aan de voet van de Lemelerberg (60 meter boven NAP), ligt Hellendoorn, met aan de westkant trouwens ook een ‘eigen’ berg, de Hellendoornse (40 meter).
De meeste dorpen in verstedelijkt Nederland zijn vooral bekend van de borden van de ANWB
De dorpskern laat zich in een uurtje bewandelen. Winkels stralen uit dat de koffie er klaarstaat. De plaatselijke bakker is tevens lunchroom. Midden in het filiaal van Albert Heijn staat een massief houten zithoek, bij een keukenblokje met koffiemachine. Een plank boven het aanrecht is goed gevuld met mokken, waarop foto’s uit ‘de oude doos’ van Hellendoorn zijn geprint. Op tafel staat een bordje met het verzoek zelf je nostalgische mok af te wassen.
Yke Kloosterman (17) werkt enkele dagen in de week in het Weidehuus, de landwinkel van haar ouders, waar streekproducten (zuivel, vlees, groenten, koek, enz.) te koop zijn. Net buiten het dorp heeft de familie een veehouderij, met koeien en varkens voor de slacht. Ook hier staat een tafel midden in de zaak. „Soms is dit net een praathuis”, zegt Kloosterman. „De mensen wisselen graag de laatste nieuwtjes met elkaar uit. Overal kom je je vrienden en bekenden tegen. Je hebt altijd wel iets te bespreken met elkaar.”
Hoe ziet zij haar toekomst? „Mijn droom is: een eigen zorgboerderij beginnen.” Waar? „Hier in Hellendoorn, natuurlijk.”
Hand in ’t krat
In een zijstraat van de Dorpsstraat woont Koert Webbink (38), opgegroeid in het café-restaurant-zalencentrum van zijn ouders. Als student heeft hij in Enschede gewoond, en na zijn studie ook enkele jaren in Deventer. „Maar mijn vriendenkring heb ik altijd hier gehad. Elk weekend was ik terug in het dorp.” Acht jaar geleden heeft hij zich weer gevestigd in zijn geboortedorp.
Hij werkt nu als gemeenteambtenaar in Hengelo. Veel van zijn vrienden doen technisch werk, in de bouw, onder andere. „Hier wonen mensen die van aanpakken weten”, typeert Webbink zijn dorpsgenoten. „Praten om het praten – daar zijn we snel klaar mee. We willen iets dóén met elkaar, iets organiseren.” Bij kort werkoverleg hoort dan een biertje: „Met de hand in ’t krat, zoals een vriend dat noemt.”
Het ene festival na het andere sportevenement vult de kalender van het dorp. Het seizoen begint in het voorjaar met Palmpasen. En daarna: Koningsdag, Muziek in de Tuin, Dauwpop, Hellendoorn Open Air, Geurenpop, Mountain Bike Mania, Heksendorp – naast de feesten die plaatselijke verenigingen ook jaarlijks organiseren. Met als hoogtepunt: Heldersfees, een complete feestweek, aan het einde van de zomervakantie.
Koert Webbink heeft dit jaar ook een eigen manier gevonden om zijn dorpshart sneller te laten kloppen. Hij maakt podcasts onder de titel Het DNA van Hellendoorn. Prominente dorpsgenoten laat hij vertellen hoe en waarom zij verknocht zijn geraakt aan ‘Heldern’ – zoals deze Sallandse nederzetting in de volksmond heet.
In de kern gaan alle verhalen over eeuwenoud, immaterieel erfgoed: ‘noaberschop’ (nabuurschap). Hoewel dit Oost-Nederlandse woord niet voortdurend valt, volgen alle voorbeelden van een gelukkige gemeenschap ditzelfde spoor. Webbink omschrijft het als: „Je loopt even binnen bij elkaar, je komt elkaar tegen in het dorp, bij de sportclub, bij de muziekvereniging, op feesten. En als ik jou vraag mij te helpen, dan doe je dat gewoon.”
Jorrit Eijbersen (48) is nu ruim anderhalf jaar burgemeester van de gemeente Hellendoorn, waartoe ook Nijverdal behoort. Hoe ervaart hij, met de blik van buiten, dit hechte gevoel van gemeenschapszin? Per telefoon zegt hij: „Je leeft hier met een glimlach op je gezicht. Dat is écht zo: iedereen groet elkaar op straat. In het westen van het land, waar ik vandaan kom, maak je dat toch minder vaak mee.”
Een nieuw schuurtje
Staan de dorpelingen ook open voor buitenstaanders? „Als je gewoon meedoet, rol je er vanzelf in”, zegt de burgemeester. „Wel heeft het wat tijd nodig om te leren wat mensen precies bedoelen als ze iets vertellen. Wanneer iemand zegt: ‘Ik ga zaterdag een nieuw schuurtje in mijn tuin zetten’, dan kun je maar beter niet reageren met: ‘Fijn dat je waarschuwt dat je herrie met machines gaat maken’. Dan ben je uitgenodigd om te komen kijken en zo nodig even mee te helpen.”
Tialda Haartsen, hoogleraar plattelandsgeografie in Groningen, is zelf opgegroeid in een dorp, in de eveneens bovengemiddeld gelukkige Noordoostpolder. Zij herkent de combinatie van weinig woorden en veel doen uit haar eigen jeugd: de mentaliteit van pioniers op de bodem van de vroegere Zuiderzee.
Aan alles wat een gemeenschap hecht en gelukkig maakt, voegt Haartsen twee verklarende factoren toe: aanprutsen en affectie. „Een dorpsgemeenschap geeft je fysiek en mentaal de ruimte om lekker je eigen gang te gaan. De mensen wonen er niet op elkaars lip. Tegelijk kennen ze elkaar, wat maakt dat ze elkaar ook wat gunnen. In een stad klagen mensen algauw over wat je doet in je achtertuin. In een dorp loop je dan even langs en schuif je aan bij de koffie.”
En affectie, wat bedoelt onderzoeker Haartsen daarmee? „Dat is een gevoel van trots op de plek waar je woont: ‘Mijn dorp is het beste dorp’ – die emotie. Het kan evenzogoed een stadswijk zijn: de oude Jordaan in Amsterdam, de Oosterpoort in Groningen. Meestal zijn het plekken met een bijzondere geschiedenis, met een eigen verhaal.”
Oude verhalen beklijven als regel het beste met lokale iconen in de hoofdrol. Tante Leen in de Amsterdamse Jordaan. Jan van Schaffelaar in Barneveld. Kaat Mossel in Rotterdam.
Zo koestert ook Hellendoorn een heldin: Johanna van Buren (1881-1962), nooit gehuwd geweest, altijd sober geleefd en alom geliefd dankzij meer dan duizend gedichten in de streektaal, die een Twentse krant van haar publiceerde tussen 1927 en 1961: ‘(..) ’t Is alles röstig um miej too/ Det dut weldoadig an./ ’t Wödt binnen in miej röstig ook,/ ’t Wödt stille in mien gemood.’
De stilte is niet ingetreden na de dood van deze Johanna. In 1981, bij haar honderdste geboortedag, kreeg zij een standbeeld naast de dorpskerk. Zij heeft haar eigen ‘gedichtenmuseum’. Een prijs voor literatuur in dialect is naar haar genoemd. Haar naam klinkt in de eerste zin van het plaatselijke volkslied: ‘Oons dorp is bekend deur Johanna van Buur’n.’
De cultuur van levend verleden en ‘noaberschop’ is niet uniek voor oostelijke dorpen. In Friesland wortelt deze traditie ook, als ‘mienskip’ (gemeenschap). Het Planbureau Fryslân heeft dit fenomeen in 2020 uitgediept in een onderzoek onder de titel De Friese Paradox.
Schijnbare tegenstelling
‘Arm én gelukkig’ – dat zou de schijnbare tegenstelling zijn. Wat is het geheim voor dit welbevinden? De Friese onderzoekers komen tot een mix van een zevental ingrediënten. Waaronder: de rust en ruimte in het landschap; het gevoel van ons-kent-ons; de eigen taal, de geschiedenis en cultuur. En vooral ook: ‘de egalitaire samenleving’ – iedereen voelt zich rijk door ongeveer even arm te zijn. Met protserige rijkdom kom je in deze streken niet zo ver.
In Hellendoorn, van achter de toonbank van zijn korenmolen De Hoop, kiest molenaar Jan van de Beld (61) ongeveer dezelfde woorden als de Friese onderzoekers. Hij voelt zich „bevoorrecht” dat hij op deze plek mag wonen, dankzij de Sallandse natuur, die het dorp omsluit.
De grens van de streek luistert nauw voor hem. Nee, die maakt voor hem géén deel uit van Twente. Dat begint aan de andere kant van grensrivier de Regge, die oostelijk langs Hellendoorn stroomt. „In Twente heb je rangen en standen. Daar had je meer textielarbeiders dan hier, die uitgebuit zijn. Daardoor zijn mensen in Twente nogal achterdochtig, ‘bang voor de baas’ – dat zit er diep in. Tukkers, zeggen wij hier, zijn van ‘ja knikken en nee doen’.”
Molenaar Jan van de Beld voelt zich ‘bevoorrecht’ dat hij op deze plek mag wonen
Van de Beld kent zijn dorpsgenoten als „ontspannen en rechtdoorzee”. Soms is hij wel bezorgd of dit zo kan blijven. Het hechte sociale weefsel begint hier en daar te slijten. Doorgeschoten huizenprijzen hebben een eigen woning buiten het bereik van eigen jongeren gebracht. Huurwoningen worden te weinig bijgebouwd. En als er al nieuwbouw gereed komt, dan zijn het meestal dure koopappartementen, aangeschaft door rijke senioren van buiten de regio. „We zitten hier echt niet te wachten op mensen die zichzelf opsluiten in hun mooie woningen”, waarschuwt Van de Beld.
Marianne Nijmeijer-Maris (61) verwoordt het subtieler. Zij is bestuurslid van ‘Oald Heldern, de Noaberschop’, een stichting die in het dorp onder meer een museumboerderij, Erve Hofman, beheert. „Bij noaberschap hoort een werkwoord”, zegt zij: „Annoaberen.” Zij zoekt een vertaling in het Nederlands, en die is niet eens zo makkelijk te vinden. Aansluiten misschien? „Ja, dat komt in de buurt, maar het betekent meer.”
Nijmeijer en echtgenoot hebben jarenlang in Afrika en Zuid-Amerika gewoond. In 2007 zijn ze teruggekeerd in haar geboortedorp. Haar overtuiging is: „Mensen moeten geworteld zijn. Om een goede toekomst tegemoet te gaan, moet je in verbinding zijn met je verleden. Veel mensen leven nu te jachtig, te materialistisch. Hier leven wij voor onze jeugd en onze dorpskern. Je komt elkaar tegen, je hebt elkaar nodig, je helpt elkaar. Zo willen wij leven, hier in Hellendoorn.”