Column | De ziel van schrijver Curzio Malaparte is gedrenkt in het geweld van zijn tijd

Michel Krielaars

Een vertaler is je beste lezer. Dat merk ik nu mijn boek De klank van de heilstaat in het Engels wordt vertaald en mijn vertaler me op allerlei dingen wijst die scherper geformuleerd kunnen worden. Ook dwingt hij me om me af te vragen wat ik nu eigenlijk met bepaalde passages bedoel. Ik sta soms dan ook versteld van de betekenis van mijn eigen woorden, die als ze eenmaal door hem zijn onderkend in elegant Engels worden omgezet.

Dat zo’n vertaler tot de persoonlijkheid van een schrijver moet proberen door te dringen om diens toon te kunnen weergeven, merkte ik ook bij het lezen van het artikel dat Jan van der Haar, de vertaler van de Italiaanse schrijver Curzio Malaparte (1898-1957) in het laatste nummer van het tijdschrift De Parelduiker publiceerde.

Van der Haar maakt in dat artikel, ‘Malaparte en ik’, de balans op van zijn band met de schrijver, van wie hij inmiddels veel werk heeft vertaald. Hij begon in 2003 met Kaputt (1944), een surrealistische roman over de Tweede Wereldoorlog. Daarna volgde De huid (1953), dat in de jaren vijftig al eens in een gekuiste editie was verschenen en dankzij Van der Haar in zijn volledigheid kon worden gelezen. Helaas is die nieuwe vertaling uitverkocht, waardoor die ongekuiste scènes onbereikbaar voor me blijven, omdat ik alleen maar over die gekuiste vertaling beschik.

Op zoek naar de ‘ziel’ van Malaparte logeert Van der Haar in diens villa op Capri. In 1999 stond ik daar ook voor de deur, aangemoedigd door H.J.A. Hofland. Maar verder dan die deur kwam ik niet. Ik benijd Van der Haar daarom een beetje, want niets is zo leuk als het bezoeken van het huis van een bewonderd schrijver.

Malaparte, die met zijn trilogie Kaputt, De huid en Het bal in het Kremlin de ondergang van Europa wilde schilderen, noemde zijn op een rotsige uitloper van het Caprese kustlandschap gebouwde villa ‘Een huis zoals ik’. En naar dat grillige ‘ik’ gaat Van der Haar op zoek in de kamers van Casa Malaparte, die via grote ramen uitkijken op de rotsen en de zee.

Zelf kom ik Malapartes ‘ik’ tegen in zijn door Van der Haar in 2012 vertaalde verhalenbundel Bloed. De schrijver komt eruit naar voren als een eenzaam, ongelukkig en nieuwsgierig jongetje, dat opgroeit in een wereld waarin ‘bloed het meest kostbare element van de natuur van de mens is’. Altijd is er wel sprake van geweld, is het niet van kinderen, dan wel van de Eerste Wereldoorlog. Het verbaast je niet dat iemand die in zo’n omgeving opgroeit in 1922 Mussolini’s fascisme omarmt.

Een van die Bloed-verhalen, ‘Groeten uit Livorno’, speelt zich af aan het front van de Eerste Wereldoorlog. Malaparte raakt er bevriend met de een jaar oudere Alpenjager Antenore, die niet ophoudt zijn liefde voor zijn stad Livorno, door hem ‘Livolno’ genoemd, te bezingen. Op een avond zegt Antenore tegen hem: ‘Als je eerder in Livolno komt dan ik, vergeet dan niet een kaart te sturen.’

De volgende ochtend wordt de aanval ingezet. Antenore raakt dodelijk gewond. Op de valreep van het leven zegt hij nog: ‘Doe Livolno de groeten.’

Wanneer Malaparte twee maanden later in Livorno komt, koopt hij alsnog die ansichtkaart, die hij verstuurt naar de oorlogsbegraafplaats waar Antenore ligt. Het ‘ik’ van Malaparte laat zich dan ineens van zijn zachte kant zien.